Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBMNE:2022:4291

28 oktober 2022

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

handelskamer

locatie Utrecht

zaaknummer / rolnummer: C/16/531092 / HA ZA 21-785

Vonnis van 2 november 2022

in de zaak van

de naamloze vennootschap

ZILVEREN KRUIS ZORGKANTOOR N.V.,

gevestigd te Zwolle,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

verweerster in de incidenten,

advocaat mr. H.J. Arnold te 's-Gravenhage,

tegen

1. de vennootschap onder firma

[gedaagde sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. [gedaagde sub 2],

wonende te [woonplaats] ,

3. [gedaagde sub 3],

wonende te [woonplaats] ,

gedaagden in conventie,

eisers in reconventie,

eisers in de incidenten,

advocaat mr. J. de Haan te Utrecht.

Eiseres zal hierna Zilveren Kruis worden genoemd. Gedaagden sub 1, 2 en 3 zullen respectievelijk als [gedaagde sub 1] vof, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden aangeduid en zullen gezamenlijk [gedaagde sub 1] worden genoemd.

De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de procesinleiding met producties;

  • het verweerschrift met de incidentele vorderingen en de tegenvordering met producties;

  • het verweerschrift in de incidenten;

  • het vonnis in de incidenten van 26 juni 2018;

  • het verweerschrift in de tegenvordering met producties;

  • de conclusie van repliek in conventie met producties;

  • de conclusie van dupliek in conventie met producties;

  • de aanvullende producties van Zilveren Kruis van 11 maart 2020;

  • de aanvullende producties van [gedaagde sub 1] van 12 maart 2020;

  • het bericht van de rechtbank van 6 oktober 2021, waarin Zilveren Kruis en [gedaagde sub 1] is verzocht zich uit te laten over de verwijzing van de zaak naar de papieren rol;

  • het bericht van 7 oktober 2021, waarin Zilveren Kruis zich akkoord verklaart met de verwijzing van de zaak naar de papieren rol;

  • het vonnis van 3 december 2021, waarin is bepaald dat de procedure zal worden vervolgd volgens het recht dat landelijk geldt in dagvaardingsprocedures met verplichte procesvertegenwoordiging in zaken waarin de dagvaarding na 1 oktober 2019 is betekend;

  • de akte overlegging producties tevens akte vermeerdering eis van Zilveren Kruis;

  • de akte aanvullende producties van [gedaagde sub 1] ;

  • de mondelinge behandeling op 15 augustus 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;

  • de spreekaantekeningen van de advocaat van Zilveren Kruis;

  • de spreekaantekeningen van de advocaat van [gedaagde sub 1] .

1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.

De feiten

2.1.Zilveren Kruis is ten aanzien van de periode waarin de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) van toepassing was (tot 1 januari 2015) als zorgkantoor in de zin van de Regeling Subsidies AWBZ (RSA) belast met de uitvoering en controle van de persoonsgebonden budgetten (pgb’s) waarop verzekerden op grond van de AWBZ onder bepaalde voorwaarden aanspraak konden maken.

2.2. [gedaagde sub 1] vof was een zorgverlener. Zij verleende zorg en begeleiding aan huis en in haar zorgwoningen aan mensen met een verstandelijke beperking. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn vennoten van [gedaagde sub 1] vof.

2.3. [gedaagde sub 1] heeft voor de jaren 2012 tot en met 2014 zorgovereenkomsten met 98 budgethouders van Zilveren Kruis gesloten. Zilveren Kruis heeft aan deze budgethouders een pgb uitbetaald, waarbij op de budgethouders de verplichting rustte om de besteding van deze pgb’s aan Zilveren Kruis te verantwoorden. [gedaagde sub 1] werd uit dit pgb betaald voor de door haar aan de budgethouders verleende zorg.

2.4.Zilveren Kruis heeft in 2013 een aantal fraudesignalen met betrekking tot [gedaagde sub 1] ontvangen. Dit heeft Zilveren Kruis aanleiding gegeven om een onderzoek naar het functioneren van [gedaagde sub 1] in te stellen. Zij heeft bij 24 budgethouders een huisbezoek afgelegd om onder meer vast te stellen in hoeverre de budgethouders zelf op de hoogte waren van de toekenning, besteding en verantwoording van het pgb. Zilveren Kruis heeft uit deze gesprekken geconcludeerd dat de budgethouders niet wisten wat een pgb inhoudt, hun verplichtingen niet kenden en dat de zorg niet conform de indicatie werd geleverd of dat er helemaal geen sprake was van AWBZ-zorg. Zilveren Kruis heeft deze bevindingen op 31 oktober 2013 en 5 december 2013 met [gedaagde sub 1] besproken. [gedaagde sub 1] heeft op verzoek van Zilveren Kruis een nadere onderbouwing gegeven van de door haar geleverde zorg.

2.5.Zilveren Kruis vond deze onderbouwing niet voldoende en is bij besluiten van 4 maart 2014 met toepassing van artikel 4:56 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overgegaan tot opschorting van de pgb’s van 79 budgethouders omdat op grond van het door Zilveren Kruis verrichte onderzoek bij haar een ernstig vermoeden was ontstaan dat de activiteiten waarvoor het pgb was verleend niet of niet geheel hadden plaatsgevonden of zouden plaatsvinden en onjuiste of onvolledige gegevens waren verstrekt.

2.6.Zilveren Kruis heeft de pgb’s die zij aan de 98 budgethouders heeft verleend bij besluiten van 30 mei 2014 en 15 augustus 2014 met ingang van 1 januari 2012 ingetrokken op grond van de artikelen 4:48 en 4:49 Awb en heeft de onverschuldigd betaalde pgb’s op grond van artikel 4:57 Awb over de jaren 2012 tot en met mei 2014 teruggevorderd. [gedaagde sub 1] heeft geprobeerd de door haar geleverde zorg nader te onderbouwen, maar Zilveren Kruis heeft deze onderbouwing niet voldoende geacht. Zij heeft de bezwaren die de budgethouders tegen de intrekkings- en terugvorderingsbesluiten hebben ingesteld ongegrond verklaard. Een aantal budgethouders heeft tegen deze beslissingen op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld, maar heeft dit beroep nadien ingetrokken.

2.7.Zilveren Kruis heeft vastgesteld dat de budgethouders bij de verantwoording van hun pgb te goeder trouw waren en geen rol hebben gehad bij de onjuiste besteding van het pgb. Zij heeft daarom jegens de budgethouders van terugbetaling van pgb-gelden afgezien en heeft met 93 van de 98 budgethouders een vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze budgethouders hebben in 2016 een akte van cessie ondertekend, waarbij zij hun vorderingen op [gedaagde sub 1] vanwege de onrechtmatige besteding van de pgb’s in de jaren 2012 tot en met 31 maart 2014 aan Zilveren Kruis hebben gecedeerd.

2.8.Zilveren Kruis heeft [gedaagde sub 2] bij brief van 24 oktober 2014 meegedeeld dat zij op grond van onderzoek naar besteding van pgb-gelden heeft geconcludeerd dat [gedaagde sub 1] verantwoordelijk is voor het met opzet onjuist besteden, factureren en verantwoorden van pgb-gelden aan het zorgkantoor. Zij heeft vastgesteld dat sprake is van fraude met pgb-subsidies en houdt [gedaagde sub 1] en haar bestuurders hiervoor verantwoordelijk. Zilveren Kruis heeft op grond hiervan besloten de (persoons)gegevens van [gedaagde sub 1] en haar bestuurders op te nemen in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister (EVR) en een melding te doen van de fraude aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit van het Verbond van Verzekeraars. [gedaagde sub 1] heeft tegen dit besluit bezwaar aangetekend, dat Zilveren Kruis bij beslissing op bezwaar van 28 oktober 2016 ongegrond heeft verklaard. [gedaagde sub 1] heeft tegen deze beslissing beroep aangetekend bij de bestuursrechter van deze rechtbank. De bestuursrechter heeft zich bij uitspraak van 4 oktober 2017 (zaaknummer UTR 16/5639) onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen.

2.9.Zilveren Kruis heeft op 16 maart 2016 bij de politie aangifte gedaan wegens mogelijke fraude met pgb’s door [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 2] is bij strafvonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 9 maart 2020 (ECLI:NL:RBMNE:2020:878) schuldig bevonden aan valsheid in geschrift met betrekking tot de verantwoording van pgb’s van een aantal ambulante cliënten en verduistering en is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een taakstraf van 240 uur. [gedaagde sub 2] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, waarop nog niet is beslist.

2.10. [gedaagde sub 1] heeft op 5 januari 2018 tegen 93 van de intrekkings- en terugvorderingsbesluiten die op 30 mei 2014 waren genomen bij Zilveren Kruis bezwaar gemaakt (als bedoeld in de Awb). Zilveren Kruis heeft dit bezwaar bij beslissing op bezwaar van 14 maart 2018 niet-ontvankelijk verklaard omdat [gedaagde sub 1] als zorgverlener geen rechtstreeks belang heeft bij de primaire besluiten. [gedaagde sub 1] heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de bestuursrechter van de rechtbank Midden-Nederland (zaaknummer 18/1621) dat bij uitspraak van 7 december 2021 ongegrond is verklaard. Daarbij is overwogen dat Zilveren Kruis het bezwaar van [gedaagde sub 1] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens de overschrijding van de termijn voor het indienen van bezwaar en dat om die reden niet meer hoeft te worden besproken of [gedaagde sub 1] belanghebbende is bij de primaire besluiten. [gedaagde sub 1] is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB), waarop tot op heden nog niet is beslist.

De incidentele vorderingen en het verzoek om aanhouding van Zilveren Kruis

3.1. [gedaagde sub 1] vordert in het incident primair om Zilveren Kruis niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering en subsidiair om de zaak aan te houden in afwachting van het oordeel van de bestuursrechter omtrent de ontvankelijkheid van [gedaagde sub 1] in de bestuursrechtelijke procedure tegen de 93 intrekkings- en vaststellingsbesluiten. In haar toelichting bij haar subsidiaire vordering stelt zij zich ook op het standpunt dat de bestuursrechter, en niet de civiele rechter, bevoegd is om van de vordering in de hoofzaak kennis te nemen.

3.2.De rechtbank heeft bij vonnis in incident van 26 juni 2018 bepaald dat de civiele rechter bevoegd is over deze zaak te oordelen. Hierover hoeft dus geen oordeel meer te worden gegeven. Verder is bepaald dat er geen aanleiding is om Zilveren Kruis in deze stand van de procedure niet-ontvankelijk te verklaren en dat hierover in de bodemprocedure moet worden beslist. De hiertoe strekkende incidentele vorderingen zijn afgewezen, evenals het verzoek van [gedaagde sub 1] om aanhouding. Op deze vorderingen zal hierna worden beslist. De incidentele vordering ex artikel 843a Rv is aangehouden tot na de mondelinge behandeling, evenals de beslissing omtrent de kosten van de incidenten. Deze vorderingen zullen bij de beoordeling van de vordering in conventie worden behandeld.

ontvankelijkheid

3.3. [gedaagde sub 1] stelt zich op het standpunt dat Zilveren Kruis geen belang heeft bij de behandeling van haar vordering. Zij voert in dat verband aan dat Zilveren Kruis zich in deze procedure ten onrechte beroept op de formele rechtskracht van de besluiten waarbij de pgb’s zijn ingetrokken. Die besluiten kunnen haar niet worden tegengeworpen omdat er voor haar destijds gezien de jurisprudentie daarover geen bestuursrechtelijke weg was om die besluiten aan te vechten. Omdat Zilveren Kruis bij haar vorderingen van die formele rechtskracht uitgaat en niet ingaat op de besluiten is de vordering volgens [gedaagde sub 1] niet onderbouwd en moet Zilveren Kruis niet-ontvankelijk worden verklaard.

3.4.De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 1] haar stelling dat Zilveren Kruis geen belang heeft bij de behandeling van haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. De stelling van [gedaagde sub 1] dat Zilveren Kruis zich in deze procedure ten onrechte beroept op de formele rechtskracht van de intrekkingsbesluiten betreft een inhoudelijk argument tegen de vordering van Zilveren Kruis en kan niet tot de conclusie leiden dat Zilveren Kruis bij deze vordering geen belang heeft. De incidentele vordering om Zilveren Kruis niet-ontvankelijk te verklaren wordt daarom afgewezen.

het verzoek om aanhouding van [gedaagde sub 1]

3.5.Met betrekking tot het verzoek van [gedaagde sub 1] om de zaak aan te houden in afwachting van het oordeel van de bestuursrechter omtrent de ontvankelijkheid van [gedaagde sub 1] in de bestuursrechtelijke procedure tegen de 93 intrekkings- en vaststellingsbesluiten, stelt de rechtbank vast dat de bestuursrechter van de rechtbank Midden-Nederland inmiddels op 7 december 2021 uitspraak heeft gedaan en dat tegen deze uitspraak hoger beroep is ingesteld bij de CRvB, waarop nog niet is beslist. Ook als het verzoek van [gedaagde sub 1] zich zou uitstrekken tot de eventuele procedure in beroep, waar zij niets over heeft gesteld, bestaat er geen grond voor verdere aanhouding van de zaak. De rechtbank verwijst naar het hierna onder 3.6 uitgesproken oordeel. Deze vordering wordt afgewezen.

het verzoek om aanhouding van Zilveren Kruis

3.6.Zilveren Kruis heeft verzocht de procedure aan te houden totdat de CRvB in die zaak uitspraak heeft gedaan. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat het op dit moment nog niet bekend wanneer de CRvB uitspraak zal doen en de gevraagde aanhouding zal leiden tot een onredelijke vertraging van de procedure.

Het geschil in conventie en de beoordeling daarvan

Zilveren Kruis vordert - na vermeerdering van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] vof, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] tot betaling aan Zilveren Kruis van:

1: € 3.444.201,93, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2014, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;

2. de bij akte nader te onderbouwen beslagkosten;

3. de kosten van deze procedure, vermeerderd met wettelijke rente, en de nakosten.

4.2.Zilveren Kruis legt aan haar vordering primair een toerekenbare tekortkoming en subsidiair onrechtmatige daad ten grondslag.

de vordering op grond van een toerekenbare tekortkoming

het standpunt van Zilveren Kruis

4.3.Zilveren Kruis stelt zich op het standpunt dat [gedaagde sub 1] jegens de 93 budgethouders die hun vordering aan haar hebben gecedeerd toerekenbaar is tekortgeschoten in de uitvoering van de tussen hen gesloten zorgovereenkomsten door niet te voldoen aan artikel 10 van deze zorgovereenkomsten. Dit artikel bepaalt dat de zorginstelling de kwaliteit van de hulp garandeert en dat de zorgverlener zijn werk verricht zoals van een redelijke handelend zorgverlener verwacht mag worden. Ook is bepaald dat de factuur een specificatie moet bevatten van de verleende zorg en namens de zorginstelling moet zijn ondertekend.

4.4.Zilveren Kruis stelt dat op [gedaagde sub 1] op grond van dit artikel de verplichting rustte om ervoor te zorgen dat de budgethouders tegenover Zilveren Kruis verantwoording van het pgb konden afleggen, maar dat [gedaagde sub 1] niet aan deze verplichting heeft voldaan. Haar administratie is gebrekkig, zodat niet kan worden vastgesteld welke zorg is geleverd. Zilveren Kruis verwijt [gedaagde sub 1] verder (onder meer) dat zij heeft gewerkt met de combinatie van een variabel aantal uren en een vast maandelijkse bedrag (het toegekende pgb voor een jaar gedeeld door 12), welke combinatie volgens Zilveren Kruis niet is toegestaan. Zilveren Kruis stelt dat [gedaagde sub 1] minder en andere zorg heeft geleverd dan in de zorgplannen is voorgeschreven, bedragen heeft gedeclareerd die hoger liggen dan de werkelijke kosten en structureel meer zorg heeft gedeclareerd dan zij gelet op haar personeelsbestand feitelijk in staat was te leveren. Zij heeft bovendien activiteiten die geen AWBZ-zorg zijn voorgeschreven en gedeclareerd.

Zilveren Kruis stelt dat de budgethouders als gevolg van het tekortschieten van [gedaagde sub 1] het toegekende pgb over de jaren 2012, 2013 en 2014 niet tegenover Zilveren Kruis konden verantwoorden. Dit heeft geleid tot de intrekkings- en terugvorderingsbesluiten. Zilveren Kruis stelt primair dat de besluiten (op bezwaar) waarmee de pgb’s van de budgethouders zijn ingetrokken formele rechtskracht hebben gekregen waardoor de schade per budgethouder, te weten het ingetrokken pgb, vast staat.

Zij stelt subsidiair dat de schade schattenderwijs kan worden vastgesteld op in totaal € 1.235.034,02. Volgens Zilveren Kruis hebben de budgethouders ten aanzien van de door hen geleden schade een vordering op [gedaagde sub 1] op grond van een toerekenbare tekortkoming van de zorgovereenkomst. Zij hebben deze vorderingen aan Zilveren Kruis gecedeerd, zodat Zilveren Kruis [gedaagde sub 1] in deze procedure op grond van deze vorderingen kan aanspreken.

het verweer van [gedaagde sub 1]

4.6. betwist dat zij jegens de budgethouders toerekenbaar is tekortgeschoten in de uitvoering van haar verplichtingen uit de zorgovereenkomsten en betwist ook de geldigheid van de cessie die heeft plaatsgevonden. [gedaagde sub 1] stelt onder meer dat de budgethouders als gevolg van het gestelde tekortschieten geen schade hebben geleden en dus jegens haar geen vordering hebben tot vergoeding van deze schade. Zij heeft ter onderbouwing van deze stelling een brief in het geding gebracht van 28 april 2016 die Zilveren Kruis aan de budgethouder mevrouw [A] heeft geschreven, waarin staat dat mevrouw [A] de vordering in ieder geval niet hoeft terug te betalen. Volgens [gedaagde sub 1] heeft Zilveren Kruis in deze brief onvoorwaardelijk toegezegd dat zij de vordering niet bij mevrouw [A] zal innen, ongeacht de vraag of zij de vaststellingsovereenkomst of de akte van cessie zal tekenen. [gedaagde sub 1] acht het waarschijnlijk dat Zilveren Kruis dezelfde brief ook aan de andere budgethouders heeft gestuurd.

de geldigheid van de cessie

4.7.Omdat Zilveren Kruis zonder cessie geen vorderingsrecht op [gedaagde sub 1] uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming heeft, zal hierna eerst de geldigheid van de cessie worden beoordeeld.

4.8.Zilveren Kruis heeft ter zitting erkend dat alle budgethouders een brief hebben ontvangen met dezelfde inhoud als de door [gedaagde sub 1] overgelegde brief van 28 april 2016 aan mevrouw [A] . In deze brief heeft Zilveren Kruis onder meer het volgende geschreven:

“Op 5 februari ontving u van ons de “Verklaring te goeder trouw”. Hartelijk dank voor het invullen hiervan. In deze brief leest u wat dit voor u betekent.

U hoeft de vordering voor uw persoonsgebonden budget niet terug te betalen

Uw verklaring en stukken die in ons bezit zijn hebben wij nagekeken. Hieruit blijkt dat u niet betrokken bent geweest bij het ontstaan van de vordering. Het spijt ons dat u door deze situatie mogelijk een onzekere periode heeft gehad.

Wij willen de vordering van u overnemen en verhalen op uw zorgverlener

Daarvoor hebben wij uw toestemming en/of die van uw wettelijk vertegenwoordiger nodig. Als bijlagen bij deze brief vindt u twee exemplaren van de akte van cessie en de vaststellingsovereenkomst. In de vaststellingsovereenkomst staat wat de hoogte van de vordering is. Met de akte van cessie nemen we de vordering van u over. Na ondertekening van deze stukken proberen wij de vordering te verhalen op de zorgverlener. U hoeft deze vordering in ieder geval niet aan ons terug te betalen. (…)”

4.9.De rechtbank stelt vast dat de te ondertekenen vaststellingsovereenkomst en de akte van cessie als bijlage bij deze brief waren gevoegd. De budgethouders hebben dus de bewuste brief ontvangen voordat zij deze documenten al dan niet tekenden. De mededeling in de brief “U hoeft deze vordering in ieder geval niet aan ons terug te betalen.” dient naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als een onvoorwaardelijke en ondubbelzinnige toezegging van Zilveren Kruis aan de budgethouders dat zij de vordering van Zilveren Kruis niet hoefden te betalen, ongeacht de vraag of zij de vaststellingsovereenkomst en de akte van cessie zouden tekenen.

4.10.Zilveren Kruis stelt dat zij met deze mededeling heeft bedoeld dat de vordering niet door de budgethouder hoefde te worden terugbetaald indien de akte van cessie en de vaststellingsovereenkomst zouden worden getekend. Dat deze voorwaarde kan worden gesteld, blijkt volgens Zilveren Kruis uit een brief van de minister (de rechtbank neemt aan dat bedoeld is: staatssecretaris) van VWS van 7 december 2015 met kenmerk 880304-144941-LZ, waarin onder meer staat: “Het zorgkantoor vraagt de budgethouder mee te werken aan het cederen van de vordering aan het zorgkantoor. Dit kan een voorwaarde zijn om de budgethouder daadwerkelijk te vrijwaren van de vordering. Beoordeling of die voorwaarde wordt gesteld, vindt op individuele basis plaats.”

4.11.Dat Zilveren Kruis - zoals zij stelt - niet de bedoeling had om in de brief van 28 april 2016 aan de budgethouders een onvoorwaardelijke toezegging te doen dat zij de vordering niet hoefden te betalen, was uit de formulering van deze brief voor de budgethouders echter niet kenbaar en hoefden zij ook niet te begrijpen. Voor de brief van de staatssecretaris geldt dat gesteld noch gebleken is dat de budgethouders van de inhoud van deze brief op de hoogte waren. De rechtbank kent aan de inhoud van de brief die Zilveren Kruis op 28 april 2016 aan de budgethouders heeft gestuurd daarom doorslaggevende betekenis toe.

4.12.Gezien het voorgaande luidt de conclusie dat Zilveren Kruis aan de budgethouders een onvoorwaardelijke en ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan dat zij de vordering die Zilveren Kruis op grond van de intrekkings- en terugvorderingsbesluiten op hen had niet hoefden terug te betalen en dat zij daarom als gevolg van het gestelde tekortschieten van [gedaagde sub 1] geen schade hebben geleden. Wegens het ontbreken van schade hebben de budgethouders geen vordering op [gedaagde sub 1] zodat er ook geen vordering was die zij aan Zilveren Kruis konden cederen. Er is dus geen sprake geweest van een geldige cessie. Dit betekent dat de vordering van Zilveren Kruis op [gedaagde sub 1] op grond van een toerekenbare tekortkoming wordt afgewezen.

de vordering uit onrechtmatige daad

het standpunt van Zilveren Kruis

4.13.Zilveren Kruis stelt dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld omdat [gedaagde sub 1] met behulp van (onjuiste) facturen structureel bij budgethouders substantieel meer zorg in rekening heeft gebracht dan in werkelijkheid is geleverd. Meer specifiek zijn op de facturen valselijk vermeld: de vermelde uren zorg, namen van medewerkers die zorg zouden hebben verleend en vormen van zorg die zouden zijn verleend. Daarbij wist [gedaagde sub 1] dat de budgethouders vervolgens via de verantwoordingsformulieren op die aan [gedaagde sub 1] betaalde bedragen aanspraak zouden maken bij Zilveren Kruis. [gedaagde sub 2] , zowel vennoot van [gedaagde sub 1] als bewindvoerder, heeft die verantwoordingsformulieren (vaak) opgesteld en ondertekend en aan Zilveren Kruis verzonden. Deze onrechtmatige daad is volgens Zilveren Kruis te wijten aan de schuld van [gedaagde sub 1] en kan haar ook worden toegerekend. Door het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] heeft Zilveren Kruis schade geleden: zij heeft als gevolg van de onjuiste facturen pgb-gelden aan budgethouders uitbetaald waarop deze budgethouders bij kennis van de ware stand van zaken geen recht zouden hebben gehad. Zilveren Kruis begroot de schade per budgethouder op de pgb-gelden die aan die budgethouder zijn uitgekeerd.

de combinatie van variabele uren en vaste bedragen is niet onrechtmatig

4.14.Zilveren Kruis verwijt [gedaagde sub 1] ook in het kader van deze vordering dat zij in haar zorgovereenkomsten en facturen een combinatie van variabele uren en vaste bedragen heeft gehanteerd, hetgeen volgens Zilveren Kruis op grond van de RSA niet is toegestaan. [gedaagde sub 1] verweert zich met de stelling dat Zilveren Kruis er al heel lang van op de hoogte was dat zij werkte met variabele uren en vaste bedragen en dat Zilveren Kruis de betreffende facturen altijd heeft goedgekeurd, zodat zij ervan uit mocht gaan dat dit was toegestaan. De rechtbank overweegt dat Zilveren Kruis in ieder geval bij de verantwoordingen van het pgb over 2012 wist dat [gedaagde sub 1] werkte met variabele uren en vaste bedragen en de toegekende pgb-subsidies desondanks over 2012 heeft vastgesteld. Gesteld noch gebleken is dat zij [gedaagde sub 1] er destijds op heeft gewezen dat deze werkwijze niet was toegestaan. Gelet hierop was deze werkwijze jegens Zilveren Kruis niet onrechtmatig.

het structureel bij budgethouders substantieel meer zorg in rekening brengen dan in werkelijkheid is geleverd kan wel onrechtmatig zijn

4.15.Voor het verwijt van Zilveren Kruis dat [gedaagde sub 1] structureel bij budgethouders substantieel meer zorg in rekening heeft gebracht dan in werkelijkheid is geleverd geldt dat als zou komen vast te staan dat dit inderdaad het geval is geweest, sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] jegens Zilveren Kruis. [gedaagde sub 1] moest er immers op bedacht zijn dat de facturen de grondslag zijn voor de verantwoording door de budgethouders richting het zorgkantoor (in dit geval Zilveren Kruis). Dit betekent dat de gedeclareerde zorg wel moet zijn verleend. Op een zorginstelling die zorg verleent aan cliënten met een pgb rust de plicht om haar administratie in te richten naar de eisen die gelden voor de pgb-subsidie. Zij dient daarbij te controleren of de gedeclareerde zorg overeenkomt met verleende AWBZ-zorg. Het zorgkantoor mag er bij controle van de facturen in beginsel op vertrouwen dat de facturen in dit opzicht correct zijn.

niet is komen vast te staan dat Zilveren Kruis zelf schade heeft geleden

4.16. [gedaagde sub 1] voert als verweer dat, indien al vaststaat dat zij onrechtmatig jegens Zilveren Kruis heeft gehandeld, daarmee nog niet vaststaat dat Zilveren Kruis als gevolg hiervan daadwerkelijk schade heeft geleden. Zij stelt in dit verband dat de RSA uitgaat van een getrapte subsidie, waarbij het College voor Zorgverzekeringen (dat per 1 april 2014 Zorginstituut Nederland heet en hierna het Zorginstituut zal worden genoemd) subsidie verstrekt aan de zorgkantoren die op hun beurt subsidie verstrekken aan de in hun regio wonende verzekerden. Het zorgkantoor is daarbij een uitvoerend orgaan van de pgb-subsidieregeling. Volgens [gedaagde sub 1] blijkt uit de toelichting bij de RSA dat het Zorginstituut de subsidie aan het zorgkantoor lager kan vaststellen dan waarvoor deze is verleend en eventueel betaalde voorschotten kan terugvorderen. Pas als het Zorginstituut dit doet is sprake van schade bij Zilveren Kruis. In dit geval is echter niet gebleken dat het Zorginstituut tot terugvordering is overgegaan en dat Zilveren Kruis als gevolg van het gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] is benadeeld.

4.17.Zilveren Kruis stelt bij repliek dat zij als gevolg van het gestelde onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1] wel degelijk schade heeft geleden. Zij heeft toegelicht dat de zorgkantoren in het kader van de uitvoering van de AWBZ ter verkrijging van een uitkering uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ) een jaaroverzicht van lasten en baten bij de Ziekenfondsraad dienden in te leveren. Tot het takenpakket van een zorgkantoor behoort het aantonen dat de zorgkosten rechtmatig zijn. Als onderdeel hiervan dient een zorgkantoor onderzoek te doen naar mogelijke fraude door zorgaanbieders. Bij vermoedens van fraude moeten dossiers nader worden onderzocht en bij voldoende aanwijzingen worden overgedragen aan de afdeling speciale zaken. Door de toezichthouder, de Nederlandse Zorgautoriteit (hierna de NZa) wordt onderzocht of een zorgkantoor aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan. Wanneer de toezichthouder van mening is dat een zorgkantoor zich niet voldoende heeft ingespannen, wordt de schade niet-rechtmatig verklaard. Het gevolg daarvan is dat een zorgkantoor deze schade dan niet als last mag inbrengen bij het AFBZ. In dat geval is er sprake van schade voor het zorgkantoor die in mindering wordt gebracht op de wettelijke reserve.

4.18.Volgens Zilveren Kruis moet op grond van een redelijke uitleg van het voorgaande worden aangenomen dat een zorgkantoor (primair) schade lijdt door de onrechtmatige daad van een frauderende zorgaanbieder. Zij heeft een inspanningsverplichting om de fraude aan te tonen en de onrechtmatige gelden (van de zorgaanbieder) terug te vorderen. Doet het zorgkantoor dat niet, dan zal de NZa de schade niet-rechtmatig verklaren en lijdt het zorgkantoor werkelijk schade. Lukt het dat zorgkantoor om de frauderende zorgaanbieder civielrechtelijk veroordeeld te krijgen tot betaling van een schadevergoeding en spant het zorgkantoor zich voldoende in om de schadevergoeding ook daadwerkelijk te incasseren, dan zal het zorgkantoor de geïncasseerde bedragen als bate moeten afdragen aan het AFBZ. De niet-geïncasseerde bedragen kan het zorgkantoor verantwoorden als “rechtmatige zorg” (last).

4.19. [gedaagde sub 1] stelt naar aanleiding hiervan bij dupliek dat Zilveren Kruis dient aan te tonen op welke wetgeving haar stellingnames zijn gebaseerd. Volgens [gedaagde sub 1] betreffen de kosten waar Zilveren Kruis op doelt de zogenaamde beheerskosten: de kosten die het zorgkantoor onder meer maakt om fraudecontrole te bekostigen. Wanneer Zilveren Kruis onvoldoende inspanningen verricht om fraude op te sporen, dan kan zij op dit budget worden gekort. Wanneer zij fraude opspoort, spoort zij een fraude op waardoor het Zorginstituut wordt benadeeld. [gedaagde sub 1] bestrijdt bovendien dat sprake is van fraude. Volgens [gedaagde sub 1] is er slechts een verschil van mening over de uitleg van de toepasselijke regelgeving en de wijze waarop de besteding van het pgb moet worden verantwoord.

4.20.Zilveren Kruis heeft tijdens de mondeling behandeling desgevraagd verklaard dat dit standpunt van [gedaagde sub 1] niet klopt en dat zij blijft bij hetgeen zij in haar conclusie van repliek heeft gesteld. Zij heeft haar stelling dat zij als gevolg van het gestelde onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1] zelf schade lijdt niet nader onderbouwd.

4.21.Daargelaten de vraag of op Zilveren Kruis een inspanningsverplichting rust om onrechtmatige gelden van de zorgaanbieder terug te vorderen, moet worden vastgesteld dat gesteld noch gebleken is dat het Zorginstituut of de NZa zich tegenover Zilveren Kruis op het standpunt heeft gesteld dat Zilveren Kruis deze inspanningsverplichting heeft geschonden. De opvatting van het Zorginstituut of de NZa over de onderhavige kwestie is kennelijk niet eens gevraagd, anders was dit ongetwijfeld aangevoerd. Evenmin is gebleken dat deze bestuursorganen subsidie van Zilveren Kruis hebben teruggevorderd of dat in de toekomst zullen doen. Gelet hierop staat niet vast dat Zilveren Kruis schade heeft geleden of zal lijden. Dit betekent dat de vordering uit onrechtmatige daad reeds vanwege het ontbreken van schade bij Zilveren Kruis wordt afgewezen. De vordering tot vergoeding van de gemaakte beslagkosten wordt om die reden ook afgewezen.

de kosten in conventie

4.22.Zilveren Kruis zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden begroot op:

- griffierecht 3.894,--

- salaris advocaat 11.997,-- (3 punten × tarief € 3.999,--)

Totaal € 15.891,--

de incidentele vordering ex artikel 843a Rv

[gedaagde sub 1] vordert Zilveren Kruis binnen 14 dagen na het wijzen van dit vonnis op straffe van een dwangsom te veroordelen tot afgifte van:

I. de brieven aan de 93 budgethouders (vermoedelijk verzonden op of omstreeks 28 april 2016) waarin zij te goeder trouw worden verklaard;

II. de vaststellingsbeschikkingen 2012 waarin het pgb van de 93 budgethouders over 2012 is vastgesteld;

III. primair: de volledige pgb-dossiers van de 93 budgethouders waarvan Zilveren Kruis in haar procesinleiding de vordering bij Zilveren Kruis neerlegt;

subsidiair: de pgb-dossiers van de budgethouders waarbij intensieve controles hebben plaatsgevonden en de besluiten tot intrekking en terugvordering van het pgb over 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2014 van de overige 79 budgethouders wiens dossier niet is overgelegd.

4.24.De vordering onder I. heeft betrekking op de brief van 28 april 2016 die Zilveren Kruis aan mevrouw [A] heeft gestuurd. [gedaagde sub 1] wil graag weten of de andere budgethouders een vergelijkbare brief hebben ontvangen. Zilveren Kruis heeft ter zitting bevestigd dat dit het geval is. [gedaagde sub 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat zij gelet hierop geen belang meer heeft bij toewijzing van deze vordering. Deze vordering wordt daarom afgewezen.

4.25. [gedaagde sub 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat aan de vordering onder II. tot afgifte van de vaststellingsbeschikkingen door Zilveren Kruis is tegemoetgekomen door het Excelbestand dat zij als productie 140 heeft ingediend. [gedaagde sub 1] heeft daarom geen belang meer bij deze vordering, zodat deze wordt afgewezen.

4.26. [gedaagde sub 1] heeft ten aanzien van haar vordering onder III. gesteld dat zij daarbij alleen nog belang heeft indien de uitkomst van deze procedure is dat de schade per budgethouder moet worden vastgesteld. Dit is echter niet aan de orde, nu de rechtbank heeft geoordeeld dat niet vaststaat dat Zilveren Kruis zelf schade heeft geleden en de vordering van Zilveren Kruis om die reden heeft afgewezen. De vordering onder III. wordt daarom eveneens wegens gebrek aan belang afgewezen.

de kosten in het incident

4.27.Voor de incidentele vordering ex artikel 843a Rv en de vordering tot aanhouding van de procedure geldt dat geen van de partijen als de in het ongelijk gestelde partij is aan te merken. Dat is anders voor de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring en onbevoegdverklaring: hiervoor geldt [gedaagde sub 1] als de in het ongelijk gestelde partij. Zij zal om die reden in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Zilveren Kruis worden begroot op € 563,-- voor salaris advocaat. De door Zilveren Kruis gevorderde vergoeding van de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.

Het geschil in reconventie en de beoordeling daarvan

5.1. [gedaagde sub 1] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  1. voor recht te verklaren dat Zilveren Kruis onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde sub 1] door middel van de besluiten tot intrekking en terugvordering;

  2. voor recht te verklaren dat Zilveren Kruis onrechtmatig heeft gehandeld door de persoonsgegevens van [gedaagde sub 1] (de rechtbank gaat ervan uit dat bedoeld is: [gedaagde sub 1] vof), [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] door te geven aan de NZa, melding te doen bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit en de persoonsgegevens op te nemen in het Extern Verwijzingsregister;

  3. Zilveren Kruis te veroordelen tot vergoeding van de door [gedaagde sub 1] als gevolg van voormelde onrechtmatige daden geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met wettelijke rente;

  4. Zilveren Kruis te veroordelen in de kosten van dit geding en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.

geen onrechtmatig handelen door de intrekkings- en terugvorderingsbesluiten

5.2.Zilveren Kruis stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van onrechtmatig genomen besluiten tot intrekking en terugvordering en dat de gevorderde verklaring voor recht daarom moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt dat de burgerlijke rechter in beginsel van de rechtmatigheid van een appellabel besluit dient uit te gaan zolang dit besluit niet door de bestuursrechter is vernietigd. [gedaagde sub 1] heeft tegen 93 van de intrekkings- en terugvorderingsbesluiten bezwaar, beroep en vervolgens hoger beroep ingesteld. Op het ingestelde hoger beroep is nog niet beslist. Deze besluiten zijn tot nu toe in stand gebleven en kunnen daarom in deze procedure niet als onrechtmatig worden aangemerkt. [gedaagde sub 1] betoogt dat Zilveren Kruis in het kader van het nemen van deze besluiten meerdere (zorgvuldigheids)normen jegens haar heeft geschonden en dat zij hiermee onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Dit kan, wat hier ook van zij, echter niet leiden tot de vaststelling dat Zilveren Kruis door middel van de besluiten tot intrekking en terugvordering onrechtmatig jegens [gedaagde sub 1] heeft gehandeld. De gevorderde verklaring voor recht wordt daarom afgewezen.

de opname van persoonsgegevens in het EVR is niet onrechtmatig

5.3.Tussen partijen is niet in geschil dat op Zilveren Kruis het Protocol incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen (PIFI) van toepassing is en dat zij als deelnemer in de zin van het PIFI moet worden aangemerkt.

Voor vastlegging van gegevens in het Incidentenregister is op grond van artikel 3.1.1 PIFI vereist dat sprake is van een ‘(mogelijk) incident’, dat in artikel 2 PIFI wordt omschreven als:

“een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding.”

Op grond van artikel 3.1.1 PIFI is vereist dat de registratie geschiedt ten behoeve van het in artikel 4.1.1 PIFI genoemde doel, kort gezegd: het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector.

5.5.Voor opname in het EVR, dat aan het Incidentenregister is gekoppeld, gelden krachtens artikel 5.2.1 PIFI de volgende criteria:

  • De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.

  • In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte en klachte wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.

  • Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.

5.6.Voor verwerking van persoonsgegevens in het Incidentenregister en het EVR dient sprake te zijn van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van art. 350 Wetboek van Strafvordering kunnen dragen. Een veroordeling door de strafrechter is echter niet vereist. Als maatstaf geldt dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld moeten opleveren, in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan. Uitgangspunt is verder dat het aan de financiële instelling is te onderbouwen en te concretiseren waarom zij tot registratie is overgegaan (zie HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720, r.o. 4.4. en hof Arnhem-Leeuwarden 7 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8710, r.o. 5.4).

Volgens Zilveren Kruis is voldaan aan de criteria voor opname van de persoonsgegevens van [gedaagde sub 1] in het Incidentenregister en het EVR. Zij verwijst voor de grondslag voor de opname naar de brief die zij op 24 oktober 2014 aan [gedaagde sub 2] heeft gestuurd en waarin onder meer het volgende is vermeld:

Conclusie

Op grond van onderzoek naar besteding (…) van PGB gelden binnen [gedaagde sub 1] is onze conclusie dat [gedaagde sub 1] verantwoordelijk is voor het met opzet onjuiste besteden, factureren en verantwoorden van PGB-gelden aan het zorgkantoor. Wij stellen vast dat er sprake is van fraude met PGB-subsidies houden [gedaagde sub 1] en haar bestuurders verantwoordelijk voor deze handelwijze.

Onderzoek

  • Een groot aantal cliënten van [gedaagde sub 1] is bevraagd over de feitelijk ontvangen zorg. Uitkomsten zijn dat ca. 34% van de gefactureerde en verantwoorde diensten feitelijk zijn geleverd. De verklaringen van cliënten vertonen een grote onderlinge samenhang;

  • Cliënten die zijn bevraagd geven het volgende aan:

 Geen kennis van het feit dat er een zorgindicatie is aangevraagd;

 Geen kennis dat er een PGB is aangevraagd en wordt uitbetaald;

 Geen kennis van het openen of bestaan van een bankrekening waarop PGB-gelden worden gestort;

 Geen kennis van de zorg waar recht op bestaat en kosten die vanuit PGB worden verantwoord;

 Afspraken over te leveren zorg zijn eenzijdig door [gedaagde sub 1] bepaald en vastgelegd in de overeenkomst;

 De geleverde diensten bestaan voor een groot deel uit het uit handen nemen van administratieve zaken. Deze diensten kunnen niet worden aangemerkt als zorg zoals bedoelt in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).

 [gedaagde sub 1] heeft onvoldoende inzichtelijk kunnen maken hoeveel en welke zorg aan cliënten is geleverd. Dit concluderen wij op basis van zowel de bij cliënten opgevraagde budgetadministratie als de informatie die rechtstreeks van [gedaagde sub 1] is ontvangen;

 Een aantal cliënten heeft aangifte gedaan van verduistering tegen bestuurder de heer [gedaagde sub 2] ;

 Uit de verantwoording van het PGB en de opgestelde facturen blijkt dat het gehele budgetbedrag wordt aangewend voor het inkopen van zorg. De zorg dient echter te worden geleverd naar gelang de zorgbehoefte en niet op basis van het PGB bedrag dat wordt uitgekeerd. Tevens leiden wij uit de afspraken zoals vastgelegd in de zorgovereenkomst af dat facturering lijkt plaats te vinden op basis van planning in plaats van feitelijk geleverde uren zorg.

 Over het eerste half jaar van 2013 hebben wij uit onderzoek vastgesteld dat een zeer groot verschil bestaat tussen totaal verantwoorde en gefactureerde kosten aan de cliënten en de totale kosten voor inzet van eigen personeel en gefactureerde diensten door onderaannemers.

 Uit ontvangen gegevens blijkt dat er kosten door [gedaagde sub 1] in Zorg zijn gefactureerd die niet kunnen worden aangemerkt als zorg zoals bedoelt in de AWBZ.”

5.8.Het resultaat van dit onderzoek heeft Zilveren Kruis aanleiding gegeven om tegen [gedaagde sub 1] aangifte te doen bij de politie wegens mogelijke fraude met pgb’s. Naar aanleiding hiervan heeft een uitgebreid strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden, hetgeen heeft geleid tot een veroordeling van [gedaagde sub 2] in 2020 voor valsheid in geschrift en verduistering.

De rechtbank is van oordeel dat het resultaat van het door Zilveren Kruis verrichte onderzoek een ernstig vermoeden van schuld van [gedaagde sub 1] aan fraude opleverde dat de opname van de persoonsgegevens van [gedaagde sub 1] in het Incidentregister en het EVR rechtvaardigde. Aan het vereiste dat opname in het Incidentenregister en het EVR proportioneel moet zijn, is voldaan. Gelet op de ernst van het vermoeden van fraude woog het belang van Zilveren Kruis en haar cliënten om te worden beschermd tegen personen die betrokken zijn bij fraude en het belang van Zilveren Kruis om verder misbruik van gemeenschapsgelden te voorkomen zwaarder dan het belang van [gedaagde sub 1] om niet met haar persoonsgegevens in het Incidentenregister en het EVR te worden vermeld.

Zilveren Kruis heeft de opname van de persoonsgegevens nadien terecht gehandhaafd, gelet op de uitkomsten van het verrichte strafrechtelijke onderzoek en de veroordeling van [gedaagde sub 2] tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf wegens valsheid in geschrift en verduistering. Dit betekent dat Zilveren Kruis niet onrechtmatig heeft gehandeld door de persoonsgegevens van [gedaagde sub 1] op te nemen in het EVR. De daartoe strekkende verklaring voor recht wordt daarom afgewezen.

het doorgeven van persoonsgegevens aan de NZa en de melding bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) is niet onrechtmatig

Zilveren Kruis stelt dat het doorgeven van de persoonsgegevens van [gedaagde sub 1] aan de NZa - via het Kenniscentrum Fraudebeheersing in de Zorg van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) - en de melding bij het CBV van het Verbond van Verzekeraars niet onrechtmatig is jegens [gedaagde sub 1] . Zij heeft toegelicht dat zij de melding aan het CBV en de NZa heeft gedaan op basis van artikel 4.2.3. PIFI. Dit artikel luidt als volgt:

“De gegevens uit het Incidentenregister van de Deelnemer mogen tevens worden uitgewisseld met functionarissen werkzaam bij de daartoe ingerichte coördinatiefuncties van de NVB, Verbond, ZN en SFH (de fraudeloketten).”

Zilveren Kruis heeft ook verwezen naar artikel 4.11 van het Protocol Verzekeraars & Criminaliteit, dat als volgt luidt:

“Informeer bij een vermoeden van fraude door zorgaanbieders altijd de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) conform de daarvoor gemaakte afspraken. Het Kenniscentrum Fraudebeheersing in de zorg heeft hierbij een intermediaire functie. (…)”

5.11.De rechtbank is van oordeel dat Zilveren Kruis op grond van deze bepalingen bevoegd was de persoonsgegevens die over [gedaagde sub 1] in het Incidentenregister waren opgenomen uit te wisselen met de NZa en het CVB en dit gelet op het ernstige vermoeden van fraude ook in redelijkheid heeft kunnen doen. Zij heeft hiermee jegens Zilveren Kruis niet onrechtmatig gehandeld. De daarop betrekking hebbende verklaring voor recht wordt daarom afgewezen.

5.12.Nu de gevorderde verklaringen voor recht dat Zilveren Kruis jegens [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld worden afgewezen, wordt ook de vordering tot vergoeding van de schade die [gedaagde sub 1] hierdoor stelt te hebben geleden afgewezen.

de kosten in reconventie

5.13. [gedaagde sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Zilveren Kruis worden begroot op € 563,-- voor salaris advocaat.

5.14.De vordering tot vergoeding van de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.

De beslissing

De rechtbank

in de incidenten

6.1.wijst de vorderingen af;

6.2.veroordeelt [gedaagde sub 1] vof, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk in de proceskosten van de incidenten, aan de zijde van Zilveren Kruis tot op heden begroot op € 563,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over dit bedrag met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;

6.3.veroordeelt [gedaagde sub 1] vof, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] vof, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;

in conventie

6.4.wijst de vorderingen af;

6.5.veroordeelt Zilveren Kruis in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 15.891,--;

in reconventie

6.6.wijst de vorderingen af;

6.7.veroordeelt [gedaagde sub 1] vof, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Zilveren Kruis tot op heden begroot op € 563,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;

6.8.veroordeelt [gedaagde sub 1] vof, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] vof, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;

in de incidenten, in conventie en in reconventie

6.9.verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, mr. S.H. Gaertman en mr. K.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022.n

type: MS (4185)

coll:

Artikel delen