RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/5025
(gemachtigden: mr. D. Swildens, mr. J.C. Kotteman en mr. R.S. Bosch),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (het college)
(gemachtigde: M. Mulders).
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor eenmalige energietoeslag 2022 op grond van de Participatiewet (Pw).
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 23 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. T.L. van Woerden, G.E. Kruis en M. Plugge.
Eiser heeft eenmalige energietoeslag aangevraagd. Bij de aanvraag heeft eiser aangegeven dat hij student is, dat zijn fiscaal jaarinkomen over 2021 € 6.437 bedraagt en dat hij naast deze inkomsten studiefinanciering ontvangt op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) in de vorm van een lening.
Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat studenten op grond van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag 2022 gemeente Amsterdamn
Artikel 2, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag 2022 van de gemeente Amsterdam. Handreiking eenmalige energietoeslag 2022, versie 6, 19 juli 2022.
3. Eiser voert aan dat de afwijzing van zijn aanvraag voor eenmalige energietoeslag in strijd is met het discriminatieverbod, zoals onder meer vervat in artikel 14 van het EVRMn
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. ECLI:NL:RBGEL:2022:4263. Advies over het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet in verband met het eenmalig categoriaal verstrekken van energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen in 2023.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Minima zitten volgens het college in een heel andere situatie dan studenten, omdat zij vaak minder of geen perspectief hebben op verbetering van hun situatie. Ook uit het door de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen opgevraagde advies van de landsadvocaat van 6 december 2022n
Kamerstukken II 2021/22, 36 057, nr. 19.
5. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
6. Om categoriale verstrekking van de energietoeslag mogelijk te maken is artikel 35 van de Pw gewijzigd.n
Deze wijziging is in werking getreden op 26 augustus 2022: Staatsblad 2022, 321.
Op grond van het vierde lid kan, in afwijking van het eerste lid, tot en met 30 juni 2023 bijzondere bijstand ook aan een alleenstaande of een gezin worden verleend in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat wordt nagegaan of die alleenstaande of dat gezin in dat jaar een sterk gestegen energierekening had.
Op grond van het vijfde lid kan de in het vierde lid bedoelde toeslag in afwijking van artikel 43, eerste lid, ambtshalve worden vastgesteld.
7. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels is de energietoeslag van
€ 800,- bedoeld voor onder meer een huishouden dat over het refertejaar over een minimuminkomen beschikte en wordt deze ambtshalve of op aanvraag als categoriale bijzondere bijstand verleend.
Op grond van artikel 3, tweede lid, wordt onder minimuminkomen verstaan een fiscaal gezinsinkomen dat minder of gelijk is aan 120% van het bruto wettelijk minimum loon (WML) of een afgeleid percentage van het WML voor alleenstaanden of alleenstaande ouders dat elk half jaar door de directeur inkomen wordt vastgesteld.
8. Op grond van artikel 2, tweede lid, onder b, van de Beleidsregels zijn jongeren tot 21 jaar uitgesloten van de eenmalige energietoeslag, omdat voor hen in beginsel de wettelijke onderhoudsplicht van ouders geldt. Studenten onder de 27 jaar die aanspraak maken op studiefinanciering zijn op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c eveneens uitgesloten van de eenmalige energietoeslag. Studenten tussen de 21 en 27 jaar vallen dus, in tegenstelling tot niet studerenden in dezelfde leeftijdscategorie, buiten de regeling.
9. Het college heeft zich met de Beleidsregels aangesloten bij de landelijke richtlijnen - de Handreiking eenmalige energietoeslag 2022 (de Handreiking)n
Laatst gewijzigd op 22 december 2022 naar aanleiding van het advies van de landsadvocaat van 6 december 2022. Kamerstukken II 2021/22, 36 057, nr. 3, p. 3.
10. Het toekennen van energietoeslag is een bevoegdheid van het college. Uit de memorie van toelichting bij artikel 35, vierde en vijfde lid van de Pw volgt dat het college bij de uitoefening van deze bevoegdheid beleidsvrijheid heeft om te bepalen welke doelgroepen in aanmerking komen voor een eenmalige energietoeslag. Wel moet het college daarbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de grondrechten in acht nemen, zoals het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod. Vooropgesteld moet worden dat het discriminatieverbod van artikel 14 van het EVRM niet meebrengt dat elke ongelijke behandeling is verboden, maar alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt.n
Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 12 april 2006, nrs. 675731/01 en 65900/01, Stec en anderen tegen het Verenigd Koninkrijk en de uitspraken van de Raad van 16 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2841, en van 12 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1602.
11. Het college stelt zich op het standpunt dat studenten als groep niet vergelijkbaar zijn met de groep die moet rondkomen van een minimuminkomen en die in aanmerking komt voor de eenmalige energietoeslag. Voor studenten bestaat de mogelijkheid om een beroep te doen op hun ouders, een hogere lening aan te gaan bij de Dienst Uitvoering Onderwijs of erbij te gaan werken. Dit geldt niet voor de minima die zich over het algemeen in een meer uitzichtloze situatie bevinden.
12. De rechtbank onderkent dat de situatie van veel studenten anders is dan die van de meeste huishoudens die onder het minimabeleid vallen. Dat neemt niet weg dat naast de groep minima, ook anderen die zich in een met eisers vergelijkbare situatie bevinden, voor de categoriale energietoeslag in aanmerking komen. Of men al dan niet in een uitzichtloze situatie verkeert is in dat verband niet een relevant criterium. De wetgever heeft uitdrukkelijk beoogd om de eenmalige energietoeslag voor een grotere groep beschikbaar te maken dan de groepen minima. In de Handreiking worden gemeenten immers geadviseerd om een minimale inkomensgrens van 120% van het minimumloon aan te houden. Uit de memorie van toelichting blijkt dat de regering hiermee een uniforme uitvoering wil bevorderen, waarbij de eenmalige energietoeslag niet alleen is voorbehouden aan huishoudens met een bijstandsuitkering, maar ook aan huishoudens die beschikken over een ander inkomen, bijvoorbeeld inkomen uit arbeid, alimentatie, pensioen of een sociale zekerheidsuitkering.n
Kamerstukken II 2021/22, 36 057, nr. 3, p. 7-8.
13. Een onderscheid in de behandeling van vergelijkbare gevallen is alleen geoorloofd als daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwezig is.n
Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 16 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2841) en tevens de conclusie van A-G Widdershoven, 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1440, r.o. 5.18.
14. De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat voor het gemaakte onderscheid een objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwezig is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
15. Het college stelt zich op het standpunt dat het legitieme doel van de eenmalige energietoeslag is om tegen aanvaardbare administratieve kosten en inspanningen een zo groot mogelijke groep mensen met een laag inkomen snel van dienst te zijn. Tegelijkertijd is het doel ook om het nadeel van die grofmazige benadering, namelijk een reëel risico op grootschalige overcompensatie onder studenten, zo veel mogelijk te voorkomen. Los van het feit dat het college geen inzicht heeft gegeven in hoe groot de administratieve kosten en inspanningen zijn voor het college, heeft het college ook niet inzichtelijk gemaakt hoe groot de overcompensatie bij de groepen minima is en hoe dit zich verhoudt tot de overcompensatie onder de studenten.n
Zie in dit verband ook het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 23 januari 2023.
16. Het college stelt zich verder op het standpunt dat het gemaakte onderscheid doelmatig is, omdat zich juist binnen de studentenpopulatie een grote variëteit aan woon- en energiesituaties voordoet. Hierdoor is het voor gemeenten niet mogelijk om – zonder nadere uitvoeringshandelingen, zoals een BRPn
Basisregistratie Personen. Advies landsadvocaat, p. 12.
Zoals het college zelf ter zitting heeft toegelicht, dient bij de aanvraag voor individuele bijzondere bijstand namelijk veel meer informatie te worden beoordeeld dan bij de aanvraag voor categoriale bijzondere bijstand.
17. Het college stelt zich tenslotte op het standpunt dat het onderscheid proportioneel is, omdat de nadelige gevolgen van de beleidskeuze om de studentenpopulatie buiten het bereik van de categoriale bijzondere bijstand te houden, worden ondervangen door de mogelijkheid om in voorkomend geval voor de individuele bijzondere bijstand in aanmerking te kunnen komen. Daarmee wordt voorkomen dat onevenredige gevolgen ontstaan. De rechtbank ziet de mogelijkheid van energietoeslag in de vorm van individuele bijzondere bijstand in Amsterdam echter niet als een redelijk alternatief ten opzichte van de categoriale bijzondere bijstand. Ter zitting heeft het college toegelicht dat in Amsterdam niet is gekozen voor het toekennen van individuele bijzondere bijstand op basis van groepskenmerken, zoals in de gewijzigde Handreikingn
Versie 7 van 22 december 2022, p. 28.
18. De rechtbank is van oordeel dat het beroep slaagt. De rechtbank verklaart artikel 2, eerste lid, onder c, van de Beleidsregels onverbindend wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel. De Beleidsregel sluit ten onrechte studenten als gehele groep uit van de categoriale eenmalige energietoeslag voor huishoudens met een laag inkomen. Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat niet duidelijk is of eiser aan de overige voorwaarden van het beleid van de categoriale eenmalige energietoeslag voldoet. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij samen met een andere student een woning en de energiekosten deelt. Het college dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal het college daarbij opdragen om artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c van de Beleidsregels buiten toepassing te laten. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint te lopen nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
19. Uit het voorgaande volgt dat het college heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Het college dient opnieuw een beslissing op het bezwaar van eiser te nemen. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van zes weken.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
21. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat het college binnen zes weken een nieuw besluit neemt op het bezwaarschrift van 25 augustus 2022;
veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-;
bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, voorzitter, mr. B.C. Langendoen en
mr. M.H.W. Franssen, leden, in aanwezigheid van mr.E.H. Kalse-Spoon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2023.
de griffier is verhinderd te tekenen |
voorzitter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.