Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBLIM:2024:1386

26 maart 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Strafrecht

Parketnummer : 03.309648.22

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 maart 2024

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,

wonende te [adres] (België).

De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.M. van den Dungen, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 maart 2024. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens de benadeelde partij is op de zitting verschenen mr. R.A.J. Delescen, advocaat kantoorhoudende te Roermond. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:

Feit 1: [slachtoffer 2] heeft mishandeld;

Feit 2: heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden, dan wel deze [slachtoffer 1] zwaar heeft mishandeld, dan wel zulks heeft geprobeerd, dan wel [slachtoffer 1] heeft mishandeld. subsidiair is dit ten laste gelegd als zware mishandeling, nog meer subsidiair als poging tot zware mishandeling en meest subsidiair als mishandeling.

De beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van beide feiten. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de getuige [naam 1] ten aanzien van feit 1 een leugenachtige verklaring heeft afgelegd en dat de beweging die de verdachte in de richting van het slachtoffer maakte door de andere getuigen verkeerd is geïnterpreteerd. Verdachte heeft niet geslagen. Verder zou het slachtoffer zich opeens hebben omgedraaid richting de verdachte waardoor de verdachte schrok en dacht dat het slachtoffer hem wilde slaan.. Ten aanzien van feit 2 had de verdachte geen opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer.

3.3 Het oordeel van de rechtbank n

Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer LB1R022115-9, gesloten d.d. 17 februari 2023, digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 133.

Feit 1

Bewijsmiddelen

Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2]n

Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , dossierpagina’s 49 t/m 51.

van 23 november 2022, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:

Op 23 november 2022 was ik in de rechtbank te Roermond. Ik stond daar en zag dat [verdachte] die ook uit de zaal kwam recht op mij af liep. Zonder enige aanleiding sloeg [verdachte] mij met kracht, met zijn rechter open hand, met kracht in mijn gezicht. Hij raakte mij tegen mijn rechterwang en deels mijn neus. Ik kreeg een waas voor mijn ogen en voelde mij duizelig. Door de kracht van de klap viel ik toen ook tegen een paar stoelen aan. Ik raakte uit balans. Door de klap had ik een rode verkleuring van de rechterwang van mijn gezicht. Hiervan is een foto gemaakt welke is bijgevoegd.

Een opname van beeld als bedoeld in artikel 567 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een foto van het letsel, als bijlage bijgevoegd bij het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] .n

Een opname van beeld als bedoeld in artikel 567 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een foto van het letsel, als bijlage bijgevoegd bij het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , dossierpagina 51.

Het proces-verbaal van bevindingen van officier van justitie [naam 2]n

Het proces-verbaal van bevindingen van officier van justitie [naam 2] , dossierpagina’s 56 en 57.

van 23 november 2022, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:

Direct na het verlaten van de zittingzaal door [verdachte] hoorde ik tumult uit de hal van de rechtbank komen. [slachtoffer 2] verklaarde dat hij door [verdachte] op zijn gezicht was geslagen. Ik kon duidelijk zien dat zijn rechterwang vuurrood en enigszins verdikt was. Ook kon ik zien dat [slachtoffer 2] erg geschrokken was: zijn handen trilden en hij stond te trillen op zijn benen. [naam 5] verklaarde dat hij had gezien dat er een slaande beweging was gemaakt door verdachte in de richting van [slachtoffer 2] .

De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 12 maart 2024, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:

Ik maakte een afwerende beweging. Ik heb zijn gezicht wel geraakt, dat ontken ik niet.

Bewijsoverweging

Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte [slachtoffer 2] een klap in zijn gezicht heeft gegeven.

Verdachte heeft op zitting ook verklaard dat hij [slachtoffer 2] in het gezicht geraakt heeft. Dat zou echter geweest zijn naar aanleiding van provocaties door [slachtoffer 2] . De raadsvrouw heeft dit vertaald naar een beroep op noodweer. Dat beroep verwerpt de rechtbank.

Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, daaronder onder omstandigheden mede begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding.

Uit de verklaring van de verdachte komt enkel naar voren dat [slachtoffer 2] op enig moment in de richting van verdachte ‘wacht maar’ heeft gezegd en daarbij een hand heeft uitgestoken.

Mocht de verdachte, de enige die hierover verklaard heeft, hierin al gevolgd worden, dan zijn een uitgestoken hand en de woorden ‘wacht maar’ geen gedragingen die kunnen worden beschouwd als een feitelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, evenmin als gedragingen die een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor opleveren.

Van een noodweersituatie was dan ook geen sprake.

De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld

Feit 2

Bewijsmiddelen

Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1]n

Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , dossierpagina’s 62 en 63.

van 26 november 2022, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:

Op 26 november 2022 bevond ik mij in de woning van [naam 3] (de rechtbank begrijpt [naam 3] ) te Vlodrop. Omstreeks 01:30 hoorde ik een mannenstem achter mij. Ik draaide mijn hoofd in de richting van waar de stem vandaan kwam om te kijken wie het was. Op dat moment hoorde ik een klik. Ik kan deze klik omschrijven als het geluid van een stiletto als deze uitgeklikt wordt. Ik hoorde dit geluid, keek vervolgens de man achter mij in de ogen aan en ik voelde vervolgens dat ik werd aangevallen in mijn hals. Ik voelde niet meteen pijn maar ik voelde dat er meteen bloed begon te stromen. Toen ik deze man in zijn ogen keek herkende ik hem als [verdachte] .

De Letselrapportage Forensische Geneeskunde van GGD Limburg-Noord n

De letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Limburg-Noord, dossierpagina’s 127 t/m 130.

van 27 november 2022, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:

Naam: [slachtoffer 1] .

In linker hals bevond zich een wond, ca 4 cm vanaf de middellijn en 3 cm onder de kaaklijn, van ca 2 cm, die gehecht is met vijf hechtingen. De plaats van de steekwond is in potentie risicovol, omdat de halsslagader in dit gebied loopt. Bovenstaand letsel kan ontstaan zijn door een scherp of puntig voorwerp.

De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 12 maart 2024, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:

Ik had met [naam 3] (de rechtbank begrijpt [naam 3] ) geappt wat we aan het doen waren. Ik ben door een taxi bij hem thuis afgezet en toen ben ik de trap opgelopen en naar binnen gegaan.

Bewijsoverweging

Uit de gebezigde bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat de verdachte op 26 november 2022 [slachtoffer 1] in zijn hals gestoken heeft. [slachtoffer 1] heeft daardoor ook steekletsel opgelopen.

In het licht van de tenlastelegging moet de vraag beantwoord worden of het handelen van de verdachte een poging tot doodslag was.

Het is een feit van algemene bekendheid dat een steek in de hals fatale gevolgen kan hebben. Met een steek kan immers gemakkelijk de in de hals liggende halsslagader geraakt worden en een slagaderlijke bloeding kan binnen enkele minuten de dood tot gevolg hebben. In juridische termen: er bestaat een aanmerkelijke kans op de dood als iemand in zijn hals gestoken wordt.

De vraag is dan of de verdachte deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard? Ook daarop luidt het antwoord naar het oordeel van de rechtbank bevestigend. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank valt het steken met een scherp en puntig voorwerp in de hals van een slachtoffer daaronder.

De rechtbank oordeelt dus de poging tot doodslag bewezen.

De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte

Feit 1

op november 2022 in de gemeente Roermond [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met kracht in het gezicht van die [slachtoffer 2] te slaan, ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording aan het lichaam van die [slachtoffer 2] teweeg heeft gebracht;

Feit 2 primair

op 26 november 2022 in de gemeente Roerdalen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een scherp en puntig voorwerp in de hals van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Noodweer feit 2

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 2, nu de verdachte een beroep op noodweer toekomt. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte door het slachtoffer bij zijn keel werd gegrepen nadat het slachtoffer een grap had gemaakt over de baard van de verdachte. Daarop voelde de verdachte zich genoodzaakt zichzelf te verdedigen, door het slachtoffer weg te duwen, waarbij het plamuurmes dat de verdachte kort daarvoor op de trap had gevonden en had opgepakt, tegen de hals van het slachtoffer is aangekomen.

De officier van justitie is van mening dat dit beroep op noodweer de verdachte niet toekomt, nu er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. De verklaring van de verdachte dat hij een plamuurmes op de trap had meegenomen en daarmee per ongeluk het slachtoffer in zijn hals raakte toen de verdachte hem uit zelfverdediging wegduwde acht hij ongeloofwaardig.

De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer vast moet komen te staan dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, dan wel een onmiddellijke dreiging daartoe, waarbij het noodzakelijk was dat de verdachte zich verdedigde en waarbij de manier waarop hij zich verdedigde geboden was.

De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] de agressor was en dat hij, verdachte, uit zelfverdediging heeft moeten handelen.

De vraag is nu in hoeverre de rechtbank geloof hecht aan die verklaring.

In dit verband neemt de rechtbank in ogenschouw dat de verdachte zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen, zijn verklaring pas na verloop van enige tijd heeft afgelegd en zulks na kennisname van (grote) delen van het dossier.

De verdachte heeft weliswaar het recht om zijn eigen processtrategie te bepalen en daarmee ook het moment waarop hij een verklaring aflegt en hetgeen hij dan verklaart, maar dat hij daarbij een processtrategie kiest die afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring is in een dergelijk geval geenszins uitgesloten.

Een dergelijk geval doet zich in onderhavige zaak voor. Een zinnige uitleg van de verdachte waarom hij zolang heeft gewacht met het afleggen van een hem min of meer vrijpleitende verklaring is tot op heden uitgebleven. Een verklaring die in de ogen van de rechtbank, ware deze waar geweest, toch altijd hetzelfde zou zijn geweest. Noodweer blijft immers noodweer.

De rechtbank is verder van oordeel dat de stelling van verdachte dat [slachtoffer 1] de agressor was geen steun vindt in het dossier. Sterker nog, geen enkele van de overige aanwezigen, te weten [naam 3] en [naam 4] , heeft verklaard over een voorval voorafgaand aan het incident dat aanleiding daartoe zou kunnen vormen. Volgens [naam 4] werd de verdachte begroet door het slachtoffer en [naam 3] verklaarde niet te weten waarom verdachte zo impulsief reageerde en dat er niet geduwd of getrokken was tussen beiden.

Verder acht de rechtbank het opmerkelijk dat de verdachte in zijn verklaring spreekt over de aanwezigheid van een plamuurmes op de trap van de woning waarvan geen enkele zich in die woning bevindende personen heeft verklaard dat zij deze hebben zien liggen. Zelfs [naam 3] , de bewoner van de woning en degene aan wie dit plamuurmes volgens de verdachte zou moeten hebben toebehoord, heeft niet concreet verklaard dat er op de desbetreffende dag een plamuurmes op de trap lag. Voorts heeft de politie uitvoerig geprobeerd dit plamuurmes terug te vinden op de plaats waarvan de verdachte, na herhaaldelijke verzoeken van de politie, had verklaard dat hij het daar had achtergelaten, zonder enig resultaat.

De rechtbank hecht om die redenen geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij uit zelfverdediging handelde. De rechtbank acht de feiten zoals door verdachte beschreven niet aannemelijk gemaakt. Van een noodweersituatie was dan ook geen sprake.

Gelet op het voorgaande faalt het beroep op noodweer. Er zijn daarnaast ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:

Feit 1

mishandeling

Feit 2 primair

poging tot doodslag

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De straf

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat aan de verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel in combinatie met een voorwaardelijk deel.

Het oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

De verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek van slechts drie dagen schuldig gemaakt aan twee geweldsdelicten. De mishandeling heeft hij gepleegd enkele momenten nadat hij door de politierechter was veroordeeld wegens een poging tot zware mishandeling en dat terwijl hij nog in de rechtbank was. Drie dagen later steekt hij met een scherp voorwerp in de hals van het tweede slachtoffer, vermoedelijk omdat hij nog een appeltje met hem te schillen had vanwege een conflict dat zij in het verleden hebben gehad. Het gemak waarmee de verdachte overgaat tot geweldpleging en daarbij de lichamelijke integriteit van anderen schendt baart de rechtbank zorgen.

Dit zeker ook, omdat uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij in het verleden al meerdere malen is veroordeeld wegens onder meer geweldsdelicten. Ondanks tal van onder andere taakstraffen en voorwaardelijke straffen die hij daarvoor opgelegd heeft gekregen blijft hij weerbarstig doorgaan met het toepassen van geweld jegens anderen. De rechtbank neemt dat in strafverzwarende zin mee.

De feiten die de verdachte heeft gepleegd, in het bijzonder de poging tot doodslag, zijn ernstige feiten. De verdachte heeft tot op heden stellig ontkend het geweld te hebben geïnitieerd en lijkt onvoldoende doordrongen te zijn van de ernst van hetgeen hij teweeg heeft gebracht. Sterker nog, hij probeert het telkens te doen voorkomen alsof anderen de aanstichter zijn geweest en dat zijn handelen ‘slechts’ een door noodweer gedreven reactie was. Meer nog dan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , lijkt de verdachte met name zichzelf als slachtoffer te zien. Dat neemt de rechtbank de verdachte zeer kwalijk. Zeker wanneer gekeken wordt naar de echte slachtoffers in deze zaak. De rechtbank verwijst in dit verband naar de nadelige gevolgen die de heer [slachtoffer 1] tot op heden ondervindt vanwege het steekincident. Uit de toelichting die namens hem ter terechtzitting is gegeven blijkt dat hij regelmatig last heeft van herbelevingen, nachtmerries en stress, waardoor hij nog steeds grotendeels arbeidsongeschikt is. Bovendien had dit incident ook heel anders kunnen aflopen voor het slachtoffer. Het is slechts aan puur geluk te wijten dat de halsslagader niet is geraakt en het bij een poging doodslag is gebleven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur geboden is.

Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden een passende straf en zal zij de verdachte daartoe veroordelen.

Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

Voorlopige hechtenis

Ten aanzien van de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis overweegt de rechtbank dat het strafblad van de verdachte aanleiding geeft om te vrezen voor recidive. Ook bij zijn vorige veroordeling heeft hij vlak na de zitting geweld aangewend jegens naasten van het slachtoffer in die zaak. De ontkennende proceshouding en de weigerende houding van de verdachte tegenover onder meer de psychiater die opdracht had gekregen om in deze zaak over de geestesgesteldheid van de verdachte te rapporteren, in samenhang bezien met de ernst van de feiten, doen de rechtbank vrezen voor herhaling. Dit rechtvaardigt dat de rechtbank nu zij tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten is gekomen, ter bescherming van de maatschappij en ter voorkoming van recidive, met onmiddellijke ingang de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte zal bevelen.

Nu de vordering van de officier van justitie wordt toegewezen zal de rechtbank het verzoek van de verdediging tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen.

De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 20.050,34 terzake van feit 2, waarvan € 20.000,- aan immateriële schade en € 50,34 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2022 tot de dag der algehele betaling. Bij toewijzing van enig bedrag verzoekt de benadeelde om de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht de vordering voor wat betreft de materiële schade toewijsbaar, met uitzondering van € 8,21 aan kosten die gemaakt zijn voor het medicijn pantoprazol. Die factuur is namelijk van een datum die vóór de pleegdatum is gelegen. Voor wat betreft de immateriële schade dient de vordering gedeeltelijk te worden toegewezen tot een bedrag van € 7.500,-. De immateriële schade laat zich moeilijk vatten in een concreet bedrag, maar de zaken uit de smartengeldgids waarmee de vordering is onderbouwd zijn niet gelijkwaardig aan deze zaak. Bij toewijzing dient het gevorderde bedrag te worden vermeerderd met de wettelijke rente en dient aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij. Indien toch enig bedrag zal worden toegewezen dient dat naar haar inzicht sterk te worden gematigd.

Het oordeel van de rechtbank

Materiële schade

De rechtbank is van oordeel dat het gevorderd bedrag gedeeltelijk kan worden toegewezen. De kosten voor de aanschaf van pantoprazol zijn gefactureerd op 28 oktober 2022, ruim vóór de pleegdatum op 26 november 2022. Deze kosten kunnen aldus niet zijn gemaakt als rechtstreeks gevolg van het handelen van de verdachte en de benadeelde partij zal in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard. De overige posten zijn voldoende onderbouwd en door of namens de verdediging niet betwist, reden waarom de rechtbank deze zal toewijzen.

Immateriële schade

Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, komt een benadeelde partij onder meer voor vergoeding in aanmerking voor immateriële schade indien sprake is van lichamelijk letsel. Op grond van het dossier en de gegeven onderbouwing stelt de rechtbank vast dat er door de benadeelde lichamelijk letsel is geleden, zodat er een grondslag bestaat voor vergoeding van schade. De rechtbank is echter met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het gevorderde bedrag moet worden gematigd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

In de door de benadeelde partij aangevoerde jurisprudentie is veelal, gelijk aan deze zaak, sprake van psychisch letsel na een poging tot doodslag, onder meer bestaande uit posttraumatische stress. Deze jurisprudentie wijkt echter af van deze zaak in die zin dat in de aangevoerde zaken daarnaast ook nog sprake is geweest van ernstig en veelal blijvend en ontsierend lichamelijk letsel, onder meer aan het gelaat vanwege een aanval met salpeterzuur, of littekens vanwege diepe messteken over het gehele lichaam. De benadeelde partij in deze zaak heeft aantoonbaar psychisch letsel overgehouden aan het handelen van de verdachte, maar zijn lichamelijk letsel is in die zin fortuinlijk beperkt gebleven tot vijf hechtingen aan zijn hals.

Alles overwegend en gelet op de aard en de ernst van het feit en wat daarnaast in vergelijkbare gevallen aan schadevergoeding wordt toegekend, is de rechtbank van oordeel dat de immateriële schade naar billijkheid dient te worden bepaald op € 7.500,-. De rechtbank wijst de vordering ten aanzien van het meergevorderde aan immateriële schade af.

Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel

Het toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor het schadebedrag, zodat de inning van het verschuldigde bedrag ten laste komt van de Staat. Ook dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.

De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 287, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;

  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;

  • verklaart de verdachte strafbaar;

Straf

  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 40 maanden;

  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], van een bedrag van € 7.542,13, bestaande uit € 42,13 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;

  • verklaart de benadeelde partij voor het meer gevorderde aan materiële schade niet-ontvankelijk;

  • wijst de vordering ten aanzien van het meer gevorderde aan immateriële schade af;

  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;

  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 7.542,13, bestaande uit € 42,13 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;

  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 72 dagen, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

  • bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Voorlopige hechtenis

- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.

Dit vonnis is gewezen door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, voorzitter, mr. M.B. Bax en mr. V.C. Andeweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.R.G. van Kerkhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2024.

Buiten staat

mr. M.B. Bax en mr. V.C. Andeweg zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.BIJLAGE I: De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

T.a.v. feit 1:

hij, op of omstreeks 23 november 2022 in de gemeente Roermond [slachtoffer 2] heeft mishandeld door (met kracht) (met een vlakke hand) in het gezicht en/of tegen de neus van die [slachtoffer 2] te slaan, ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording en/of enig lichamelijk letsel in en/of aan het lichaam van die [slachtoffer 2] teweeg heeft gebracht;

T.a.v. feit 2 primair:

hij, op of omstreeks 26 november 2022 in de gemeente Roerdalen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een (stiletto)mes, in ieder geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals, in ieder geval in het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Artikel delen