Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:CBB:2024:233

27 maart 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/42

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 maart 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Stichting Wakker Dier, te Amsterdam, (Wakker Dier)

(gemachtigde: mr. J.L. Baar),

en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

(gemachtigde: mr. L.C.M. Hartenveld-van den Bosch).

Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:

[naam 1] B.V., te [plaats 1] , ( [naam 1] )

(gemachtigde: F.Th.M. Peters), en

[naam 2] B.V., te [plaats 2] , ( [naam 2] )

(gemachtigde: D.Oorburg)

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2023 (het handhavingsbesluit) heeft de minister het verzoek van Wakker Dier om handhavend op te treden tegen drie varkensslachterijen gedeeltelijk afgewezen.

Bij besluit van 30 november 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van Wakker Dier gedeeltelijk gegrond verklaard.

Wakker Dier heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 27 februari 2024 op een zitting behandeld.
Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Daarnaast hebben deelgenomen [naam 3] namens Wakker Dier en [naam 4] en [naam 5] namens de minister.

Overwegingen

Inleiding

Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan,

indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige

voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.

Wat is er gebeurd en waarover gaat deze zaak?

2.1Wakker Dier heeft op 19 april 2022 een handhavingsverzoek gedaan ten aanzien van drie varkensslachterijen. Het handhavingsverzoek zag op het mengen van groepen varkens in de slachterijen. Met het handhavingsbesluit heeft de minister het verzoek van Wakker Dier wat betreft [naam 1] en [naam 2] toegewezen. De minister heeft deze slachterijen een last onder dwangsom opgelegd om hun bedrijfsvoering zo aan te passen dat varkens vanuit de vrachtwagen bij aankomst op de slachterij niet meer worden gemengd met andere groepen varkens. De minister heeft daarvoor een begunstigingstermijn opgenomen tot uiterlijk 15 augustus 2024.

2.2Wakker Dier heeft onder meer bezwaar gemaakt tegen de lengte van de begunstigingstermijn. De minister heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in het bestreden besluit. Wakker Dier is het hier niet mee eens. Zij verzoekt om schorsing van het bestreden besluit en een nieuwe (kortere) begunstigingstermijn vast te stellen dan wel de minister op te dragen binnen twee weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen ten aanzien van de begunstigingstermijn.

Standpunt van partijen

3.1Wakker Dier vindt de begunstigingstermijn te lang. Volgens haar volstaat een termijn van enkele weken om de overtreding op te heffen. Zij betoogt dat nu feitelijk niet wordt gehandhaafd, maar verkapt wordt gedoogd. Wakker Dier wijst op artikel 5:32a, tweede lid, van de Awb.

3.2De minister zet uiteen dat het beëindigen van het mengen van varkens bij aankomst in het slachthuis een bijzonder complex vraagstuk is dat de hele keten aangaat, niet alleen de slachterijen. De minister hecht eraan uniform handhavend optreden en heeft daarom voor één uniform moment om handhavend op te treden, gekozen. Alle varkensslachterijen hebben dan voldoende tijd gekregen om aanpassingen te verrichten en weten dat vanaf dat moment door de minister zal worden gehandhaafd.

Voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter

4.1De voorzieningenrechter stelt vast dat er nog maar vijf maanden over zijn tot het einde van de begunstigingstermijn op 15 augustus 2024. De voorzieningenrechter acht het in deze fase niet reëel om aan te nemen dat het verkorten van de begunstigingstermijn in het belang is van het dierenwelzijn. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter het volgende.

4.2De minister heeft ter zitting onder meer uiteengezet dat hij groot belang hecht aan handhavend optreden, maar dat als dit niet zorgvuldig wordt gedaan juist andere dierenwelzijnsproblemen worden gecreëerd. De minister heeft de gehele sector laten weten dat vanaf 15 augustus 2024 handhavend zal worden opgetreden tegen het mengen van varkens. De minister vreest dat met het verkorten van de begunstigingstermijn, meer druk op de slachterijen wordt gelegd en deze onder die druk maatregelen nemen die het dierenwelzijn niet ten goede komen. De minister vreest daarom dat het dierenwelzijn juist in het gedrang komt als de begunstigingstermijn wordt verkort.

4.3De voorzieningenrechter acht deze vrees niet onaannemelijk. Gelet hierop zou het verkorten van de begunstigingstermijn averechts uitpakken. De voorzieningenrechter acht het welzijn van de dieren van doorslaggevend belang. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter daarom het verzoek om voorlopige voorzieningen afwijzen.

Conclusie

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2024.

w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A. Verhoeven

Afschrift verzonden aan partijen op:

Artikel delen