Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBAMS:2024:2104

12 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel

zaaknummer / rolnummer: C/13/746584 / KG ZA 24-120 MDvH/MB

Vonnis in kort geding van 12 april 2024

in de zaak van

JUSTUS VALENTIJN [eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [eiser 2],

wonende te [woonplaats] ,

eisers bij dagvaarding van 29 februari 2024,

advocaat mr. M.F. Eliëns te Amsterdam,

en

[gevoegde partij]

wonende te [woonplaats] ,

gevoegde partij aan de kant van eisers,

advocaat mr. L. de Visser te Amsterdam,

tegen

[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [gedaagde 2],

wonende te [woonplaats] ,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

LIBRA INTERNATIONAL BV,

gevestigd te Amsterdam,

4. de stichting

STICHTING CONTINUÏTEIT LIBRA INTERNATIONAL (IN LIQUIDATIE),

gevestigd te Amsterdam,

gedaagden,

advocaten mr. B.W. Brouwer en mr. M.F. van den Berg te Amsterdam.

De procedure

Ter zitting van 27 maart 2024 hebben eisers, hierna ook [eiser 1] en [eiser 2] , de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gevoegde partij] (hierna [gevoegde partij] ) heeft zich als partij gevoegd aan de zijde van eisers. Daartegen is geen bezwaar gemaakt. Gedaagden hebben aan de hand van een vooraf ingezonden conclusie van antwoord verweer gevoerd. Eisers en gedaagden hebben schriftelijke stukken ingediend en alle partijen hebben een pleitnota overgelegd.

Gedaagden 1 tot en met 3 zullen hierna gezamenlijk ook [gedaagden] worden genoemd en gedaagden afzonderlijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , Libra (of Libra Nieuw) en SCLI (gedaagde sub 4).

Ter zitting waren aanwezig:

- aan de kant van eisers: [eiser 1] en [eiser 2] , mr. Eliëns en zijn kantoorgenote mr. K. Spruitenburg;

- aan de kant van de gevoegde partij: [gevoegde partij] met mr. De Visser;

- aan de kant van gedaagden: [gedaagde 1] , zijn echtgenote [gedaagde 2] ,

mr. Brouwer en mr. Van den Berg.

Vonnis is bepaald op heden.

De feiten

2.1.Voordat Libra bestond, dreef de gelijknamige vennootschap (hierna: Libra Oud) een onderneming in de projectontwikkeling en het beheer van vastgoed. Libra Oud is opgericht in 1959 door de vader van [gedaagde 1] ( [naam vader] ). [gedaagde 1] , zijn broer [naam broer] en zijn zus [naam zus] hadden destijds ieder een minderheidsbelang in Libra Oud van 31,05%, grotendeels verkregen uit de nalatenschap van hun moeder.

2.2.Om de continuïteit van Libra Oud als familiebedrijf te dienen hebben [naam vader] en [gedaagde 1] na (fiscaal) advies [eiser 1] , op 19 februari 2014 SCLI opgericht. In dat kader heeft Libra Oud prioriteitsaandelen uitgegeven aan SCLI, waarmee deze een doorslaggevende meerderheid van 51% van de stemrechten in de aandeelhoudersvergadering van Libra Oud vertegenwoordigde (zonder substantiële winstrechten). Besluiten in de aandeelhoudersvergadering van Libra Oud konden daardoor uitsluitend met de goedkeuring van alle familieleden of met de goedkeuring van (de niet tot de familie behorende) [eiser 1] en [eiser 2] worden genomen. Hiermee werd voorkomen dat tussen broers en zus een situatie ontstond waarin twee aandeelhouders de derde broer of zus zouden kunnen overstemmen bij ingrijpende beslissingen.

2.3.Het bestuur van SCLI bestond destijds uit [naam vader] , [gedaagde 1] , [naam broer] , [naam zus] , [eiser 1] en [eiser 2] .

2.4.In de statuten van SCLI staat in artikel 2 (onder meer) als doel vermeld: “het bevorderen van de continuïteit als familievennootschap van [Libra Oud] en de met haar in een groep verbonden vennootschap(pen).

2.5.Partijen hebben in oktober 2017 en februari 2018 afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in ‘Release Letters’. In die Release Letters is het volgende opgenomen, waarbij De Stichting staat voor SCLI:

“1. De Stichting, Libra, Libra vennootschappen, [naam vader] , [naam zus] , [naam broer] en [gedaagde 1] verklaren hierbij dat zij [ [eiser 1] , respectievelijk [eiser 2] ] nimmer aansprakelijk zullen stellen of houden voor enige schade die verband houdt met of een gevolg is van het door hem vervullen van zijn positie als bestuurder van De Stichting, tenzij die schade een gevolg is van de opzet of daarmee gelijk te stellen grove schuld van [ [eiser 1] , respectievelijk [eiser 2] ],

2. Mochten De Stichting, Libra, Libra vennootschappen, [naam vader] [naam zus] , [naam broer] , [gedaagde 1] of derden [ [eiser 1] , respectievelijk [eiser 2] ] aanspreken stellende dat er sprake zou zijn van schade veroorzaakt door opzet of daarmee gelijk te stellen schuld van [ [eiser 1] , respectievelijk [eiser 2] ], dan zullen De Stichting en Libra de kosten van verweer alsmede alle schade die [ [eiser 1] , respectievelijk [eiser 2] ] lijdt op eerste opgave volledig vergoeden tenzij in hoogste instantie finaal door de bevoegde rechter is vastgesteld dat die schade een gevolg is van opzet of daarmee gelijk te stellen grove schuld van [ [eiser 1] , respectievelijk [eiser 2] ].

3. De Stichting en Libra zijn gehouden in het geval dat [ [eiser 1] , respectievelijk [eiser 2] ] door derden zou worden aangesproken in verband of samenhangende met zijn functioneren als bestuurder van De Stichting, hem volledig vrijwaren ter zake van die aanspraken en alle schade en kosten (waaronder begrepen advocaatkosten) die verband houden met dergelijke aanspraken op eerste opgave volledig te vergoeden, tenzij in hoogste instantie finaal door de bevoegde rechter is vastgesteld dat de schade een gevolg is van opzet of daarmee gelijk te stellen grove schuld van [ [eiser 1] , respectievelijk [eiser 2] ].”

2.6. [naam vader] is in 2018 overleden.

[gedaagde 1] heeft zijn broer [naam broer] uitgekocht en kreeg daardoor op

3 januari 2019 diens 31,05%-aandelenbelang in Libra Oud. De zoon van [gedaagde 1] , [gevoegde partij] , heeft [naam broer] in het bestuur van SCLI opgevolgd.

2.8.Op initiatief van [gedaagde 1] en zijn zus [naam zus] werd Libra Oud op 31 juli 2019 met toepassing van artikel 2:334cc BW gesplitst (de ruziesplitsing). Uit deze splitsing ontstonden Libra Nieuw en Almade Vastgoed B.V. Libra Oud hield op te bestaan en haar onderneming werd opgeknipt voortgezet, na een verdeling van de vastgoedportefeuille tussen Libra Nieuw en Almade. [naam zus] houdt alle aandelen in Almade en [gedaagde 1] houdt 97,35% van de aandelen in Libra Nieuw. [gedaagde 2] heeft [naam zus] opgevolgd in het bestuur van SCLI.

2.9. [gedaagde 1] heeft na de splitsing SCLI boven Libra Nieuw geplaatst. Dit had fiscale voordelen. Vanaf dat moment hield SCLI alle prioriteitsaandelen in deze vennootschap waarmee zij wederom 51% van de stemrechten vertegenwoordigde, nu in Libra Nieuw.

2.10. [gedaagden] heeft op 24 november 2022 en 17 maart 2023 de ontbinding van SCLI geagendeerd voor de bestuursvergadering, met de motivering dat na de uitkoop van broer [naam broer] en de verdeling van de onderneming tussen zus [naam zus] en [gedaagde 1] Libra Oud niet meer bestond en de fiscale voordelen drie jaar na de splitsing niet meer aan de orde waren. [eiser 1] , [eiser 2] en [gevoegde partij] hebben steeds tegen de ontbinding gestemd.

2.11. [gedaagde 1] en Libra Nieuw hebben op 2 juni 2023 een verzoekschrift ingediend bij deze rechtbank en de rechtbank verzocht SCLI te ontbinden, [gedaagde 1] , of een onafhankelijke derde als vereffenaar te benoemen en deze de instructie te geven om de prioriteitsaandelen in het vermogen van SCLI aan Libra Nieuw te verkopen.

[eiser 1] en [eiser 2] hebben voor een bestuursvergadering van SCLI, te houden op 23 juli 2023, de schorsing van [gedaagde 1] als bestuurder geagendeerd. Achtergrond was dat [gedaagde 1] [eiser 1] en [eiser 2] aansprakelijk had gesteld als bestuurders, althans daarmee had gedreigd.

Daarop heeft [gedaagde 1] SCLI, [eiser 1] en [eiser 2] in kort geding bij deze rechtbank gedagvaard en onder meer gevorderd om [eiser 1] en [eiser 2] hun stemrecht te ontnemen (dat op te schorten) voor besluiten strekkende tot zijn schorsing. In dit kort geding had [gevoegde partij] zich gevoegd aan de kant van de gedaagden.

2.13.Bij vonnis van 21 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [gedaagde 1] afgewezen. Dit kortgedingvonnis bevat de volgende overwegingen, voor zover relevant:

“(…)

Geoordeeld wordt als volgt. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog onvoldoende aanleiding om de bestuurders de bevoegdheid te ontzeggen om een schorsingsbesluit aan de orde te stellen of te nemen. Op grond van de nu beschikbare informatie kan onvoldoende worden vastgesteld dat het bestaan van die bevoegdheid in de gegeven omstandigheden het zware criterium van onaanvaardbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid haalt.

Het is immers mogelijk dat het op een gegeven moment noodzakelijk is om een dergelijk besluit te nemen. Met de onafhankelijke bestuurders is de voorzieningenrechter van oordeel dat aansprakelijkstellingen tussen bestuurders de beraadslaging en besluitvorming belemmeren en dat deze bovendien op gespannen voet staan met de verplichtingen die [gedaagde 1] in de release letters op zich heeft genomen. Het is mogelijk dat de onderlinge verhoudingen zozeer uit de hand lopen (bij voorbeeld bij een nieuwe aansprakelijkstelling), dat schorsing van een bestuurder noodzakelijk is. De vordering van [gedaagde 1] stuit af op artikel 2:8 lid 2 BW en het gevraagde verbod wordt afgewezen.

Dit betekent echter niet dat een dergelijk schorsingsbesluit, indien genomen, niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 lid 1 BW) zou kunnen zijn. Een dergelijk besluit is immers heel vérstrekkend. [gedaagde 1] is economisch eigenaar van de onderneming waarover de stichting zeggenschap heeft en tevens de bestuurder van die onderneming. Uitsluiting van zijn bestuursbevoegdheden in de stichting is in deze omstandigheden een zeer vergaande maatregel. In deze procedure zijn de feiten die aanleiding geven tot de overweging van het schorsingsbesluit onvoldoende uit de verf gekomen om te kunnen beoordelen of zij een dergelijk besluit zouden kunnen dragen. Omtrent de dreiging van aansprakelijkstelling heeft [gedaagde 1] ter zitting gezegd dat hij wil toezeggen dat hij dat niet meer zal doen. Dat zou een begin van herstel van vertrouwen kunnen geven.

(…)”.

2.14.Op 23 juli 2023 vond een vergadering van SCLI plaats. In het door [eiser 2] opgestelde samenvattend verslag daarvan staat onder meer het volgende:

“(…)

Alvorens we agendapunt 10 inzake de schorsing van [gedaagde 1] inhoudelijk gaan behandelen willen [eiser 1] [ [eiser 1] , vzr.] en [eiser 2] [ [eiser 2] , vzr.], na het zojuist gevoerde overleg, finaal voorstel doen richting [gedaagde 1] . En daarbij spelen de advocaatkosten "going forward" een belangrijke rol.

  1. De onafhankelijk bestuurders stellen vast dat zij worden meegezogen in een gerechtelijke procedure waarin de opheffing van de SCLI wordt verzocht aan de Rechtbank.

  2. De juridische kosten die door de onafhankelijke bestuursleden in privé moeten worden betaald kunnen al snel oplopen tot 100 k, zeker als rekening wordt gehouden met het instellen van een Hoger Beroep (over en weer) en zo mogelijk de Hoge Raad.

  3. [eiser 1] en [eiser 2] geven aan dat zij grote moeite hebben met het voor eigen rekening komen van de verdere "going forward" advocaatkosten inzake het verzoekschrift bij de Rechtbank op 18 oktober 2023.

Uiteindelijk wordt na goed overleg door alle bestuursleden een unaniem besluit genomen waarbij akkoord wordt gegaan met de onderstaande samenvatting van hetgeen afgesproken is.

Deze samenvatting geldt nu als aanvulling op agendapunt 7 (voorstel 2):

  • Alle advocaatkosten van [gevoegde partij] , [eiser 1] en [eiser 2] , tot en met de datum waarop het KG werd uitgesproken, worden betaald door de SCLI (lees: Libra Vastgoed BV).

  • De advocaatkosten van [eiser 2] en [eiser 1], welke na de datum van de uitspraak van het KG volgen inzake de lopende procedure bij de Rechtbank 18 oktober 2023 (tot en met de uitspraak inzake het verzoekschrift opheffing SCLI) worden door de SCLI (--> lees: Libra Vastgoed BV) betaald.

  • (…)

  • Alle partijen zeggen toe dat de komende procedure 18 oktober 2023 op basis van een "technische en klinische inhoud" zullen worden gevoerd en er wordt niet meer met 'modder gegooid".

  • Alle partijen zeggen toe de advocaatkosten te beperken in redelijk- en billijkheid, waarbij geprobeerd zal worden om het aantal betrokken advocaten ook te beperken voor zover mogelijk is in die procedure.

  • [eiser 2] en [eiser 1] zullen zich onafhankelijk blijven opstellen en hebben geen enkel persoonlijk belang; ook hebben zij geen enkele behoefte om nare stellingen in te brengen in de komende procedure.

[gedaagde 1] geeft aan dat hij het wel een moeilijk standpunt vindt dat de familieleden op een lijn moet zitten. [eiser 1] geeft daarop aan dat wij als onafhankelijk bestuurders het prettigste vinden als de familieleden op één lijn zitten.

Indien [gedaagde 1] akkoord gaat met vorenstaande onderdelen a t/m f dan zeggen [eiser 2] en [eiser 1] toe dat zij (met z'n 2-tjes dus), indien de uitspraak van de Rechtbank m.b.t. het verzoekschrift tot opheffing van de SCLI door de Rechtbank wordt ingewilligd, de uitspraak van die Rechtbank te zullen respecteren en geen hoger beroep gaan instellen. Indien [gevoegde partij] daar straks anders over denkt en wel hoqer beroep zou willen instellen dan is dat aan hem om daar zelf mee verder te gaan.

(…)

-> Conclusie en besluit:

Voornoemde onderdelen (…) a t/m f worden unaniem aangenomen.

Verdere bespreking van agendapunt 10.

Voorwoord van [eiser 1] :

Uiteindelijk hebben we gezamenlijk geconcludeerd dat [gedaagde 1] een constructieve houding heeft aangenomen. Mede gezien alle toezeggingen die door [gedaagde 1] zijn gedaan alsmede de genomen besluiten inzake de vergoedingen m.b.t. de juridische procedures (zie hetgeen hiervoor als aanvulling op agendapunt 7 is overeengekomen) is voor het bestuur geen reden aanwezig om [gedaagde 1] te schorsen.

-> Conclusie en besluit:

Unaniem besluit om [gedaagde 1] niet te schorsen.

(…)”.

2.15. [gedaagde 1] /Libra heeft namens SCLI de volgende facturen van [eiser 1] en [eiser 2] voor advocatenkosten voldaan:

- op 3 augustus 2023 de facturen over februari tot en met juni 2023, een bedrag van

€ 37.395,42;

- op 31 augustus 2023 de facturen over juli 2023, een bedrag van € 51.886,62;

- op 5 oktober 2023 de facturen over augustus 2023, een bedrag van € 12.435,78;

- op 9 november 2023 de facturen over september 2023, een bedrag van € 25.010,78.

2.16.Na de mondelinge behandeling op 18 oktober 2023 heeft deze rechtbank bij beschikking van 14 december 2023 (hierna: de Beschikking) het verzoek van [gedaagde 1] en Libra toegewezen en SCLI ontbonden, waarbij het voltallige bestuur ( [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gevoegde partij] . [eiser 1] en [eiser 2] ) tot vereffenaars is benoemd. De rechtbank heeft de vereffenaars het bevel gegeven om de prioriteitsaandelen in Libra te verkopen aan Libra (met andere woorden: in te kopen) tegen maximaal de nominale waarde.

2.17.De Beschikking bevat de volgende overwegingen, voor zover van belang:

“(…)

Duidelijk is dat Libra Nieuw wezenlijk anders is dan Libra Oud, aangezien [gedaagde 1] vanaf de oprichting 97,35% van de aandelen in Libra Nieuw bezit en enig bestuurder is. Er bestaat in Libra Nieuw zodoende geen risico dat [gedaagde 1] wordt overstemd door andere familieleden. Hij noch enig ander familielid heeft in de aandeelhoudersvergadering van Libra Nieuw de bescherming nodig waar hij samen met [naam vader] [ [naam vader] , vzr.] met de oprichting van SCLI bij Libra Oud in voorzag. De vastgoedonderneming die door de verschillende familieleden destijds werd gehouden is opgeknipt en verdeeld over Libra Nieuw en Almade. Daarmee is het karakter van een familieonderneming verloren gegaan; de onderneming zoals [gedaagde 1] die nu drijft zonder [naam broer] , of andere familieleden is niet (meer) een familieonderneming. Ook het enkele feit dat [gedaagde 1] op grond van de blokkeringsregeling in de statuten van Libra Nieuw zijn aandelen niet vrij mag overdragen aan derden maakt niet dat Libra Nieuw kan worden gezien als familievennootschap.

(…)

4.9.Onduidelijk is bijvoorbeeld waartegen zou moeten worden beschermd (…).

4.10.Kortom, het statutaire doel van SCLI kan niet meer worden bereikt. De beschermingsgedachte uit 2013 is achterhaald. Libra Nieuw is geen familievennootschap zoals Libra Oud dat voor de ruziesplitsing wel was. SCLI kan bovendien het doel dat [gevoegde partij] voor ogen staat niet verwezenlijken. Tot zover komt SCLI voor ontbinding in aanmerking.

(…)

Vereffening

(…)

4.16.De statuten van SCLI wijzen het voltallige bestuur aan als vereffenaars (zie onder 2.6). Libra en [gedaagde 1] verzoeken dat de rechtbank daarvan afwijkt door [gedaagde 1] of een onafhankelijke derde als vereffenaar te benoemen. Zij stellen dat goed denkbaar is dat de meerderheid van het bestuur niet zal meewerken aan de vereffening, vanwege de onderling verstoorde verhoudingen. Libra en [gedaagde 1] vrezen in het bijzonder dat de rest van het bestuur niet zal meewerken aan de teruggave van de prioriteitsaandelen aan Libra. Zij verzoeken daarom tevens dat de rechtbank de vereffenaars instrueert om de prioriteitsaandelen uitsluitend aan Libra te verkopen.

4.17. [eiser 1] en [eiser 2] betwisten dat zij niet zullen meewerken aan de vereffening. Zij voeren aan dat ze bij de vereffening zoveel als mogelijk het doel van SCLI en dus de continuïteit van de familieonderneming in het belang van de [naam familie] , onder wie [gevoegde partij] , blijven waarborgen. [gevoegde partij] sluit zich hierbij aan en stelt ook het statutaire doel voorop. Verder voeren [eiser 1] en [eiser 2] aan dat ze zullen meewerken aan de verkoop van de prioriteitsaandelen aan [gedaagde 1] , zolang is verzekerd dat de toekomst van de familievennootschap door een andere constructie wordt gewaarborgd.

4.18.Gelet op het voorgaande miskennen [eiser 1] , [eiser 2] en [gevoegde partij] dat het vereffeningsproces zoals geregeld in artikel 2:23b lid 1 BW niet draait om het achterhaalde doel van SCLI maar om het voldoen van schuldeisers en het uitkeren van het resterende batig saldo. Artikel 10 lid 5 van de statuten van SCLI voorziet in de wijze waarop de bestemming van een batig saldo moet worden vastgesteld, namelijk dat het bestuur een bestemming bepaalt die zoveel mogelijk in overeenstemming is met het doel van de stichting. Daarbij moet in acht worden genomen dat het statutaire doel van SCLI achterhaald is en geeft de rechtbank in overweging mee om een eventueel batig saldo uit te keren aan de door wijlen [naam vader] opgerichte Stichting Natura Africae.

Omdat de vereffening niet veel zal behelzen, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van wat de oprichters van SCLI statutair hebben bepaald, namelijk dat het voltallige bestuur als vereffenaars zal optreden. De verhoudingen lijken bovendien niet dermate verstoord dat er geen constructief gesprek meer kan worden gevoerd. Het huidige bestuur is prima in staat om de vereffening adequaat te laten verlopen, waarbij zij de liquidatie van SCLI als doel voor ogen dienen te houden. De rechtbank zal daarbij toepassing geven aan artikel 23a lid 3 BW met een dwingende aanwijzing aan de vereffenaars om de prioriteitsaandelen in Libra Nieuw aan Libra Nieuw te verkopen tegen maximaal de nominale waarde. Daarbij wordt gekozen voor de nominale waarde, omdat de stichting geen winstoogmerk heeft.

(…)”.

2.18.In een e-mail van 21 december 2023 heeft [gedaagde 1] aan de overige vereffenaars verzocht om de besluiten te ondertekenen, benodigd voor de inkoop en verkrijging van de prioriteitsaandelen door Libra, overeenkomstig de Beschikking.

2.19.Bij e-mail van 22 december 2023 heeft de advocaat van [gedaagde 1] en Libra aan de advocaten van [gevoegde partij] , [eiser 1] en [eiser 2] onder meer geschreven:

“Ter uitvoering van de beschikking heeft [gedaagde 1] inmiddels stukken ten behoeve van de besluitvorming aan uw cliënten toegestuurd.

Ter voorkoming van misverstanden lijkt het mij goed u en uw cliënten erop te wijzen dat cliënte uw cliënten toegezegd heeft hun advocatenkosten tot en met de mondelinge behandeling van 18 oktober 2023 te vergoeden. Werkzaamheden van na de mondelinge behandeling vallen daar dus niet onder. De heren [eiser 1] en [eiser 2] hebben overigens reeds toegezegd dat zij geen hoger beroep zullen instellen.

(…)”

2.20.In een e-mail van 26 december 2023 heeft [gevoegde partij] aan de andere vereffenaars meegedeeld in hoger beroep te zullen gaan tegen de Beschikking.

2.21.Bij e-mail van 27 december 2023 heeft [eiser 2] , mede namens [eiser 1] , aan de andere vereffenaars onder meer het volgende meegedeeld:

“(…)

Wij zullen conform eerdere afspraak niet in hoger beroep gaan tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam.

Het aangekondigde hoger beroep van [gevoegde partij] en zijn verzoek dit hoger beroep af te wachten voordat er wordt vereffend, is een nieuw feit waar wij als bestuur alle belangen moeten afwegen. [eiser 1] en ik achten het vooralsnog verstandig niet direct uitvoering te geven aan het verzoek van [gedaagde 1] , omdat wij het risico willen vermijden een beschikking uit te voeren die later in hoger beroep wordt vernietigd.

Wij begrijpen van onze juridisch adviseurs dat er ten minste een redelijke kans bestaat dat voornoemde beschikking (…) in hoger beroep onderuit gaat. Als dat zo is, moeten uitvoeringshandelingen van de vereffening weer ongedaan worden gemaakt (hetgeen in de praktijk op de nodige praktische bezwaren stuit) en zijn al die handelingen (met terugwerkende kracht) onrechtmatig.

Wij vinden dat het voorzichtigheidsbeginsel voorschrijft dat we dit risico op onrechtmatig handelen vermijden, zeker omdat er o.i. geen andere belangen zijn die het afwachten van een hoger beroep onverantwoord maken. (…)

Ten slotte verzoeken [eiser 1] en ondergetekende [gedaagde 1] te bevestigen dat de kosten van noodzakelijk juridisch advies over de (gevolgen van de) uitspraak en de door ons te maken keuzes, zullen worden vergoed op grond van de aangegeven vrijwaring/release letters.

(…)”.

In een e-mail van 3 januari 2024 heeft de advocaat van [gedaagde 1] aan de advocaten van [gevoegde partij] , [eiser 1] en [eiser 2] meegedeeld dat de Beschikking inclusief het daarin opgenomen bevel uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard en dus onmiddellijk moeten worden uitgevoerd. Verder staat in deze

e-mail dat de advocatenkosten van [eiser 1] en [eiser 2] slechts worden vergoed tot en met de mondelinge behandeling van het verzoekschrift, dus tot en met 18 oktober 2023, en dat de Release Letters (zie 2.4) bedoeld zijn voor andere situaties, die hier nu niet aan de orde zijn.

2.23.Op 8 januari 2024 heeft [gevoegde partij] hoger beroep aangetekend tegen de Beschikking, onder meer omdat volgens hem de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het doel van SCLI – het behoud van het familiekarakter van de onderneming(en), mede ten behoeve van opvolgende generaties – een gepasseerd station zou zijn, en in incident gevorderd de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen.

2.24.Bij e-mail van eveneens 8 januari 2024 hebben [eiser 1] en [eiser 2] via hun advocaat aan [gedaagde 1] meegedeeld in afwachting van de uitkomst daarvan niet te zullen meewerken aan de uitvoeringshandelingen van de vereffening. In dezelfde e-mail hebben [eiser 1] en [eiser 2] meegedeeld dat [gedaagde 1] ook hun advocatenkosten na de mondelinge behandeling van het verzoekschrift moet vergoeden. Deze verplichting volgt volgens hen wel degelijk uit de Release Letters.

2.25.Bij e-mail van 26 januari 2024 heeft de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] (de advocaat van) gedaagden gesommeerd om de volgende facturen voor advocatenkosten te voldoen:

- facturen van 17 november 2023 voor werkzaamheden tot en met oktober 2023, tweemaal een bedrag van € 24.315,45;

- facturen van 19 december 2023 voor werkzaamheden tot en met november 2023, tweemaal een bedrag van € 1.432,34;

- facturen van 8 januari 2024 voor werkzaamheden tot en met december 2023, tweemaal een bedrag van € 2.531,02

2.26.Op 31 januari 2024 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de prioriteitsaandelen van SCLI aan Libra overgedragen, onder de ontbindende voorwaarde – kort gezegd – dat de uitspraak op het punt van de ontbinding wordt vernietigd, en een verweerschrift ingediend tegen de incidentele vordering van [gevoegde partij] .

Bij akte tot referte hebben [eiser 1] en [eiser 2] op 1 februari 2024 aan het hof bericht dat zij geen inhoudelijke positie innemen in het hoger beroep,

vanwege de afspraak met [gedaagde 1] .

2.28.Bij e-mail van 3 februari 2024 heeft de advocaat van [gedaagden] aan de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] meegedeeld betaling van verdere facturen voor advocatenkosten op te schorten, omdat [eiser 1] en [eiser 2] zich niet aan de gemaakte afspraken (het ‘respecteren’ van de Beschikking) zouden hebben gehouden.

2.29.Op 13 februari 2024 hebben [eiser 1] en [eiser 2] facturen voor advocatenkosten ontvangen voor werkzaamheden tot en met januari 2024, tweemaal een bedrag van € 4.443,12.

2.30.De mondelinge behandeling van het incident bij het gerechtshof is geagendeerd voor 23 april 2024.

Het geschil

3.1. [eiser 1] en [eiser 2] vorderen samengevat en wat betreft de vorderingen onder 2, 3 en 4 onder verbeurte van dwangsommen:

1. schorsing van de tenuitvoerlegging van de Beschikking, totdat het gerechtshof in het incident heeft beslist;

2. [gedaagden] te gebieden om binnen twee werkdagen na betekening van het te wijzen vonnis alle (rechts)handelingen te verrichten die nodig zijn voor teruglevering van de prioriteitsaandelen aan SCLI;

3. als het onder 2 gevorderde wordt afgewezen: [gedaagden] te verbieden om zonder toestemming van de mede-vereffenaars (rechts)handelingen te verrichten waarvoor volgens de statuten van Libra en/of de wet de instemming van SCLI nodig is, tot en met de beslissing van het gerechtshof in het incident;

4. [gedaagden] te verbieden om zonder de mede-vereffenaars daarin te betrekken (rechts)handelingen te verrichten gericht op de vereffening van SCLI, zolang SCLI in liquidatie is;

5. SCLI en Libra hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de advocatenkosten volgens de facturen van 17 november 2023, 19 december 2023, 8 januari 2024 en

13 februari 2024;

6. SCLI en Libra te gebieden om toekomstige facturen van [eiser 1] en [eiser 2] ten aanzien van de door hen gemaakte kosten in verband met de ontbinding en liquidatie van SCLI te betalen;

7. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.

3.2. [gedaagde 1] voert verweer.

3.3.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, ingegaan.

De beoordeling

4.1.Het gaat in dit kort geding in de kern om twee kwesties:

I. Moet de tenuitvoerlegging van de Beschikking worden opgeschort, in afwachting van de beslissing van het hof op het incident over de uitvoerbaarheid bij voorraad? En, daarop voortbordurend, moeten de daarop gebaseerde (rechts)handelingen worden teruggedraaid?

II. Moeten SCLI en Libra de advocatenkosten van [eiser 1] en [eiser 2] , overeenkomstig de facturen van 17 november 2023, 19 december 2023, 8 januari 2024 en 13 februari 2024 vergoeden?

Ten aanzien van kwestie I (de vorderingen 1 tot en met 4)

4.2.In de Beschikking heeft de rechter SCLI ontbonden, omdat volgens de rechtbank, kort gezegd het doel van SCLI – het continueren van het familiebedrijf – niet meer kon worden bereikt en de beschermingsgedachte uit 2013 is achterhaald. Libra Nieuw is volgens de rechtbank geen familievennootschap. De rechtbank heeft, overeenkomstig de statuten, het voltallige bestuur ( [eiser 1] , [eiser 2] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gevoegde partij] ) aangesteld als vereffenaars. Daarbij is overwogen dat het vereffeningsproces zoals geregeld in artikel 2:23b lid 1 BW draait om het voldoen van schuldeisers en het uitkeren van een mogelijk batig saldo en dat de vereffening niet veel zou behelzen. Volgens de rechtbank is het huidige bestuur prima in staat om de vereffening adequaat te laten verlopen, waarbij zij de liquidatie van SCLI als doel voor ogen dient te houden. Daarbij heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 23a lid 3 BW met een dwingende aanwijzing aan de vereffenaars om de prioriteitsaandelen in Libra Nieuw aan Libra Nieuw te verkopen tegen maximaal de nominale waarde. De Beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.3. [eiser 1] en [eiser 2] hebben verklaard geen hoger beroep tegen de Beschikking te zullen indienen. [gevoegde partij] heeft wel hoger beroep aangetekend bij het gerechtshof Amsterdam en bij wijze van incident gevorderd om de uitvoerbaarheid bij voorraad op te schorten. [gevoegde partij] heeft zich in dit kort geding gevoegd aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] , maar heeft geen zelfstandige vorderingen ingediend. Dat kan ook niet als gevoegde partij.

4.4. [gedaagden] hebben onder meer aangevoerd dat schorsing van een beslissing tot ontbinding hoe dan ook niet mogelijk is, omdat de ontbinding een constitutieve beslissing is. [eiser 1] en [eiser 2] hebben met verwijzing naar het Hells Angels arrestn

Hof Arnhem Leeuwarden 15 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10406, Hoge Raad 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1114

betoogd dat dat onder omstandigheden wel kan. Ook als dat het geval zou zijn, wat op grond van dat arrest voorshands wordt aangenomen, is het uitgangspunt – de regel – dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing, zoals de Beschikking, ten uitvoer kan worden gelegd, ook al is daartegen een rechtsmiddel aangewend. Schorsing van een van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing is veeleer een uitzondering.

4.5.Voor de beoordeling van de vraag of schorsing van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing, die nog geen kracht van gewijsde heeft, gerechtvaardigd is heeft de Hoge Raad de volgende uitgangspunten geformuleerd, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de situatie waarin de uitvoerbaarheid bij voorraad niet is gemotiveerd en die waarin dat wel is gebeurd.

i) Uitvoerbaarheid bij voorraad niet gemotiveerd:

Uitgangspunt is dat de beslissing direct ten uitvoer kan worden gelegd en de uitkomst van het hoger beroep niet hoeft te worden afgewacht. Van het uitgangspunt dat het vonnis direct ten uitvoer kan worden gelegd, kan worden afgeweken als er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist zwaarder weegt dan het belang van degene die de verkregen veroordeling ten uitvoer kan leggen. Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de inhoud van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep moet buiten beschouwing worden gelaten. Wel kan de voorzieningenrechter in zijn oordeelsvorming betrekken of het ten uitvoer te leggen vonnis berust op een kennelijke (feitelijke of juridische) misslag (een overduidelijke vergissing).

ii) Uitvoerbaarheid bij voorraad wel gemotiveerd:

De rechter heeft de beslissing om de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren genomen na een belangenafweging. Bij de beoordeling van de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de uitspraak is de voorzieningenrechter in beginsel gebonden aan die belangenafweging. Dat is anders als zich ná die belangenafweging nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die niet door de rechter in aanmerking konden worden genomen en als die de voorzieningenrechter aanleiding geven voor een andere beslissing. Ook kan in de beoordeling worden betrokken of het ten uitvoer te leggen vonnis berust op een kennelijke (feitelijke of juridische) misslag (een overduidelijke vergissing). Verder moet ook in dit geval de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing worden gelaten.n

Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.

4.6. [eiser 1] en [eiser 2] hebben bij herhaling verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg uit 2014n

Rechtbank Limburg 27 juni 2014, ECLI:NL:RBLIM:2024:5752

, die een ander criterium toepast, oordelend dat steeds sprake is van misbruik van recht wanneer een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis ten uitvoer wordt gelegd, ondanks dat een rechtsmiddel is ingesteld. Voor de beoordeling geldt de hiervoor weergegeven door de Hoge Raad in 2019 geformuleerde maatstaf. Het vonnis van de rechtbank Limburg lijkt overigens geen navolging te hebben gekregen en is bovendien van voor dit arrest van de Hoge Raad.

4.7.Nu in de Beschikking de uitvoerbaarheid bij voorraad niet is gemotiveerd, wordt er in dit kort geding uitgegaan van de criteria genoemd in 4.5.1. De redenering van [gedaagden] dat een ‘impliciete motivering’ ook moet worden gezien als motivering, omdat de rechtbank het expliciete pleidooi van [eiser 1] , [eiser 2] en [gevoegde partij] in de verzoekschriftprocedure om de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren kennelijk heeft verworpen, wordt niet onderschreven. Uitgegaan wordt van de tekst van de Beschikking en daarin is enige motivering niet terug te vinden.

4.8.Ook als getoetst wordt aan de onder 4.5.1. genoemde criteria, waarbij de lat voor schorsing lager ligt dan bij toepassing van de criteria als vermeld bij 4.5.2, is voor schorsing van de Beschikking geen plaats. Dat de Beschikking berust op een kennelijke (feitelijke of juridische) misslag is gesteld noch gebleken. Schorsing kan dan ook alleen aan de orde zijn als de belangen van [eiser 1] en [eiser 2] bij de schorsing, gelegen in de handhaving van – of eigenlijk terugkeer naar – de op het moment van de Beschikking bestaande toestand, zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagden] bij tenuitvoerlegging. Daarbij wordt de inhoud van de Beschikking – in dit geval de liquidatie van SCLI, op grond van de genoemde overwegingen – tot uitgangspunt genomen.

4.9.Het belang van [gedaagde 1] om niet terug te gaan naar de situatie waarin SCLI niet is ontbonden en de aandelen Libra nog in handen zijn van SCLI is, zo heeft hij ter zitting toegelicht, erin gelegen dat hij als grootaandeelhouder – en bestuurder van Libra – niet langer in de greep van SCLI gehouden wil worden. Hij wil niet ieder relevant besluit moeten overleggen met [gevoegde partij] , [eiser 1] en [eiser 2] , noch het risico lopen dat zijn schorsing of ontslag als bestuurder van SCLI weer op de agenda kan worden gezet, waarmee zijn zeggenschap over Libra op het spel zou staan, zoals eerder is gebeurd. Hij heeft daarmee een legitiem belang bij de tenuitvoerlegging van de Beschikking, althans bij handhaving van de huidige situatie waarbij SCLI als ontbonden moet worden beschouwd.

Daar tegenover staat het belang van [eiser 1] en [eiser 2] bij een situatie waarin SCLI nog niet ontbonden zou zijn en hun stemmen (met die van [gevoegde partij] ) nog steeds bepalend zijn voor de besluitvorming binnen Libra.

[eiser 1] en [eiser 2] hebben zelf geen rechtsmiddel tegen de Beschikking aangewend, overeenkomstig hun meermaals gedane toezegging en, hoe ook precies geformuleerd, in elk geval de stellige indruk gewekt in het daarin vervatte oordeel te zullen berusten. Zij stellen nu toch belang te hebben bij een schorsing totdat het hof heeft beslist op de vordering over de uitvoerbaarheid bij voorraad, vanwege het door [gevoegde partij] ingestelde hoger beroep. Zij hebben met name de vrees uitgesproken dat [gedaagde 1] , doordat SCLI ontbonden is en de zeggenschap over Libra nu geheel bij [gedaagde 1] ligt, beslissingen kan nemen die onomkeerbaar zijn, zoals de overdracht van aandelen of andere activa van Libra. Als dat gebeurt, zou het hoger beroep zinledig zijn en de bescherming van het familiebedrijf voorgoed van de baan.

4.11. [gedaagde 1] heeft daar tegenover gesteld dat hij de prioriteitsaandelen heeft overgedragen onder de ontbindende voorwaarde dat het hof anders zou beslissen. Als dat het geval is, zal de ontbinding en de aandelenoverdracht weer worden teruggedraaid. Verder heeft [gedaagde 1] toegezegd in afwachting van het oordeel van het hof de aandelen in Libra niet aan een derde te zullen verkopen en ter zitting verklaard ook niet van plan te zijn om op korte termijn andere vermogensbestanddelen, zoals vastgoed, van Libra te vervreemden. [gedaagde 1] heeft in dit verband verklaard dat dat “pertinent niet aan de orde” is.

4.12.Alles afwegende oordeelt de voorzieningenrechter dat de belangen van [eiser 1] en [eiser 2] tegenover de belangen van [gedaagde 1] onvoldoende gewicht in de schaal leggen om nu de Beschikking te schorsen, laat staan om verdergaande maatregelen te treffen zoals een veroordeling van [gedaagden] tot teruglevering van de prioriteitsaandelen. Reeds de ontbindende voorwaarde, in combinatie met de toezeggingen en mededelingen van [gedaagde 1] , brengen mee dat ‘handhaving van de status quo’ aan de orde is. Daar komt bij dat de mondelinge behandeling van de incidentele vordering tot het schorsen van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de Beschikking bij het gerechtshof zal plaatsvinden op 23 april 2024. Dat is op zo korte termijn dat partijen niet heel lang zullen hoeven wachten op verdere duidelijkheid. Er wordt van uitgegaan dat [gedaagde 1] niet in de tussentijd, vóórdat het hof op de incidentele vordering zal hebben beslist, in strijd met zijn verklaring toch vermogensbestanddelen van Libra zal vervreemden, en er is ook geen aanleiding om aan te nemen dat hij daartoe zal overgaan. Het belang van [eiser 1] en [eiser 2] bij een voorziening in kort geding ontbreekt daarmee.

4.13.De stelling van [eiser 1] en [eiser 2] dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig hebben gehandeld door zonder de uitdrukkelijke instemming van de overige vereffenaars de prioriteitsaandelen al over te dragen (in Libra in te kopen) leidt niet tot een ander oordeel. Aan [eiser 1] en [eiser 2] kan worden toegegeven dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] eerder de indruk hadden gewekt dat niet te zullen doen, omdat zij om instemming en een machtiging hebben gevraagd. Dat maakt hun handelwijze echter niet zonder meer onrechtmatig jegens [eiser 1] en [eiser 2] . Op grond van de inhoud van de Beschikking en het gegeven bevel – en hun toezegging in de Beschikking te berusten – mocht immers van [eiser 1] en [eiser 2] worden verwacht dat zij hun medewerking aan de ontbinding en de vereffening zouden verlenen. Ondanks verschillende verzoeken daartoe van [gedaagde 1] hebben zij dat echter niet gedaan. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat [gedaagde 1] ven [gedaagde 2] onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld door de aandelen onder de ontbindende voorwaarde over te dragen, daarmee uitvoering gevend aan het bevel in de Beschikking en daarbij gebruik makend van de vertegenwoordigingsbevoegdheid die zij (als twee bestuurders van SCLI, op grond van haar statuten) hadden.

Het voorgaande leidt tot afwijzing van de vorderingen onder 1 tot en met 4.

Bij deze uitkomst behoeven de overige weren van gedaagden geen verdere bespreking.

Ten aanzien van Kwestie II, de vorderingen onder 5 en 6

4.15. [eiser 1] en [eiser 2] vorderen veroordeling van SCLI en Libra tot vergoeding van hun advocatenkosten. Dit betreft een geldvordering. Daarvoor geldt dat die in kort geding alleen kan worden toegewezen als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering ook zou toewijzen en de eisende partij bij de vordering een spoedeisend belang heeft.

4.16. [eiser 1] en [eiser 2] hebben hun vraagtekens geplaatst bij de rechtsgeldigheid van de vertegenwoordiging van SCLI in dit kort geding door de advocaten van [gedaagden] (Fort advocaten), omdat daaraan geen formeel besluit aan ten grondslag ligt. Allereerst geldt dat het ontbreken van een bestuursbesluit aan rechtsgeldige vertegenwoordiging in beginsel niet in de weg staat (artikel 2:240 lid 3 BW). [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn gezamenlijk bevoegd SCLI te vertegenwoordigen en dus ook om opdracht te geven aan Fort Advocaten. Bovendien hebben [eiser 1] en [eiser 2] aan dit standpunt geen eenduidige gevolgen verbonden. Nu alle bestuurders/vereffenaars van SCLI tijdens de zitting aanwezig waren, kan ook moeilijk worden volgehouden dat SCLI niet is verschenen en ligt verstekverlening niet voor de hand. Verder hebben [eiser 1] en [eiser 2] geopperd dat wanneer de door [gedaagden] gegeven opdracht tot vertegenwoordiging door Fort advocaten wel rechtsgeldig zou zijn, zij die opdracht ter plekke weer zouden kunnen intrekken bij meerderheid van stemmen (namelijk die van [gevoegde partij] , [eiser 1] en [eiser 2] ). Ook daaraan hebben zij echter geen gevolgtrekkingen verbonden. In dat geval zouden zij mogelijk ook bij meerderheid van stemmen kunnen besluiten dat SCLI aan hun vorderingen moet voldoen, wat weer moeilijk valt te rijmen met de omstandigheid dat zij zelf SCLI in dit kort geding als gedaagde beschouwen. Aanknopend bij dat laatste oordeelt de voorzieningenrechter dat SCLI in dit kort geding is verschenen, vertegenwoordigd door Fort advocaten. Dat strookt ook met de omstandigheid dat de door SCLI mogelijk verschuldigde kosten worden gedragen door Libra, van wie de vertegenwoordiging door Fort advocaten niet ter discussie staat.

Op grond van de gemaakte afspraken staat voldoende vast dat SCLI/Libra de advocatenkosten van [eiser 1] en [eiser 2] tot aan de beslissing op het verzoekschrift (dus tot 14 december 2023) zouden vergoeden. [gedaagde 1] heeft dat op zichzelf ook niet betwist, maar beroept zich op opschorting, omdat een voorwaarde voor die betaling was dat [eiser 1] en [eiser 2] tegen de Beschikking niet in beroep zouden gaan en deze zouden ‘respecteren’. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] beperkte de afspraak zich tot het niet in hoger beroep gaan en zijn zij die afspraak nagekomen. Het woord ‘respecteren’ zou tijdens de vergadering van 23 juli 2023 niet zijn gebruikt en ten onrechte in de samenvatting van [eiser 2] terecht zijn gekomen. Wat daarvan ook zij – [gedaagde 1] heeft terecht betoogd dat de uitleg van [eiser 1] en [eiser 2] wat gekunsteld voorkomt – [eiser 1] en [eiser 2] hebben ook aangevoerd dat het door [gevoegde partij] ingestelde hoger beroep een nieuwe omstandigheid is, waardoor zij genoodzaakt waren bij het uitvoeren van de Beschikking pas op de plaats te maken. Het beroep op opschorting moet in het licht van die omstandigheid worden bekeken. Het is daarmee de vraag of opschorting gerechtvaardigd is. Nu wel voldoende aannemelijk is dat de rechter in een eventuele bodemprocedure de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] , voor zover het de periode tot 14 december 2023 betreft, zou toewijzen is deze ook

in dit kort geding toewijsbaar. [eiser 1] en [eiser 2] hebben daarbij een spoedeisend belang, aangezien zij deze kosten anders privé moeten dragen. Dat de kosten onevenredig hoog zouden zijn, terwijl was afgesproken dat [eiser 1] en [eiser 2] deze zoveel mogelijk zouden beperken is een argument dat [gedaagden] pas op de valreep hebben aangevoerd, terwijl zij eerdere facturen met vergelijkbare bedragen steeds hebben voldaan. Dit biedt daarom geen grond om van vergoeding van de afsluitende facturen af te zien.

4.18.Partijen hebben niet afgesproken dat SCLI/Libra ook de advocatenkosten van [eiser 1] en [eiser 2] zou vergoeden die zij hebben gemaakt na de datum van de Beschikking. In de afspraken van 20 juli 2023 is immers met zoveel woorden vermeld dat het ging om de afspraken “tot en met de uitspraak inzake het verzoekschrift opheffing SCLI”. De omstandigheid dat eerder was gesproken over de ‘going forward’ advocaatkosten inzake het verzoekschrift gaat niet zover dat dit de duidelijke afspraak (“tot en met de uitspraak”) hiermee opzij wordt gezet.

4.19.Ook het overeengekomene in de Release Letters (zie 2.4), waarop [eiser 1] en [eiser 2] zich beroepen, biedt geen vergoedingsplicht voor de hier gevorderde advocaatkosten mee. Hun uitleg van de betrokken bepalingen daarvan kan niet worden gevolgd. [gedaagde 1] heeft terecht aangevoerd dat de nu gevorderde advocatenkosten geen kosten zijn die [eiser 1] en [eiser 2] moesten maken in het kader van een ‘verweer’ tegen een aanspraak als bedoeld onder punt 2 in de Release Letters. Ook kan [gedaagde 1] , anders dan [eiser 1] en [eiser 2] hebben bepleit, niet worden geschaard onder ‘derden’ in de zin van punt 3 van de Release Letters. Dat strookt immers niet met het feit dat in de punten 1 en 2 (onder anderen) [gedaagde 1] uitdrukkelijk wordt genoemd, noch met de omstandigheid dat partijen over de advocatenkosten die samenhingen met de verzoekschriftprocedure aparte afspraken hebben gemaakt. Dat zou niet logisch zijn, als dergelijke kosten al op grond van punt 3 in de Release Letters reeds zouden moeten worden vergoed, zoals [gedaagden] terecht hebben aangevoerd. Een redelijke uitleg van de Release Letters sluit daarom aan bij de uitleg die [gedaagden] daaraan hebben gegeven.

4.20.Het voorgaande leidt ertoe dat de geldvordering toewijsbaar is voor zover het de advocatenkosten betreft tot en met de datum van de Beschikking, dus tot en met 14 december 2023. Een veroordeling tot vergoeding van toekomstige facturen is hoe dan ook te verstrekkend om in kort geding te kunnen worden toegewezen.

Conclusie

4.21.Dit alles leidt tot de hierna volgende beslissing. In het licht van de aaard van het geschil en aangezien partijen over en weer in het (on)gelijk worden gesteld, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

De beslissing

De voorzieningenrechter

veroordeelt SCLI en Libra hoofdelijk tot vergoeding van de advocatenkosten aan [eiser 1] en [eiser 2] volgens de facturen van

17 november 2023, 19 december 2023 en 8 januari 2024, voor zover deze zien op werkzaamheden verricht tot en met 14 december 2023,

5.2.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.3.compenseert de kosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.4.wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2024.n

type: MB

coll: MAH

Artikel delen