Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBDHA:2024:3964

22 maart 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer: 09/233790-23 en 10/098002-21 (ttz.gev.)

Datum uitspraak: 22 maart 2024

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,

op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Vught, afdeling PPC.

Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 19 december 2023 (pro forma) en 8 maart 2024 (inhoudelijke behandeling).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D.F.R. de Vrught, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. R. Polderman, naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 maart 2024 – ten laste gelegd dat:

Ten aanzien van parketnummer 09/233790-23 (hierna dagvaarding I)

1

hij op of omstreeks 7 september 2023 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard slachtoffer heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door [slachtoffer 1] (werkzaam als verpleegkundige op de FPA) indringend en boos aan te kijken en/of daarbij dreigend de woorden toe te voegen "Jij begrijpt nu wel dat jij op mijn dodenlijst terecht bent gekomen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2

hij op of omstreeks 13 december 2022 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] (werkzaam als persoonlijk begeleider op de afdeling Forensisch High Intensive Care van Fivoor) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] met geïrriteerde stem dreigend de woorden toe te voegen

- " Ik ga een priem in je hart steken" en/of "Ik kan niet wachten totdat ik met een priem in je hart kan steken,"

- " Ik ga een bom onder je auto plaatsen,"

- " Ik ga je sowieso iets aandoen als je het niet in de gaten hebt" en/of

- " Ik ga je gezin kapot maken," althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

3

hij op of omstreeks 16 december 2022 te 's-Gravenhage [slachtoffer 3] (werkzaam als arts bij Fivoor) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen

- " Jij staat op mijn lijst,"

- " Ik sla je kankerkop van je lijf" en/of

- " Gecondoleerd met je collega,"

althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

4

hij op of omstreeks 21 maart 2023 te ’s-Gravenhage, een ambtenaar, [slachtoffer 4] (werkzaam als verpleegkundige bij Fivoor) gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door [slachtoffer 4] (met kracht) (meermalen) in/tegen het gezicht te slaan/stompen;

5

hij op of omstreeks 13 december 2022 te 's-Gravenhage opzettelijk [slachtoffer 5] (werkzaam als arts bij Fivoor), in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd door [slachtoffer 5] in (de richting van) het gezicht, althans tegen zijn pantalon en/of colbert te spugen;

Ten aanzien van parketnummer 10/098002-21 (hierna: dagvaarding II)

1

hij op of omstreeks 7 april 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard het slachtoffer, in het proces-verbaal bekend onder [nummerreeks ] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door het slachtoffer dreigend de woorden toe te voegen "Ik heb zo'n zin om jouw hoofd te bewerken met een stoel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2

hij op of omstreeks 18 augustus 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard opzettelijk het slachtoffer, in het proces-verbaal bekend onder [nummerreeks ] , in zijn/haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden heeft beledigd, door deze in het gezicht te spugen;

3

hij op of omstreeks 19 augustus 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard het slachtoffer, in het proces-verbaal bekend onder [nummerreeks ] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door het slachtoffer dreigend de woorden toe te voegen "ik wil het liefste je keel doorsnijden en ook je hoofd...", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of daarbij een beweging te maken alsof hij het hoofd van het slachtoffer oppakte en van zijn/haar romp tilde;

4

hij op of omstreeks 27 november 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard opzettelijk [slachtoffer 6] , in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden heeft beledigd, door deze in het gezicht te spugen;

5

hij op of omstreeks 27 november 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard

een ambtenaar, [slachtoffer 6] gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door deze tegen de knie te schoppen/trappen.

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de belediging van [slachtoffer 5] (dagvaarding I, feit 5) en de belediging van [nummerreeks ] (dagvaarding II, feit 2) het dossier geen uitdrukkelijk verzoek tot vervolging bevat. Evenwel kan het Openbaar Ministerie in de vervolging worden ontvangen.

Ingevolge artikel 269, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vindt de vervolging van een verdachte ter zake belediging, strafbaar gesteld krachtens artikel 266 Sr, alleen plaats op een tegen hem gerichte klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. Dit klachtvereiste strekt ertoe dat het persoonlijk belang van het slachtoffer niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging, de voorrang heeft boven het algemene belang van strafvervolging.

Het bestaan van een klacht als omschreven in artikel 164, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv), kan ook worden aangenomen indien op grond van het onderzoek op de terechtzitting is vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld. Het enkele feit dat namens de klager aangifte is gedaan, is evenwel ontoereikend om die bedoeling aan te nemen.

Blijkens vaste jurisprudentie kan bij het ontbreken van een formele klacht desondanks vervolging mogelijk blijven indien de wens tot vervolging van een klachtgerechtigde op andere feiten en omstandigheden kan worden gebaseerd. Van die wens moet gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit zijn gebleken. Doorslaggevend is daarbij of op grond van het strafdossier en/of het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam komt vast te staan dat het destijds de uitdrukkelijke wens van het slachtoffer was dat het Openbaar Ministerie vervolging zou instellen tegen de verdachte.

Ten aanzien van dagvaarding I, feit 5

In het dossier bevindt zich een aangifte van [aangever 1] , gedaan op 3 januari 2023, waarin zij aangifte doet van belediging van een collega van haar, [slachtoffer 5] . [aangever 1] heeft bij haar aangifte uitdrukkelijk verzocht om tot vervolging over te gaan (p. 31 van het dossier). Op 23 februari 2023 is [slachtoffer 5] als getuige gehoord. In het verhoor verklaart hij dat de belediging grote impact op hem heeft gehad en dat er sprake is van een patroon van stelselmatige intimatie, belediging en bedreiging van personeel door de verdachte. [slachtoffer 5] benoemt verder dat mevrouw [naam] de psychiater was die aanwezig was bij het incident en dat zij benaderd kan worden als getuige. [slachtoffer 5] heeft vervolgens op 27 november 2023 een verzoek tot schadevergoeding ingediend.

Uit het hiervoor weergegeven samenstel van feiten blijkt voldoende dat [slachtoffer 5] tijdens het verhoor als getuige op 23 februari 2023 de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld.

Ten aanzien van dagvaarding II, feit 2

In het dossier bevindt zich een aangifte van [aangever 2] . [aangever 2] doet op 18 augustus 2020 aangifte van meerdere feiten, waaronder de belediging van [nummerreeks ] . Op 30 november 2020 is [nummerreeks ] als slachtoffer gehoord waarin hij/zij onder meer verklaart dat hij/zij heel boos was en zich heel vies voelde. In het kader van slachtofferzorg heeft [nummerreeks ] in hetzelfde slachtofferverhoor kenbaar gemaakt dat hij/zij wenst te worden geïnformeerd over het verloop van de afdoening van de strafzaak en zich door schadebemiddeling of voeging de schade wenst te verhalen in het strafproces.

Uit het hiervoor weergegeven samenstel van feiten blijkt voldoende dat slachtoffer [nummerreeks ] ten tijde van het slachtofferverhoor de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld.

De bewijsbeslissing

4.1.Opgave van bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1, 2, 3 en 5 van dagvaarding I

De rechtbank zal voor de feiten 1, 2, 3 en 5 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.

De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummerreeks ] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 74).

De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:

Ten aanzien van feit 1, 2, 3 en 5

1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 maart 2024;

Ten aanzien van feit 1

2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 13 september 2023 (p. 56 – 57);

Ten aanzien van feit 2

3. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 20 december 2022 (p. 21 -22);

Ten aanzien van feit 3

4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] , opgemaakt op 3 maart 2023 (p. 40);

Ten aanzien van feit 5

5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 5] , opgemaakt op 23 februari 2023 (p. 33-34).

4.2.Opgave van bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1, 2, 3 en 4 van dagvaarding II

De rechtbank zal voor de feiten 1, 2, 3 en 4 volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, zoals genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.

De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummerreeks ] , van de politie eenheid Rotterdam, district Rijnmond Zuid-West, basisteam Oude Maas, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 59).

De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:

Ten aanzien van feit 1, 2, 3 en 4

1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 maart 2024;

Ten aanzien van feit 1

2. Het proces-verbaal van verhoor van slachtoffer 20644413, opgemaakt op 23 november 2020 (p. 21-22);

Ten aanzien van feit 2

3. Het proces-verbaal van verhoor van slachtoffer bekend onder [nummerreeks ] , opgemaakt op 3 december 2020 (p. 23-24);

Ten aanzien van feit 3

4. Het proces-verbaal van verhoor van slachtoffer bekend onder [nummerreeks ] , opgemaakt op 3 december 2020 (p. 25-26);

Ten aanzien van feit 4

5. Het proces-verbaal van verhoor van slachtoffer [slachtoffer 6] , opgemaakt op 26 februari 2021 (p. 44-45);

4.3.Beoordeling van de tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 6] (feit 5 dagvaarding II en [slachtoffer 4] (feit 4 dagvaarding I)

4.3.1Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 4 (dagvaarding I) en feit 5 (dagvaarding II) wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.

4.3.2Het standpunt van de verdediging

Ten aanzien van feit 5 (dagvaarding II; mishandeling [slachtoffer 6] ) heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat de verklaring van de aangeefster niet duidelijk is. Ten aanzien van feit 4 (dagvaarding I; mishandeling [slachtoffer 4] ) heeft de raadsman zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een noodweersituatie en dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.

In aanvulling op het pleidooi van de raadsman heeft de verdachte zich ter terechtzitting uitgesproken dat hij van mening is dat de medewerkers van de klinieken geen ambtenaren in functie zijn.

4.3.3Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 4 van dagvaarding I

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummerreeks ] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 74).

De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , opgemaakt op 8 april 2023, voor zover inhoudende (p. 42):

Plaats delict: ’s-Gravenhage

Pleegdatum: 21 maart 2023

Ik, [aangever 3] , doe aangifte namens [slachtoffer 4] tegen [verdachte] . [slachtoffer 4] en ik zijn beiden werkzaam bij Fivoor. Op 21 maart 2023 sprak [slachtoffer 4] [verdachte] aan op het dragen van een muts tijdens het eten. [verdachte] reageerde hierop met: 'Dan moet jij ook je hoofddoekje af doen'. [slachtoffer 4] stuurde [verdachte] hierna naar zijn kamer. Na deze time-out is er een poging gedaan om het geschil uit te praten. Dit resulteerde in een discussie. Kort daarna spuugde [verdachte] naar [slachtoffer 4] . [verdachte] liep daarna direct weg. [slachtoffer 4] rende achter hem aan. [verdachte] stopte en er ontstond een duw- en trekwerk situatie op de gang. [verdachte] sloeg [slachtoffer 4] in haar gezicht.

[slachtoffer 4] is naar de dokter geweest. Haar kaak was niet ontwricht, maar het was wel beurs, stijf en opgezet, ook had zij veel pijn in haar gezicht.

2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 4] , opgemaakt op 9 juni 2023, voor zover inhoudende (p. 44):

Nadat hij mij had bespuugd ben ik achter hem aangerend en gaf ik hem een duw. Ik heb tegen hem gezegd: 'Ik wil dat je naar je kamer gaat, ik ben helemaal klaar met jou'. We kwamen in een soort worsteling terecht en ik kreeg een klap, met zijn vuist, op mijn linkerwang. Kort daarna kreeg ik weer een klap, weer met zijn vuist, ook weer op mijn linkerwang. De worsteling hield op toen er andere collega's kwamen helpen.

Mijn wang deed pijn, ik ben het daarna gelijk gaan koelen en ik heb een paracetamol genomen. Ik ben na het incident naar de huisarts gegaan. Daar werd mij verteld dat mijn kaakkopjes aangetast zijn en dat mijn kaak licht opgezwollen was. Op 22 maart 2023 kon ik mijn kaak amper open doen, het deel veel pijn. Ik merk nu wel dat de pijn met de dag afneemt.

4.3.4Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 5 van dagvaarding II

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummerreeks ] , van de politie eenheid Rotterdam, district Rijnmond Zuid-West, basisteam Oude Maas, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 59).

De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 maart 2024, voor zover inhoudende:

Ik heb het allemaal bekend, behalve het trappen tegen de knie.

2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 4] , opgemaakt op 26 februari 2021, voor zover inhoudende (p. 29 – 32):

Plaats delict: Poortugaal

Verklaring 27-11

Op dat: moment schopt [verdachte] tegen mijn knie en de vuilniszak en

spuugt in mijn gezicht.

3. Het proces-verbaal van verhoor van slachtoffer [slachtoffer 6] , opgemaakt op 26 februari 2021, voor zover inhoudende (p. 44- 45):

Wij ontvingen uw verklaring m.b.t . het incident dat plaatsvond op 27-11-2020.

Ik zag dat [verdachte] een trapbeweging maakte met zijn rechterbeen in de richting van mijn rechterknie. Ik voelde dat de punt van zijn voet mijn rechterknie raakte aan de binnenzijde. Ik voelde een kort moment een lichte stekende pijn. In dezelfde trapbeweging raakte [verdachte] ook de vuilniszak die zich voor mij bevond. Ik had het gevoel dat hij specifiek mij wilde raken ondanks dat hij ook de vuilniszak raakte.

4.4.Bewijsoverwegingen

Bewezenverklaring bestanddeel ‘ambtenaar in functie’

Ten aanzien van feit 4 op dagvaarding I en feit 5 op dagvaarding II heeft de officier van justitie zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde mishandelingen hebben plaatsgevonden jegens ambtenaren gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de officier van justitie onder meer verwezen naar het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 januari 2024, te vinden onder ECLI:NL:RBROT:2024:786.

De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de in de tenlastelegging genoemde verpleegkundigen, in loondienst bij Fivoor dan wel daar als ZZP’er werkzaam, moeten worden aangemerkt als ambtenaren in de zin van de artikelen 180/181 en 304 Sr.

In de rechtspraak wordt uitgegaan van een ruime opvatting voor het strafrechtelijke begrip van ambtenaar. Volgens de Hoge Raad wordt onder ambtenaar verstaan ‘een ieder die onder toezicht en verantwoording van de overheid in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd’ (HR 17 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:32).

De verplichte en gedwongen zorg van een persoon die op grond van een rechterlijke beslissing in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) is opgenomen in een zorginstelling is een overheidstaak. De verpleegkundigen die deze taak uitvoeren, zijn op het moment dat zij zich met deze specifieke zorgtaak bezighouden, aan te merken als ambtenaren in de zin van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht van belang dat de inhoud en de reikwijdte van de taken van die verpleegkundigen in het kader van de Wvggz van overheidswege zijn bepaald. Hun werkzaamheden zijn onder meer gebaseerd op het maatschappelijk belang om ernstig nadeel voor de betrokkene (de verdachte) zelf en voor de situatie waarin de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is af te wenden. Hun werkzaamheden worden verder uitgevoerd onder toezicht en controle van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Weliswaar is dit extern toezicht, die omstandigheid laat onverlet dat de IGJ over vergaande bevoegdheden beschikt betreffende het bestuur van en toezicht op een zorginstelling. De omstandigheid dat de arbeidsrelatie tussen deze verpleegkundigen en hun werkgever geen publiekrechtelijk, maar een privaatrechtelijk karakter heeft, doet, in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad, niet ter zake. De privaatrechtelijk georganiseerde wijze van het leveren van verplichte en gedwongen zorg is het gevolg van democratisch genomen besluiten over de uitoefening van overheidstaken. Aan de functie van verpleegkundige die haar functie uitoefent in het kader van de Wvggz kan een openbaar karakter dan ook niet worden ontzegd.

Uit het strafdossier blijkt dat de rechtbank op 11 januari 2023 een aansluitende zorgmachtiging heeft verleend op grond van artikel 67 van de Wvggz en heeft bepaald dat deze machtiging geldt tot en met 14 januari 2024.

Gelet hierop kan voor de pleegdatum van 21 maart 2023 het bestanddeel ambtenaar in functie van de onder feit 4 in dagvaarding I ten laste gelegde mishandeling bewezen worden verklaard.

Dit geldt niet voor dat bestanddeel van de onder feit 5 in dagvaarding II ten laste gelegde mishandeling. Het strafdossier bevat geen bewijs voor de conclusie dat ten aanzien van de verdachte ook in 2020 een zorgmachtiging was verleend.

Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de in de tenlastelegging genoemde verpleegkundigen niet worden aangemerkt als ambtenaren in de zin van de artikelen 180/181 en 304 Sr, omdat deze verpleegkundigen niet zijn aangesteld onder (direct) toezicht en verantwoordelijkheid van de overheid. Daarvan wordt de verdachte vrijgesproken.

Overwegingen ten aanzien van feit 4 van dagvaarding I

Ingevolge artikel 41, eerste lid, Sr is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.

Niet aannemelijk is geworden dat in dit geval sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen. De omstandigheid dat de aangeefster de verdachte een duw heeft gegeven, nadat de verdachte op haar had gespuugd, is niet een dergelijk aanranding.

Overwegingen ten aanzien van feit 5 van dagvaarding II

Hoewel verdachte de trap tegen knie ontkent, bekent hij het incident van 27 november 2020 voor het overige geheel. Samen met de verklaring van [slachtoffer 6] is dat voldoende voor het wettig en overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde feit. Voor de goede orde benadrukt de rechtbank dat niet de ontkenning redengevend is voor het bewijs, maar de ‘bekentenis voor het overige’.

De bewezenverklaring

De rechtbank is met betrekking tot het onder 09/233790-23 ten laste gelegde feiten 1 tot en met 5 van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

1

hij op 7 september 2023 te Poortugaal, slachtoffer heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] (werkzaam als verpleegkundige op de FPA) indringend en boos aan te kijken en daarbij dreigend de woorden toe te voegen "Jij begrijpt nu wel dat jij op mijn dodenlijst terecht bent gekomen";

2

hij op 13 december 2022 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] (werkzaam als persoonlijk begeleider op de afdeling Forensisch High Intensive Care van Fivoor) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] met geïrriteerde stem dreigend de woorden toe te voegen

- " Ik ga een priem in je hart steken" of "Ik kan niet wachten totdat ik met een priem in je hart kan steken,"

- " Ik ga een bom onder je auto plaatsen,"

- " Ik ga je sowieso iets aandoen als je het niet in de gaten hebt" en

- " Ik ga je gezin kapot maken,";

3

hij op 16 december 2022 te 's-Gravenhage [slachtoffer 3] (werkzaam als arts bij Fivoor) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen

- " Jij staat op mijn lijst,"

- " Ik sla je kankerkop van je lijf" en/of

- " Gecondoleerd met je collega";

4

hij op 21 maart 2023 te ’s-Gravenhage, een ambtenaar [slachtoffer 4] (werkzaam als verpleegkundige bij Fivoor) gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door [slachtoffer 4] (met kracht) meermalen tegen het gezicht te slaan;

5

hij op 13 december 2022 te ’s-Gravenhage opzettelijk [slachtoffer 5] (werkzaam als arts bij Fivoor), in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd door [slachtoffer 5] in (de richting van) het gezicht, althans tegen zijn pantalon en/of colbert te spugen;

De rechtbank is met betrekking tot het onder 10/08002-21 ten laste gelegde feiten 1 tot en met 5 van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

1

hij op 7 april 2020 te Poortugaal, het slachtoffer, in het proces-verbaal bekend onder [nummerreeks ] heeft bedreigd met zware mishandeling, door het slachtoffer dreigend de woorden toe te voegen "Ik heb zo'n zin om jouw hoofd te bewerken met een stoel";

2

hij op 18 augustus 2020 te Poortugaal, opzettelijk het slachtoffer, in het proces-verbaal bekend onder [nummerreeks ] , in zijn/haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden heeft beledigd, door deze in het gezicht te spugen;

3

hij op 19 augustus 2020 te Poortugaal, het slachtoffer, in het proces-verbaal bekend onder [nummerreeks ] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door het slachtoffer dreigend de woorden toe te voegen "ik wil het liefste je keel doorsnijden en ook je hoofd...", en daarbij een beweging te maken alsof hij het hoofd van het slachtoffer oppakte en van zijn/haar romp tilde;

4

hij op 27 november 2020 te Poortugaal, opzettelijk [slachtoffer 6] , in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden heeft beledigd, door deze in het gezicht te spugen;

5

hij op 27 november 2020 te Poortugaal, [slachtoffer 6] heeft mishandeld door deze tegen de knie te trappen.

De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7. Oplegging van een maatregel

7.1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.

7.2.Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft primair verzocht om een straf gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten op te leggen en om geen maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Indien de rechtbank dat verzoek niet volgt, verzoekt de verdediging om terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Ondanks hetgeen door de reclassering hierover is geadviseerd, stelt de raadsman dat de verdachte mee zal werken aan de te stellen voorwaarden. Indien de rechtbank dat verzoek ook niet volgt, dan verzoekt de verdediging de terbeschikkingstelling te maximeren voor de tijd van maximaal vier jaren.

7.3.Het oordeel van de rechtbank

De verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan bedreigingen van verzorgend personeel in de instelling waar hij verbleef. Deze bedreigingen vonden plaats rondom het moment dat de verdachte door het verzorgend personeel zijn depotmedicatie toegediend moest krijgen. De medewerkers hebben deze incidenten als zeer bedreigend ervaren en zij hebben het gevoel gehad dat de verdachte hen daadwerkelijk iets wilde aandoen. De verdachte heeft bij de slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht met zijn bedreigende uitlatingen.

De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 februari 2024.

Daaruit volgt dat hij eerder wegens soortgelijke feiten is veroordeeld en er valt een patroon te herkennen van agressie tegen beroepsbeoefenaars. Hij heeft al diverse sancties en maatregelen opgelegd gekregen, waaronder een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, boetes, taakstraffen en een (gemaximeerde) terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Ook de thans te beoordelen feiten hebben plaatsgevonden binnen een zorgkader.

Gedragsdeskundige rapportages en de gevolgtrekkingen van de rechtbank

De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro-Justitiarapportages van 2 januari 2024, opgemaakt door [psychiater] en van 10 januari 2024, opgemaakt door [psycholoog] .

Beide deskundigen rapporteren dat bij de verdachte sprake is van een schizoaffectieve stoornis en een matige stoornis in het gebruik van cannabis. De psycholoog voegt daaraan toe dat bij de verdachte sprake is van cluster B-persoonlijkheidstrekken in de vorm van antisociale en narcistische trekken. Een persoonlijkheidsstoornis valt niet vast te stellen noch uit te sluiten. De vastgestelde stoornissen beïnvloedde de gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De psychiater merkt op dat name de negatieve verschijnselen van de stoornissen bij de verdachte op de voorgrond stonden ten tijde van het tenlastegelegde. Daarnaast waren er ook nog restverschijnselen van de eerdere manische psychose in de vorm van verhoogd associatief denken en (mogelijk) enige paranoïde die zich met name uitte in achterdocht naar zijn behandelaren. Door beide deskundigen wordt geadviseerd om de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.

De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en psycholoog over. De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen.

De maatregel

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd, zoals de officier van justitie heeft gevorderd.

Zowel de psychiater als de psycholoog schatten het risico, zonder nadere interventie, in als hoog. Een langdurige, klinische, behandeling is wat de psycholoog betreft noodzakelijk.

De psychiater acht het beveiligingsniveau van een forensisch psychiatrisch centrum niet nodig en adviseert om te laten onderzoeken of terbeschikkingstelling met voorwaarden mogelijk is. Als voordeel van deze maatregel wordt gegeven dat de verdachte hiermee nog in enige mate wordt aangesproken op zijn eigen verantwoordelijkheid. De psycholoog adviseert om, indien de strafmaat dit toelaat, de behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden plaats te laten vinden. Zowel de psychiater als psycholoog adviseren uitdrukkelijk om de behandeling niet in de vorm van een zorgmachtiging of een voorwaardelijk strafdeel plaats te laten vinden.

De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsadvies van 23 februari 2024 en hetgeen door de [deskundige] ter terechtzitting naar voren is gebracht. Uit het advies en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de reclassering op dit moment de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet uitvoerbaar acht. De reclassering ziet een hoog risico op recidive en onttrekking aan voorwaarden. Volgens de reclassering is de verdachte een man die tegenstrijdig, maar overwegend, negatief staat ten aanzien van voorwaarden en hulpverlening. De verdachte wenst zich aan meerdere besproken voorwaarden niet te houden.

De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling. Op grond van de conclusies van de psychiater en psycholoog is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige stoornis of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, bestond. De rechtbank stelt voorts vast dat vijf van de bewezenverklaarde feiten kunnen worden gekwalificeerd als een misdrijf zoals omschreven in artikel 285 lid 1 Sr (bedreiging), expliciet genoemd in artikel 37a lid 1, sub 2, Sr.

Dat geldt eveneens voor de mishandeling van ambtenaar in functie. Waar het misdrijf van mishandeling wegens de strafbedreiging van drie jaren niet aan de maatregel ten grondslag kan liggen, kan de hier bewezenverklaarde variant dat wel. Waar algemene strafverzwarende omstandigheden niet meetellen bij het bepalen van de maximumstraf, doen strafverzwarende omstandigheden die in bijzondere delictsomschrijvingen zijn opgenomen dat wel. Die behoren tot de wettelijke omschrijving van het delict. Met de bewezenverklaarde strafverzwarende omstandigheid van artikel 304 Sr. voldoet feit 4 van dagvaarding I aan het wettelijk vereiste strafmaximum. Ook dat feit ligt aan de op te leggen maatregel ten grondslag.

Gelet op het voorgaande en nu de kans op herhaling zonder adequate behandeling groot moet worden geacht, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de maatregel van terbeschikkingstelling eist. De verdachte heeft immers het dreigen met het en het toepassen van geweld ten opzichte van meerdere personen niet geschuwd. Die veiligheid van anderen eist tevens dat de verdachte overheidswege wordt verpleegd.

De rechtbank is van oordeel dat een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet afdoende en geen reële mogelijkheid is, nu voor de verdachte op dit moment vanwege de bedreigingen die hij heeft geuit naar medewerkers van de kliniek een carrouselconstructie is opgesteld zodat hij regelmatig van kliniek wisselt om het personeel van de kliniek te ontzien en uit het advies van de reclassering volgt dat de verdachte niet wenst mee te werken aan een aantal voorwaarden. De reclassering acht een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet haalbaar. Het is al met al dan ook onwaarschijnlijk dat verdachte zich voldoende aan de voorwaarden zal kunnen houden.

Ook uit het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat de verdachte zich niet wenst te houden aan alle voorgestelde voorwaarden.

De rechtbank acht het daarnaast niet verantwoord dat de verdachte – zonder dat het herhalingsgevaar in belangrijke mate is weggenomen – terugkeert in de maatschappij. Het verkleinen van de herhalingskans en het realiseren van hulpverlening is naar het oordeel van de rechtbank alleen mogelijk binnen een zeer strikt juridisch kader waarbij verdachte voor zijn problematiek wordt behandeld. De beveiliging van de samenleving dient te prevaleren boven de andere doelstelling van de TBS maatregel, te weten het door middel van behandeling weer kunnen terugkeren in de maatschappij.

Conclusie

Aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b Sr is voldaan. Aan de verdachte dient de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege aan de verdachte worden opgelegd.

Duur van de maatregel

De rechtbank overweegt dat bedreiging niet zonder meer is aan te merken als een geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 38e Wetboek van Strafrecht. Onder omstandigheden kan dat echter anders zijn.

De Hoge Raad is bij arrest van 12 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY8434)

op deze vraag ingegaan. Dit arrest gaat over de uitleg van de verlengingsrechter van de einduitspraak van de opleggingsrechter zonder uitdrukkelijke motivering dat de terbeschikkingstelling is opgelegd voor een geweldsmisdrijf, maar zegt ook iets over wanneer specifiek bedreiging kan worden een geweldsmisdrijf kan opleveren. De Hoge Raad overweegt: ‘Daarbij zal hij onder meer kunnen betrekken of de bedreiging werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van de bedreigde dan wel op enigerlei (andere) wijze werd ondersteund, alsmede of destijds aannemelijk was dat de bedreiging zou worden uitgevoerd.’

Ten aanzien van de verdachte acht de rechtbank van belang dat voor hem, vanwege de bedreigingen die hij heeft geuit naar medewerkers van de kliniek, een carrouselconstructie tot stand is gebracht zodat hij regelmatig in een andere kliniek verblijft. Deze constructie heeft als doel om de afdeling en instelling te ontlasten en de draaglast voor de zorg van de verdachte te verdelen. Uit het dossier blijkt voorts dat de incidenten in verband staan met de momenten waarop de verdachte depotmedicatie zou moeten krijgen. De bedreigingen (maar ook beledigingen zoals het spugen in het gezicht, alsmede het gooien van hete koffie of urine over de medewerkers) vinden niet plaats ten tijde van de woordenwisseling of het verkrijgen van de depotmedicatie, maar op een later moment, zodra het de zorgmedewerker dit niet (meer) verwacht. Zorgmedewerkers verklaren dat zij extra op hun hoede zijn rondom de verdachte en dat zij daadwerkelijk bang zijn dat hij de bedreigingen tot uitvoering zal brengen. Ook de bedreiging en mishandeling van [slachtoffer 6] volgen dat patroon.

Gelet op de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de wijze waarop de verdachte zich (over de feiten) uitlaat, de vaststelling met betrekking tot het gedrag van de verdachte, en de reële mogelijkheid dat de verdachte de daad bij het woord zal voegen, in onderling verband en samenhang bezien, zijn de bedreigingen terzake waarvan de maatregel wordt opgelegd feiten die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat sprake is van geweldsmisdrijven in de zin van artikel 38e Sr.

Ook de mishandeling van feit 4 van dagvaarding I waarvoor, zoals eerder overwogen, de maatregel wordt opgelegd is een feit dat gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.

De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.000,-, en te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag dient te worden gematigd tot € 400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient voor het overige deel te worden afgewezen.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.

Het oordeel van de rechtbank

Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder feit 5 op de dagvaarding met parketnummer 09/233790-23 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering heeft aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 400,- . De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.

Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 266, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht;

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van deze uitspraak gelden.

De beslissing

De rechtbank:

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder feit 1 tot en met 5 van dagvaarding I met parketnummer 09/233790-23 en onder feit 1 tot en met 5 van dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:

dagvaarding met parketnummer 09/233790-23

ten aanzien van feit 1:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

ten aanzien van feit 2:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

ten aanzien van feit 3:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

ten aanzien van feit 4:

mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;

ten aanzien van feit 5:

eenvoudige belediging;

dagvaarding met parketnummer 10/098002-21

ten aanzien van feit 1:

bedreiging met zware mishandeling;

ten aanzien van feit 2:

eenvoudige belediging;

ten aanzien van feit 3:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

ten aanzien van feit 4:

eenvoudige belediging;

ten aanzien van feit 5:

mishandeling;

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] deels toe tot een bedrag van € 400,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 december 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 5] ;

wijst de vordering tot schadevergoeding voor het overige af;

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;

legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 400,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 december 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 5] ;

bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 8 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;

Dit vonnis is gewezen door

mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, voorzitter,

mr. G.H.M. Smelt, rechter,

mr. F.M. Guljé, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. C. de Beer en Y. Smits, griffiers,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 maart 2024.

Artikel delen