Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

Professioneel vertrouwen in de eerstelijns jeugdzorg

Een van de mooiste verworvenheden in de Nederlandse publieke sector is de huisarts. Wie medische hulp nodig heeft belt zijn huisarts en kan doorgaans snel terecht. De huisarts beoordeelt de hulpvraag van de patiënt. In veel gevallen is medische hulp niet nodig; dan wordt de patiënt naar huis gestuurd met de verzekering dat het vanzelf overgaat, dan wel erbij hoort (bij puberteit, ouder worden of moederschap). In veel andere gevallen kan de huisarts de kwestie zelf oplossen: de patiënt krijgt antibiotica, een zalfje voor de huiduitslag of pillen tegen hoge bloeddruk. In 25 tot 35 procent van de gevallen verwijst de huisarts door naar de tweede lijn: medisch-specialistische zorg in het ziekenhuis. Natuurlijk gaat er wel eens iets mis en verwijst de huisarts ten onrechte door of juist te laat, waardoor de patiënt onnodige zorg krijgt of juist ernstige risico’s loopt. Desondanks is dit een prima systeem dat werkt omdat huisartsen dankzij hun opleiding het professioneel vertrouwen hebben dat zij de meeste aandoeningen zelf kunnen behandelen. Zij weten dat hun aanpak demedicaliserend werkt, wat vaak beter is voor de patiënt en ook nog eens de zorgkosten drukt.

17 februari 2020

Auteurs:
Thomas Schillemans
Hoogleraar Verantwoording, gedrag en instituties aan de Universiteit Utrecht
Margo Trappenburg
Universitair hoofddocent Bestuurs- en organisatiewetenschap aan de Universiteit Utrecht en bijzonder hoogleraar Grondslagen van Maatschappelijk Werk aan de Universiteit van Humanistiek

Het is een systeem dat je zowel de jonge cliënten, hun ouders als de professionals in de jeugdzorg zou gunnen. Problemen met het gedrag van peuter of puber? Even bellen met het wijkteam jeugd in de gemeente en een afspraak maken voor morgenochtend. Vervolgens een uitnodiging krijgen voor een praatgroep ouders-van-pubers dan wel een afspraak met een hulpverlener die het gedrag van de peuter zorgelijk vindt klinken en een ochtend komt observeren. In meer extreme situaties, zoals bij suïcidale gedachten of eetstoornissen, volgt een verwijzing naar de jeugdpsychiater in de tweede lijn. Dat was ook ongeveer de bedoeling bij de invoering van de Jeugdwet en de decentralisatie van de zorg naar gemeenten. Maar vooralsnog gaat het in de jeugdzorg lang niet altijd zo. In de jeugdzorg wordt veel meer verwezen naar de tweede lijn(1) waar lange wachtlijsten zijn ontstaan die ernstige problematiek bij kinderen juist verergert.

Om de problemen in de jeugdzorg het hoofd te bieden is de laatste jaren een complex bestuurlijk landschap ontstaan. Taken zijn gedecentraliseerd van Rijk naar gemeenten maar voor stelsel en financiering is een residuale verantwoordelijkheid in Den Haag achtergebleven. De uitvoering gebeurt door instellingen die op contract- of subsidiebasis opereren en waar typische bureaucratische controleneigingen samengaan met ‘aanbestedings-‘en ‘inkooppraktijken’ uit de markt. De decentralisaties hebben grote impact gehad op het veld en onderzoek laat zien dat grote reorganisaties negatieve gevolgen kunnen hebben voor prestaties(2) en bijvoorbeeld kunnen leiden tot beleidsvervreemding bij professionals.(3)

In vergelijking met de huisartsenzorg valt verder op dat de professionele positie van sociale professionals in wijkteams sterk afwijkt. Sociale professionals in wijkteams hebben, anders dan huisartsen, geen eigen professionele opleiding en zijn geregeld afkomstig uit specialistische jeugdzorgorganisaties waar ze vrij gemakkelijk naar doorverwijzen. Dit komt mede door de permanente onrust waarin professionals in wijkteams opereren als hun gemeente werkt met een systeem van jaarlijkse aanbesteding om hen scherp te houden. In een onrustige omgeving is het moeilijk aandacht en continuïteit van zorg te bieden en lijkt het voldoen aan de juiste organisatorische procedures soms het belangrijkste te zijn. Dit komt mede doordat sommige gemeenten extreem op controle gericht zijn, waardoor jeugdzorgmedewerkers een groot deel van hun tijd kwijt zijn aan administratie. De aandacht kan verschuiven van het bieden van zorg die nodig, en ook het reflecteren op de vraag wat eigenlijk nodig is(4), naar het geregistreerd werken volgens de juiste procedures.

Er is al met al een gebrek aan professioneel vertrouwen in de eerste lijn. Soms bij jeugdzorgmedewerkers zelf, hoewel er prachtige voorbeelden zijn van eerstelijns professionals die laagdrempelige hulp bieden op schoolpleinen, in de wijk, of bij gezinnen thuis. Soms bij huisartsen, die de wijkteams moeilijk kunnen peilen en daarom maar liever verwijzen naar de ggz. Soms bij psychiaters die neerkijken op de eerstelijns hulpverlening, zeker als die ook nog (gedeeltelijk) draait op informele hulp en vrijwillige ondersteuning.(5) En zeker ook bij beleidsmakers, zoals nu minister en ook de FNV, die er niet op vertrouwen dat de professionals de zorg kunnen leveren die nodig is en op zoek gaan naar organisatorische oplossingen die nu, en nu echt!, moeten leiden tot betere én goedkopere jeugdzorg.

Aan de ene kant komt minister de Jonge met plannen die vooral bedoeld lijken om de belangen van kinderen die (gedwongen) specialistische hulp nodig hebben veilig te stellen.(6) Zorg voor deze groepen moet voortaan regionaal worden ingekocht en zij zouden met voorrang moeten worden geholpen, zo lijkt het. Ook denkt de minister aan nadere instructies rond tarieven, als gemeenten hun hulpverleners geen fatsoenlijke vergoeding willen bieden en aan een nadere afbakening van wat jeugdhulp is. Blijkbaar betalen sommige gemeenten nu ook voor “oppasgroot­ouders, huiswerkklassen, therapie met paarden, honden en lama’s, en mindfulness voor kinderen.”(7)

Aan de andere kant stelt de FNV een “drastische versimpeling” voor.(8) In plaats van de bestaande welzijnsorganisaties komen er twee door het Rijk betaalde stichtingen die jeugdzorgmedewerkers in dienst nemen: Stichting Jeugdzorg en Stichting Jeugdbescherming. Gemeenten hebben alleen nog tot taak kinderen die hulp nodig hebben te verwijzen naar een van deze stichtingen. Er is geen onderscheid meer tussen eerste en tweede lijn; de FNV mikt op een “totale ontschotting”.

Mogelijk zijn beide oplossingen nuttig, wie zal het zeggen. Maar wat opvalt is dat in beide gevallen de fundamentele kenmerken van het systeem hetzelfde blijven. Er zijn bij beide oplossingen nog steeds meerdere bestuurslagen betrokken. Dat leidt steevast tot potentieel ongelukkige incentives, zo lijkt er voor de gemeenten in het plan van de vakbeweging geen rem op doorverwijzing te zijn omdat de stichtingen landelijk worden gefinancierd. De plannen van De Jonge én de FNV zullen bovendien met ingrijpende hervormingen gepaard gaan die in ieder geval in de eerste jaren veel energie vergen; energie die ook zou kunnen worden besteed aan stapsgewijze verbetering van de huidige zorg. Beide plannen getuigen bovendien opnieuw niet van vertrouwen dat de eerste lijn in staat kan zijn om tot goede en noodzakelijke zorg te komen die de tweede lijn ontlast voor die kinderen die het echt nodig hebben.

Wat ons betreft is het versterken van het professioneel vertrouwen in de eerste lijn van de jeugdzorg – vertrouwen bij de hulpverleners zelf, de specialisten uit de tweede lijn als ook bestuurders aan de zijlijn – cruciaal. Als de jeugdzorg in staat is en wordt gesteld om meer hulpvragen ‘goed’ in de eerste lijn te behandelen is iedereen beter af. Mede dankzij de decentralisaties zijn er lokaal heel verschillende praktijken ontstaan die soms veelbelovende resultaten opleveren. De Jonge benoemt in de Kamerbrief bijvoorbeeld hoopgevende voorbeelden van “praktisch maatwerk door gemeenten”, “vermindering van uithuisplaatsingen” of “samenwerking met passend onderwijs”. Ook positief is de suggestie bij De Jonge én de FNV om zorg voor langere termijn in te kopen waardoor continuïteit van zorg beter kan worden gegarandeerd. Dit lijken veelbelovende stappen in de goede richting. Het zou, voor de kinderen van de toekomst maar ook voor die van nu, te betreuren zijn als (discussies over) stelselwijzigingen de energie opsnoept die anders kan worden gebruikt om het vertrouwen in de eerste lijn te versterken en te leren van hoopgevende initiatieven.

(1) Vergelijk Kees Bakker https://www.socialevraagstukken.nl/jeugdzorg-kan-nog-altijd-stukken-beter/
(2) Wynen, J., Verhoest, K., & Kleizen, B. (2019). Are public organizations suffering from repetitive change injury? A panel study of the damaging effect of intense reform sequences. Governance, 32(4), 695-713.
(3) Tummers, L., Bekkers, V., & Steijn, B. (2009). Beleidsvervreemding van publieke professionals. B en M, 36(2), 104-116.
(4)Schillemans, T. (2019), Denkend bestuur. Over verantwoording, gedrag en centrifugale druk. Utrecht/Den Haag: UU/NSOB
(5) Laura Batstra, Van psychiatrische kinderziekten naar sociale en maatschappelijke problemen, in: Dorien Graas, Annemiek de Klien, Jeffrey Stevens, Thijs Jansen en Gerard van Nunen (red.), Echt doen wat nodig is. Pleidooi voor kleinschalige effectieve jeugdhulp, Stichting Beroepseer 2018, pp. 72-78.
(6) Kamerbrief Naar een betere organisatie van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering, 7-11-2019.
(7) Ido Wijers, Hugo de Jonge, zet stappen om te komen tot een helder en door het veld gedragen kader van jeugdzorg, de Volkskrant, 27-5-2019.
(8) https://www.fnv.nl/nieuwsbericht/sectornieuws/zorg-welzijn/2020/01/fnv-plan-drastisch-versimpelen-in-de-jeugdzorg

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.