Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBGEL:2022:4263

5 augustus 2022

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 22/2682

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 augustus 2022

in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (het college)

(gemachtigde: mr. D.C.J. Woltering).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college waarbij is besloten dat hij geen eenmalige energietoeslag zal ontvangen.

1.1.Het college heeft met het besluit van 21 april 2022 besloten dat eiser niet de eenmalige energietoeslag krijgt. Met het bestreden besluit van 23 mei 2022 op het bezwaar van eiser heeft het college het primaire besluit gehandhaafd. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

1.2.Op 4 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening op zitting behandeld.

1.2.De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij brief van 9 april 2022 heeft het college ambtshalve besloten dat eiser een eenmalige energietoeslag zal ontvangen.

2.1.Bij brief van 21 april 2022 is eiser op de hoogte gebracht dat hij de eenmalige energietoeslag niet zal ontvangen. Door een technische fout is de brief van 9 april 2022 aan eiser gestuurd. Hij komt niet in aanmerking voor de eenmalige energietoeslag omdat hij studiefinanciering ontvangt of daar recht op heeft, aldus het college.

2.2.Bij besluit van 23 mei 2022 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college stelt zich op het standpunt dat eiser geen recht heeft op de eenmalige energietoeslag. Volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (Raad) kan aan een bijstandsverlenend orgaan in zijn algemeenheid namelijk niet de bevoegdheid worden ontzegd om in geval van nieuwe inzichten, ontstaan door een onderzoek, een eerder besluit inzake de verlening van bijstand te herzien of in te trekken. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de éénmalige energietoeslag omdat eiser studeert en aanspraak kan maken op studiefinanciering.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of eiser in aanmerking moet komen voor de eenmalige energietoeslag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

Is het correctiebesluit van 21 april 2022 bevoegd genomen?

4. Eiser voert aan dat het correctiebesluit van 21 april 2022 geen besluit is. Het besluit is door een wethouder genomen, die daar niet toe bevoegd is. Dit betekent dat het besluit van 21 april 2022 niet rechtsgeldig is. De eenmalige energietoeslag moet aan eiser worden uitgekeerd naar aanleiding van het besluit van 9 april 2022.

4.1.De rechtbank stelt vast dat zowel het besluit van 9 april 2022 als het correctiebesluit van 21 april 2022 is ondertekend door de wethouder. Niet is gebleken dat de wethouder gemandateerd is door het college. Dit betekent dat deze besluiten onbevoegd zijn genomen. De rechtbank stelt vervolgens vast dat het besluit op bezwaar waartegen het beroep gericht is, wel is genomen door het bevoegde bestuursorgaan, het college. Hieruit volgt dat het college de primaire besluitvorming alsnog voor zijn rekening neemt. Dat maakt dat de besluiten bevoegd zijn genomen. De beroepsgrond slaagt niet.

Kan eiser een beroep doen op het vertrouwensbeginsel?

5. Verder voert eiser aan dat met de brief van 9 april 2022 bij hem het vertrouwen is gewekt dat hij de eenmalige energietoeslag zou krijgen. Eiser doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Hij heeft zijn uitgavenpatroon aangepast op het bedrag dat hij zou ontvangen.

5.1.Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.n

Zie onder andere: de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1268

Het vertrouwensbeginsel brengt niet met zich dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd gehonoreerd moeten worden.n

De uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State van 30 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2021:BW6882.

5.2.Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser geen geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel. Het college heeft uitgelegd dat op 9 april 2022 naar een grote groep inwoners van de gemeente Nijmegen een ambtshalve beschikking is gestuurd met de mededeling dat ze in aanmerking komen voor de energietoeslag. Eiser is ten onrechte aangeschreven. Vandaar dat hij op 21 april 2022 het eerder genoemde correctiebesluit heeft ontvangen. Er is weliswaar op 9 april 2022 een toezegging gedaan die het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend maar dit betekent niet dat het vertrouwensbeginsel in dit geval met zich brengt dat de gerechtvaardigde verwachting moet worden gehonoreerd. Daarvoor acht de rechtbank relevant dat het hier geen besluit is naar aanleiding van een aanvraag maar dat het hier een ambtshalve besluit betreft. Ook is de toezegging op zeer korte termijn gecorrigeerd. Dat eiser stelt dat hij zijn uitgavepatroon heeft aangepast op het bedrag dat hij zou gaan ontvangen, heeft hij op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.

Is eiser als student ten onrechte uitgesloten van het recht op de eenmalige energietoeslag?

6. Ten slotte voert eiser aan dat hij als student ten onrechte is uitgesloten van het recht op de eenmalige energietoeslag. Er wordt een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt door het college tussen personen die in dezelfde financiële omstandigheden verkeren, te weten studenten en niet-studenten. Eiser zit ook in de situatie dat hij de gevolgen voelt van de verhoogde energieprijzen en weinig te besteden heeft. Dit maakt dat hij als student juist niet uitgesloten moet worden.

7. Het college stelt zich op het standpunt dat zij de bevoegdheid heeft om de eenmalige energietoeslag uit te keren op grond van het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet (Pw) in verband met het eenmalig categoriaal verstrekken van een energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen (het wetsvoorstel) en in verband daarmee groepen aanwijst die daarvoor in aanmerking komen. Het gaat hierbij om huishoudens met een inkomen tot 130% van de toepasselijke bijstandsnorm. Het college heeft op grond van dit wetsvoorstel een beleidsregel vastgesteld op grond waarvan studenten niet voor de energietoeslag in aanmerking komen.n

Beleidsregels eenmalige energietoeslag gemeente [woonplaats] 2022.

8. De rechtbank stelt vast dat dit wetsvoorstel weliswaar inmiddels door de Eerste Kamer is aangenomen maar dat het ten tijde van het bestreden besluit nog geen kracht van wet had.n

Kamerstukken I, 2021-2022, 36057, nr. B.

De rechtbank hecht er betekenis aan dat het wetsvoorstel nu door de Eerste Kamer is aangenomen en dus niet meer kan worden gewijzigd. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om bij wijze van anticipatie uit te gaan van de tekst van artikel 35, vierde en vijfde lid, van de Pw zoals in het wetsvoorstel opgenomen als ware het wetsvoorstel reeds in werking getreden. Dit te meer nu het wetsvoorstel voorziet in terugwerkende kracht tot 15 maart 2022.

Artikel 35, vierde en vijfde lid, van de Pw luidt in het wetsvoorstel als volgt:

‘’4. In afwijking van het eerste lid kan tot en met 30 juni 2023 bijzondere bijstand ook aan een alleenstaande of een gezin worden verleend in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat wordt nagegaan of die alleenstaande of dat gezin in dat jaar een sterk gestegen energierekening had.

5. De in het vierde lid bedoelde toeslag kan in afwijking van artikel 43, eerste lid, ambtshalve worden vastgesteld.’’

9. Het college stelt zich op het standpunt dat uit artikel 2, zesde lid, onder c, van de Beleidsregel volgt dat tot een huishouden niet wordt gerekend de persoon die op de peildatum aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (studenten). Dit betekent dat studenten niet in aanmerking komen voor het ontvangen van de eenmalige energietoeslag. Het college heeft dit beleid opgesteld naar aanleiding van het advies van de minister voor Armoedebestrijding, Participatie en Pensioenen (de minister). De minister heeft, ter bevordering van een uniforme uitvoering van de eenmalige energietoeslag, gemeenten via de landelijke richtlijnen geadviseerd studenten als categorie uit te sluiten van het recht op een eenmalige energietoeslag. Daarvoor bestaat volgens de minister een gerechtvaardigde, en in principe ook juridisch houdbare, reden. De woonsituatie van studenten is namelijk zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Ongeveer de helft van de studenten woont nog thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten. Vanwege deze diversiteit in woonsituatie acht de minister voor deze doelgroep de individuele bijzondere bijstand een geschikter instrument dan de categoriale bijzondere bijstand. Op deze wijze komt de financiële ondersteuning vanuit de bijzondere bijstand uitsluitend terecht bij de studentenhuishoudens die het daadwerkelijk nodig hebben. Overigens geldt er voor jongeren tot 21 jaar een wettelijke onderhoudsplicht voor de ouders.

10. Tussen partijen is niet in geschil dat in het wetsvoorstel, en ook niet in de toelichting hierop, is aangegeven dat studenten niet in aanmerking kunnen komen voor het eenmalig categoriaal verstrekken van de energietoeslag. De minister heeft enkel geadviseerd om studenten als categorie uit te sluiten. Onder verwijzing naar de motivering zoals weergegeven onder 9. stelt het college dat studenten niet in aanmerking komen voor het eenmalig categoriaal verstrekken van de energietoeslag. In deze motivering is uitsluitend vermeld dat de woonsituatie van studenten als groep zeer divers is. De rechtbank wil dit wel aannemen maar is van oordeel dat deze motivering zodanig algemeen is dat daarmee op geen enkele wijze recht wordt gedaan aan de feitelijke woonsituatie van studenten en evenmin aan het doel van de wet. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze motivering niet toereikend is. Het doel van het eenmalig categoriaal verstrekken van de energietoeslag is immers om te voorkomen dat huishoudens met een laag inkomen als gevolg van de sterk gestegen energierekening ernstig in de financiële problemen raken. Het college gaat aan dit doel voorbij door alle studenten op grond van de beleidsregel uit te sluiten van het eenmalig categoriaal verstrekken van de energietoeslag. Onder studenten bevinden zich immers ook huishoudens of alleenstaanden die zich voor wat betreft inkomen en energiekosten in precies dezelfde situatie bevinden als niet studenten die wel in aanmerking komen voor het eenmalig categoriaal verstrekken van de energietoeslag. Op deze wijze wordt een niet te rechtvaardigen onderscheid gemaakt en worden studenten als gehele groep ten onrechte uitgesloten voor het eenmalig categoriaal verstrekken van de energietoeslag.

10.1.Aan het voorgaande doet niet af dat op de uitvoering van de energietoeslag de nodige tijdsdruk rust, mede waardoor de regeling voor het college op betrekkelijk eenvoudige wijze moet kunnen worden uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank had het college ook een andere, eveneens eenvoudig uitvoerbare, regeling kunnen bewerkstelligen waarmee niet álle studenten zonder meer worden uitgesloten, door andere voorwaarden te stellen aan de verlening van de energietoeslag. Er had bijvoorbeeld bij de uitsluiting van studenten een onderscheid gemaakt kunnen worden aan de hand van een inschrijving in de Basisregistratie persoonsgegevens. Op die manier zou gecontroleerd kunnen worden of een persoon – al dan niet student – een zelfstandig huishouden voert. Ook zou de eis gesteld kunnen worden dat door de student (tevens) een energienota wordt overgelegd, waaruit de gestegen energiekosten blijken.

10.2.Het college heeft tijdens de zitting gesteld dat er inmiddels een vaste gedragslijn is waarmee aanvragen voor individuele bijzondere bijstand voor de gestegen energiekosten worden beoordeeld. Eiser zou hiervoor in aanmerking kunnen komen. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat de Pw de mogelijkheid biedt om huishoudens met een sterk gestegen energierekening via de individuele bijzondere bijstand financieel tegemoet te komen. In dit specifieke geval gaat het niet om algemeen noodzakelijke kosten van bestaan, waarvoor de bijzondere bijstand niet is bedoeld, maar om incidenteel voorkomende noodzakelijke bestaanskosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De rechtbank stelt echter naar aanleiding van wat op zitting is besproken vast dat de criteria op basis waarvan iemand in aanmerking kan komen voor deze vorm van individuele bijzondere bijstand volstrekt verschillend zijn van de criteria die gelden voor de categoriale bijzondere bijstand. Het college stelt namelijk dat voor wat betreft de draagkracht uitgegaan wordt van 100% van de bijstandsnorm en dat de betrokkene alleen voor individuele bijzondere bijstand in aanmerking kan komen indien de energielasten in het huidige verbruiksjaar 5% hoger zijn dan in het voorgaande verbruiksjaar. Ook vindt er een vermogenstoets plaats. Gelet op de voornoemde criteria is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een redelijk alternatief ten opzichte van de categoriale bijzondere bijstand. Aannemelijk is dat een deel van de betrokkenen die in dezelfde financiële positie verkeren, wel in aanmerking komt voor de categoriale bijzondere bijstand maar niet in aanmerking kan komen voor de individuele bijzondere bijstand.

11. De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande maakt dat artikel 2, zesde lid, onder c, van de Beleidsregel geen redelijke beleidsbepaling is en daarom niet kan worden toegepast. De Beleidsregel sluit ten onrechte studenten als gehele groep uit voor het eenmalig categoriaal verstrekken van de energietoeslag voor huishoudens met een laag inkomen. De rechtbank geeft het college mee om een rechtvaardige oplossing te bedenken die meer recht doet aan de specifieke situatie van betrokkenen.

12. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet verder aanleiding om zelf in de zaak te voorzien nu zij geen reden heeft om aan te nemen dat het college de gebreken in zijn besluitvorming nog kan herstellen. De rechtbank zal daarom het primaire besluit van 21 april 2022 herroepen en bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen bestreden besluit. De rechtbank zal doende wat het college behoorde te doen, eiser eenmalig categoriaal energietoeslag verstrekken voor een bedrag van € 800,-.

13. Omdat het beroep gegrond is moet het college de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten aan eiser betalen. Deze kosten worden bepaald aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Eiser voert aan dat hij taxikosten, verletkosten en andere kosten heeft gemaakt in verband met de aanschaf van literatuur. Eiser heeft niet door middel van een schriftelijke medische indicatie aannemelijk gemaakt dat het gebruik van een taxi noodzakelijk was. Verder komen de genoemde verlet- en overige kosten volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding aanmerking. Wel ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen in de door eiser gemaakte reiskosten. De rechtbank heeft deze berekend op € 15,10 voor eenmaal de heen- en terugreis met het openbaar vervoer 2e klas, vanaf het adres van eiser naar de rechtbank in Arnhem. Ten slotte bepaalt de rechtbank dat het college het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit;

  • herroept het besluit van 21 april 2022;

  • bepaalt dat aan eiser eenmalig categoriaal energietoeslag wordt verstrekt tot een bedrag van € 800,-;

  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 15,10;

  • bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, mr. A.S.W. Kroon en mr. J.A. van Schagen, leden, in aanwezigheid van R. Visscher, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:

De voorzitter is verhinderd

de uitspraak te ondertekenen.

griffier

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel delen