Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:GHAMS:2024:1031

19 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

afdeling strafrecht

parketnummer: 23-000394-23

datum uitspraak: 18 april 2024

TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 februari 2023 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met parketnummer 15-800156-16 tegen de betrokkene

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,

adres: [adres 1].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van de betrokkene zal worden geschat op een bedrag van € 196.141,08 en ter terechtzitting in eerste aanleg gevorderd dat aan hem de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van € 148.963,63 aan de Staat ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.

De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 juli 2016 veroordeeld ter zake van, kort gezegd:

  • medeplegen van het opzettelijk telen en/of bewerken van 2.154 hennepplanten in de uitoefening van een beroep/bedrijf, in de periode van 1 november 2015 tot en met 9 april 2016, en

  • diefstal in vereniging van elektriciteit door middel van verbreking in de periode van 1 november 2015 tot en met 9 april 2016.

Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 2 februari 2023 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 172.649,77 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.

De betrokkene is bij het inmiddels onherroepelijke arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 april 2017 veroordeeld ter zake van, kort gezegd:

  • medeplegen van het opzettelijk telen van 2.154 hennepplanten, in de periode van 1 november 2015 tot en met 9 april 2016, en

  • diefstal van elektriciteit door middel van verbreking in de periode van 1 november 2015 tot en met 9 april 2016.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de vaststelling van de betalingsverplichting tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep in aansluiting op de op 29 maart 2024 toegezonden conclusie gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van de betrokkene zal worden geschat op een bedrag van € 191.833,00 en dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 186.833,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de advocaat-generaal uitgaat van één eerdere oogst. Daarbij heeft advocaat-generaal rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Standpunt verdediging

Namens de betrokkene is primair aangevoerd dat het bedrag aan wederrechtelijk voordeel dient te worden gematigd tot een bedrag van € 4.000,00, het bedrag dat de verdachte als katvanger zou hebben ontvangen. Dat bedrag dient in verband met de overschrijding van de redelijke termijn met 20 procent te worden verminderd zodat de betalingsverplichting moet worden begroot op € 3.200,00.

Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering gematigd moet worden, omdat de investeringskosten voor de kwekerij van € 15.000,00 ten onrechte niet in mindering zijn gebracht. Verder heeft de raadsman erop gewezen dat de betrokkene in de strafzaak is veroordeeld voor het telen van hennep met één of meer anderen, zodat niet het gehele wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene kan worden toegerekend maar een pondspondsgewijze verdeling passender is.

Het oordeel van het hof

De verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit en die voordeel door dat feit of uit de baten daarvan heeft verkregen. Ook kan wederrechtelijk voordeel verkregen uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan, worden ontnomen (artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht).

De betrokkene is bij arrest van 4 april 2017 veroordeeld voor het met één of meer anderen opzettelijk telen van 2.154 hennepplanten, in de periode van 1 november 2015 tot en met 9 april 2016. Op 9 april 2016 werd een teelt aangetroffen in een bedrijfspand aan de [adres 2] (hierna: het pand). Het ging om een in werking zijnde professionele hennepkwekerij met negen kweekruimtes.n

Proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij van 10 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (strafzaak, doorgenummerde pagina’s 75-82).

Het pand werd met ingang van 1 februari 2015 gehuurd door [bedrijf] B.V., vertegenwoordigd door de betrokkene.n

Proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (strafzaak, doorgenummerde pagina’s 163-164).

In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 10 mei 2016 (hierna: het ontnemingsrapport)n

Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art. 36e 2e lid Sr van 10 mei 2016, opgemaakt en ondertekend door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4].

zijn de volgende indicatoren vastgesteld, die wijzen op één eerder gerealiseerde oogst in de negen kweekruimtes:

  • verdroogde resten van volgroeide en geknipte hennepplanten door het hele pand;

  • kalkafzetting op 333 gebruikte plantenpotten;

  • stof op koolstoffilters, waardoor het filterdoek was vervuild;

  • stof op de kappen van armaturen van de assimilatie-lampen;

  • handgeschreven notities aangaande hennepgoederen met daarbij twee data vermeld: 1 oktober 2015 en 28 juli 2015;

  • strijkzakken en een zichtbaar gebruikt strijkijzer, kennelijk voor het luchtdicht in strijkzakken vervoeren van henneptoppen;

  • diverse vuilniszakken met daarin lege cans groeimiddelen: 33 cans van 10 liter, 2 lege cans van 5 liter en 18 lege cans van 1 liter;

  • een plastic zak met gedroogde henneptoppen;

  • een gebruikt ondersteuningsnet, waarvan het de politie ambtshalve bekend is dat die worden gebruikt om te voorkomen dat volgroeide topzware hennepplanten bij de steel knakken.n

    Het ontnemingsrapport, p. 11-12.

Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de betrokkene en zijn mededader in de aangetroffen kwekerij één eerdere oogst hebben gehad in de negen kweekruimtes en dat zij daaruit wederrechtelijk verkregen voordeel hebben behaald. Op grond van artikel 36e lid 2 Sr kan dit voordeel de betrokkene worden ontnomen.

Opbrengst

Nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het precies behaalde voordeel niet is vast te stellen, wordt een verantwoorde schatting gemaakt van het wederrechtelijk behaalde voordeel.

De schatting van het op na te melden geldbedrag gewaardeerde voordeel wordt ontleend aan de inhoud van voornoemd ontnemingsrapport. Het hof gaat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de in het ontnemingsrapport gehanteerde berekening, waarbij is verwezen naar het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerijen onder kunstlicht’ van het Bureau Ontnemingsvordering Openbaar Ministerie van 1 november 2010, en de hoeveelheid hennepplanten die in het pand zijn aangetroffen. Het hof volgt de berekening uit het ontnemingsrapport omdat het zich daarmee kan verenigen, met dien verstande dat het hof ook rekening zal houden met knipkosten.

Het hof komt tot de volgende berekening per kweekruimte.

Kweekruimte 1

In kweekruimte 1 werden 345 planten aangetroffen op 28,7 m². Het ging om 13 planten per m² en de daarbij behorende minimale opbrengst van 29,1 gram hennep per plant, zoals opgenomen in het BOOM-rapport.

De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt dan op grond van het BOOM-rapport

345 x 29,1gram = 10.396 gram = 10,396 kilogram. De daadwerkelijke verkoopprijs van deze en de hierna genoemde hennep kon niet worden vastgesteld. Het hof volgt daarom het BOOM-rapport op dit punt en gaat uit van een geldelijke opbrengst van € 3.280,00 per kilogram.

De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt dan in kweekruimte 1:

10,0395 kilogram x € 3.280,00 = € 32.929,56.n

Het ontnemingsrapport, p. 2-4.

Kweekruimte 2, 3 en 4

In kweekruimte 2, 3 en 4 werden telkens 220 planten aangetroffen op 22 m². Het ging om 10 planten per m² en de daarbij behorende minimale opbrengst van 30,5 gram hennep per plant, zoals opgenomen in het BOOM-rapport. De totale bruto opbrengst aan hennep per kweekruimte per oogst bedraagt dan op grond van het BOOM-rapport 220 x 30,5 gram = 6.710 gram = 6,71 kilogram.

De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt dan per kweekruimte:

6,71 kilogram x € 3.280,00 = € 22.008,80.n

Het ontnemingsrapport, p. 3-6.

De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt dan voor kweekruimte 2, 3 en 4:

3 x € 22.008,80= € 66.026,40.

Kweekruimte 5

In kweekruimte 5 werden 240 planten aangetroffen op 21,8 m². Het ging om 11 planten per m² en de daarbij behorende minimale opbrengst van 30 gram hennep per plant, zoals opgenomen in het BOOM-rapport. De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt dan op grond van het BOOM-rapport

240 x 30 gram = 7.200 gram = 7,2 kilogram.

De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt dan in kweekruimte 5:

7,2 kilogram x € 3.280,00 = € 23.616,00.n

Het ontnemingsrapport, p. 6.

Kweekruimte 6

In kweekruimte 6 werden 207 planten aangetroffen op 23 m². Het ging om 9 planten per m² en de daarbij behorende minimale opbrengst van 30,9 gram hennep per plant, zoals opgenomen in het BOOM-rapport. De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt dan op grond van het BOOM-rapport

207 x 30,9 gram = 6.396,3 gram = 6,3963 kilogram.

De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt dan in kweekruimte 6:

6,3963 kilogram x € 3.280,00 = € 20.979,86.n

Het ontnemingsrapport, p.7.

Kweekruimte 7, 8 en 9

In kweekruimte 7, 8 en 9 werden telkens 234 planten aangetroffen op 23,4 m². Het ging om 10 planten per m² en de daarbij behorende minimale opbrengst van 30,5 gram hennep per plant, zoals opgenomen in het BOOM-rapport. De totale bruto opbrengst aan hennep per kweekruimte per oogst bedraagt dan op grond van het BOOM-rapport 234 x 30,5 gram = 7.137 gram = 7,137 kilogram.

De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt dan per kweekruimte:

7,137 kilogram x € 3.280,00 = € 23.409,36.n

Het ontnemingsrapport, p. 8-10.

De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt dan voor kweekruimte 7, 8 en 9:

3 x € 23.409,36 = € 70.228,08.

Totale bruto opbrengst van alle kweekruimtes bedraagt € 213.779,90:

(€ 32.929,56 + € 66.026,40 + € 23.616,00 + € 20.979,86 + € 70.228,08).

Kosten

Het hof acht aannemelijk dat de betrokkene en zijn mededader ten behoeve van het verkrijgen van het wederrechtelijk verkregen voordeel kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen, waarbij het hof aansluit bij de in het ontnemingsrapport opgenomen standaardnormen, waarbij het hof, anders dan in het ontnemingsrapport, uitgaat van knipkosten van € 2,00 per plant. De afschrijvingskosten zijn gelet op de hoeveelheid planten per ruimte voor kweekruimte 1 hoger dan voor de andere acht kweekruimtes.n

Het ontnemingsrapport, p. 3-10 met de kosten per kweekruimte, alsmede de eerste bijlage bij het ontnemingsrapport met daarin p. 2-3 van het BOOM-rapport.

De in mindering te brengen kosten zijn als volgt:

  • afschrijvingskosten € 250,00 kweekruimte 1 x 1 kweekruimte: € 250,00

  • afschrijvingskosten € 200,00 per kweekruimte x 8 kweekruimtes: € 1.600,00

  • hennepstekken € 4,00 per hennepstek x 2.154 hennepstekken: € 8.616,00

  • variabele kosten € 3,33 per hennepstek/plant x 2.154: € 7.172,82

  • knipkosten € 2,00 per plant x 2.154 planten: € 4.308,00

Totale kosten 2.154 planten: € 21.946,82

Het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel van de eerdere oogst in de negen kweekruimtes komt daarmee op:

€ 213.779,90 - € 21.946,82 = € 191.833,08.

Wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene

Bij het arrest in de strafzaak is de betrokkene veroordeeld voor het met één of meer anderen opzettelijk telen van 2.154 hennepplanten. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte in vereniging heeft geteeld en bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, acht het hof het ook aannemelijk dat gezamenlijk van deze omvangrijke hennepteelt is geprofiteerd. Bij gebreke van aanwijzingen voor meer dan één mededader, zal het hof daarvan uitgaan. Aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt echter geen indicatie te ontlenen voor de verdeling van de opbrengst. De betrokkene heeft geen inzicht gegeven in de (onderlinge) verdeling van het behaalde voordeel en ook overigens zijn er geen concrete aanknopingspunten voorhanden voor een afwijkende verdeelsleutel tussen de betrokkene en de medepleger dan op basis van gelijke verdeling. Dit zou slechts anders zijn indien de veroordeelde aannemelijk zou hebben gemaakt dat feitelijk van een andere verdeling moet worden uitgegaan. Het hof zal daarom het totale wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs toerekenen.

Het hof verwerpt het verweer dat de verdachte slechts een katvanger zou zijn geweest en verwijst daarvoor naar de motivering van de verwerping van het gelijkluidende verweer in het arrest van het hof in de hoofdzaak, zoals deze ook in het ontnemingsvonnis is overgenomen.

Dat betekent dat het hof het wederrechtelijk voordeel voor de betrokkene schat op (€ 191.833,08 / 2 =) € 95.916,00 (afgerond).

Verplichting tot betaling aan de Staat

De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 186.833,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verplichting tot betaling aan de Staat te matigen gelet op de schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Overschrijding van de redelijke termijn

In artikel 6, eerste lid, EVRM is gewaarborgd het recht van iedere betrokkene om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan de betrokkene aanspraak maken op een berechting binnen een redelijke termijn vanaf het moment waarop sprake is van een 'criminal charge'. Voor een ontnemingsprocedure geldt de termijn vanaf het moment waarop het de betrokkene redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat hem wederrechtelijk voordeel zal worden ontnomen.

In eerste aanleg is de redelijke termijn aangevangen op 13 juni 2016, de datum waarop de officier van justitie zijn voornemen kenbaar maakte de ontnemingsvordering aanhangig te zullen maken. De rechtbank heeft in de ontnemingszaak uitspraak gedaan op 2 februari 2023, zodat de redelijke termijn van twee jaren in eerste aanleg met ruim vier jaar en bijna acht maanden is overschreden. Van aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden als reden voor dit tijdsverloop is niet gebleken.

Gelet op de mate van overschrijding in deze zaak, zal het hof deze compenseren door de betalingsverplichting met 10% te matigen. Dat is een matiging van € 9.591,60. Niet is gebleken van (bijzondere) omstandigheden die een vermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een hoger bedrag rechtvaardigen. Het hof zal daarom de verplichting tot betaling aan de Staat matigen tot een (afgerond) bedrag van € 86.324,00.

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling van een bedrag van € 86.324,00 aan de Staat.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 95.916,00 (vijfennegentigduizend negenhonderdzestien euro).

Legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 86.324,00 (zesentachtigduizend driehonderdvierentwintig euro).

Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.A.A. Postma, mr. R. Kuiper en mr. B.E. Dijkers en, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 april 2024.

Mr. R. Kuiper is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Artikel delen