Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBNHO:2024:3695

15 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15-192387-23 en 08-116268-21 (vordering tul)

Uitspraakdatum: 5 april 2024

Tegenspraak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 november 2023, 22 januari 2024 en 22 maart 2024 in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],

gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. L.J.F. Driessen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.N.A. Brouns, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

Hij in of omstreeks de periode van 19 juni 2023 tot en met 20 juni 2023 te Den Helder,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
uit een woning gelegen aan de [adres], gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd,
een of meerdere gouden ringen, en/of een gouden ketting en/of een telefoon (van het merk Samsung Galaxy S20) en/of een portemonnee en/of een rijbewijs en/of een Identiteitsbewijs en/of een rabobankpas en/of VCA pas en/of een of meerdere kentekenbewijzen, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door;
- pepperspray en/of een brandende vloeistof in het gezicht van die [benadeelde] te spuiten en/of
- (vervolgens)(met kracht) meermaals in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [benadeelde] te trappen en/of te stompen en/of te slaan en/of
- (vervolgens) tegen die [benadeelde] te zeggen "Leeg je zakken", nadat verdachte en hamer had gepakt.

Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, met dien verstande dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het derde gedachtestreepje van de tenlastelegging.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaringen van de aangever op essentiële punten verschillen van elkaar. De verklaringen zijn daarom onbetrouwbaar en dienen te worden uitgesloten van het bewijs.

Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de verdachte partieel vrij te spreken van de diefstal van de telefoon, de portemonnee, het rijbewijs, de Rabobankpas, de VCA pas en de kentekenbewijzen, omdat enige wegnemingshandeling ten aanzien van die goederen ontbreekt. Ook is de raadsvrouw, met de officier van justitie, van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het derde gedachtestreepje van de tenlastelegging, omdat de aangifte op dat punt niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.

3.3. Oordeel van de rechtbank

Redengevende feiten en omstandigheden

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.

Bewijsmotivering

De betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever

De aangever heeft tegenover de politie en de rechter-commissaris verklaringen afgelegd die naar het oordeel van de rechtbank op essentiële punten en op hoofdlijnen consistent zijn. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever. De discrepanties tussen de op verschillende momenten afgelegde verklaringen waar de verdediging op heeft gewezen, zijn voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit niet relevant en doen niet af aan de betrouwbaarheid van het overige deel van de verklaringen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en gaat uit van de juistheid van de verklaringen.

De bewijsmiddelen

Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 19 juni 2023 hebben twee mannen de aangever overvallen rond half 12 ’s avonds in een kamer van de woning gelegen aan de [adres] in Den Helder. Daarbij is fors geweld gebruikt en zijn onder andere zijn gouden ring en gouden ketting gestolen. Een van de overvallers heeft de aangever bespoten met pepperspray. Deze overvaller droeg geen handschoenen.

De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of de verdachte een van die twee overvallers is geweest. De verdachte ontkent dat hij één van die twee daders is geweest, maar de rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.

Signalement verdachte

De verdachte voldoet aan het signalement van de overvaller die de aangever heeft bespoten met pepperspray: blank, lang, smalle bouw en een tatoeage met letters op zijn rechterhand. Volgens de aangever droeg de dader een lichtgrijs Nike Tech trainingsjasje en een lichtgrijze Nike Tech broek. In de telefoon van de verdachte zijn diverse afbeeldingen aangetroffen waarop hij een grijs Nike Tech trainingspak droeg.

Pepperspray en DNA

In de slaapkamer is een bus pepperspray aangetroffen. Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat op twee plekken, te weten de drukknop van de pepperspray en de buitenzijde van de pepperspray, een DNA-mengprofiel van, respectievelijk, minimaal twee en minimaal drie personen is aangetroffen. Het NFI concludeert dat het ongeveer een miljard keer waarschijnlijker is dat deze mengprofielen DNA van de verdachte en een, respectievelijk twee onbekende personen bevat, dan van twee, respectievelijk drie, willekeurige onbekende personen.

“[naam]”

Gedurende de overval bevond de getuige [getuige 1] zich in de kamer grenzend aan de kamer waarin de aangever werd overvallen. De getuige [getuige 2], die eerder die avond samen met de aangever en twee andere jongens aanwezig was geweest in de woning, komt kort na de overval (terug) naar de woning en treft daar de getuige [getuige 1] buiten aan. Hij hoort [getuige 1] op dat moment de naam “[naam]” noemen, in combinatie met de woorden “bam bam”. [getuige 1] verklaart de volgende dag tegenover de politie dat “[naam]” de jongen (de rechtbank begrijpt: aangever) in zijn woning heeft mishandeld.

Conclusie

De rechtbank komt op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – tot de conclusie dat de verdachte één van de twee overvallers is geweest die gezamenlijk de aangever hebben overvallen en dat de verdachte de persoon is geweest die daarbij de aangever heeft bespoten met pepperspray. Aan die conclusie draagt ook bij dat de verdachte voor geen van de bovenstaande feiten en omstandigheden een andere, ontzenuwende verklaring heeft gegeven. Het door de verdachte geopperde scenario dat het om een andere “[naam]” moet gaan, is niet aannemelijk. De mogelijkheid immers dat een andere persoon dan de verdachte, ook met de naam “[naam]”

  • ten aanzien van meerdere kenmerken (waaronder in het bijzonder ten aanzien van de aard en plaats van de tatoeage) voldoet aan het signalement van de dader die met pepperspray heeft gespoten,

  • een DNA-profiel heeft waarop de conclusies van het NFI rapport van toepassing kunnen zijn dan wel DNA-sporen op een bij de overval gebruikte bus pepperspray heeft achtergelaten waarop de verdachte al dan niet op een andere plek ook DNA-sporen heeft achtergelaten,

  • net als de verdachte twee van de drie jongens kent die eerder op de avond in de woning aanwezig waren,

acht de rechtbank zó onwaarschijnlijk dat er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat niet een andere persoon maar de verdachte de “[naam]” is waarover de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard en die door [getuige 1] is genoemd als één van de twee overvallers.

Ontbreken wegnemingshandeling?

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de wegnemingshandeling ten aanzien van de telefoon, de portemonnee, het rijbewijs, de Rabobankpas, de VCA pas en de kentekenbewijzen ontbreekt, omdat de goederen aan de verdachte(n) zijn overhandigd door de aangever. De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt als volgt.

Voor een veroordeling voor diefstal van een aan een ander toebehorend goed, is onder meer vereist dat de dader zich de feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft of dit aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken. Uit het dossier blijkt dat nadat aangever op een gewelddadige wijze is beroofd van zijn ketting en ring, hem wordt gezegd om zijn zakken te legen . De aangever heeft vervolgens zijn portemonnee met inhoud en telefoon op de grond gegooid. Daarmee bevonden de portemonnee met inhoud en de telefoon zich nog steeds in de feitelijke heerschappij van de aangever. Op het moment dat de overvallers de portemonnee en de telefoon hebben opgepakt en met de inhoud van deze portemonnee en de telefoon de woning hebben verlaten, hebben zij de goederen aan de feitelijke heerschappij van de aangever onttrokken en was er dus sprake van een wegnemingshandeling.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat

hij op 19 juni 2023 te Den Helder tezamen en in vereniging met een ander uit een woning gelegen aan de [adres] een gouden ring, een gouden ketting, een telefoon (van het merk Samsung Galaxy S20), een portemonnee, een rijbewijs, een Identiteitsbewijs, een Rabobankpas, een VCA pas en twee kentekenbewijzen die aan [benadeelde] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld met geweld tegen [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken door;
- pepperspray in het gezicht van die [benadeelde] te spuiten, en;
- vervolgens met kracht meermaals in het gezicht en/of tegen het hoofd van die [benadeelde] te trappen en te slaan, en;
- vervolgens tegen die [benadeelde] te zeggen "Leeg je zakken".

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:

diefstal, voorafgegaan en vergezeld met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6. Motivering van de sanctie

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft aangegeven bij de eis te hebben gekeken naar de richtlijn van een woningoverval en rekening te hebben gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Volgens de raadsvrouw is daarbij van belang dat de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die zien op woningovervallen hier niet van toepassing zijn, nu in de onderhavige zaak geen sprake is geweest van het “binnendringen in een woning”. De raadsvrouw heeft in dat kader verwezen naar een tweetal uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank (ECLI:NL:RBNHO:2023:4513 en ECLI:NL:RBNHO:2020:5499). Ook heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht rekening te houden met de jeugdige leeftijd van de verdachte. De verdachte is bovendien gemotiveerd om zijn leven op orde te krijgen en is bereid mee te werken aan alle bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geformuleerd door de reclassering.

Oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

De ernst van het feit

De verdachte heeft samen met zijn onbekend gebleven mededader de aangever beroofd in een woning. Daarbij heeft de verdachte pepperspray in het gezicht van de aangever gespoten. Ook is de aangever door de verdachte en zijn mededader in het gezicht en/of tegen het hoofd getrapt en geslagen. Als gevolg hiervan is een stuk van de tand van de aangever afgebroken en heeft hij meerdere huidbeschadigingen aan gezicht, hals en handen en zwellingen in het gezicht opgelopen. Vervolgens hebben de verdachte en zijn mededader verschillende waardevolle goederen van de aangever weggenomen. Uit het handelen van de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte geen enkel respect heeft voor de spullen van anderen en dat hij niet stilstaat bij de psychische en financiële gevolgen die zijn gewelddadige handelingen (kunnen) hebben voor het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring van de aangever blijkt hoe beangstigend de beroving voor hem is geweest. Misdrijven als deze brengen bovendien in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.

Persoon van de verdachte

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van de verdachte van 27 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Bovendien liep de verdachte op het moment van het plegen van dit feit nog in een proeftijd. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting. Uit de documentatie blijkt ook dat de verdachte na het plegen van dit feit in een andere zaak onherroepelijk is veroordeeld, waardoor de rechtbank artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in strafmatigende zin bij haar oordeel heeft betrokken.

Er is geprobeerd psychologisch onderzoek naar de verdachte te verrichten, maar daarvoor heeft de verdachte iedere medewerking geweigerd. De betrokken psycholoog kan daarom in het Pro Justitia-rapport geen harde conclusies trekken en geen concrete aanbevelingen doen.

De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 14 februari 2024. Uit dit advies volgt dat in eerder psychologisch onderzoek de volgende diagnoses zijn gesteld: een licht verstandelijke beperking, een ongespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis, een normoverschrijdende gedragsstoornis met begin in de adolescentie en een stoornis in cannabis gebruik. Het risico op recidive en letselschade wordt mede gelet op deze problematiek ingeschat als hoog, maar deze risico’s kunnen volgens de reclassering worden ingeperkt door het stellen van bijzondere voorwaarden. In dit advies schetst de reclassering een beeld van een verdachte die meermalen heeft laten zien dat hij zich niet aan de gemaakte afspraken houdt – en kortgezegd – kansen heeft verspeeld. Anderzijds volgt uit het reclasseringsrapport dat de verdachte niet eerder is begeleid door de volwassenen reclassering en dat een volwassen kader beter lijkt aan te sluiten bij zijn problematiek dan een jeugdstrafrechtelijk kader. De verdachte zal al op 8 april 2024 geplaatst kunnen worden bij Stichting De Wilde Vaart. Daar komt bij dat bij de verdachte sprake lijkt te zijn van intrinsieke motivatie om een andere invulling te geven aan zijn leven. Gelet daarop wil de reclassering de verdachte de kans geven om binnen een volwassen kader aan gedragsbeïnvloeding te gaan werken.

De reclasseringsmedewerker heeft op de zitting van 22 maart 2024 het advies gehandhaafd. In aanvulling op het advies heeft de getuige verzocht om het geadviseerde locatieverbod uit te breiden zodat dit gebod ziet op de gehele gemeente Den Helder, inclusief het risicogebied Nieuw-Den Helder. Ter terechtzitting verklaart de verdachte – desgevraagd– dat hij zijn leven wil beteren en hij bereid is mee te werken aan alle bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geformuleerd.

Strafmodaliteit en strafmaat

Alles overwegende en met name gelet op de hiervoor besproken ernst van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal wel een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, omdat in vergelijkbare zaken, die naar het oordeel van de rechtbank minder zwaar bestraft dienen te worden dan een woningoverval, maar zwaarder dan een straatroof met licht geweld, veelal lagere straffen aan verdachten worden opgelegd. De rechtbank kan zich bovendien vinden in het advies van de reclassering en zal daarom, en ter beteugeling van het gevaar op herhaling, het advies volgen en bepalen dat een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk zal zijn, zodat de verdachte per 8 april 2024 kan worden geplaatst bij Stichting De Wilde Vaart.

Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 488 dagen opleggen. Een deel van de gevangenisstraf, te weten 240 dagen, zal in voorwaardelijke zin worden opgelegd. Aan dit voorwaardelijke deel zullen de door de reclassering genoemde voorwaarden verbonden worden. Daarnaast zal de rechtbank, op verzoek van het slachtoffer, als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer opleggen. De rechtbank geeft de verdachte met deze strafafdoening, waarbij veel hulpverlening wordt ingezet, nogmaals een kans en gaat ervan uit dat hij deze met beide handen aangrijpt. De verdachte dient zich te realiseren dat deze wijze van afdoen van de zaak bepaald niet vanzelfsprekend is en dat hij dit grotendeels heeft te danken aan de mogelijkheid die de reclassering hem vooral ook gelet op zijn leeftijd nog wil bieden. Hij moet dit als een laatste kans opvatten.

Dadelijk uitvoerbaar

Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

Beslag

De rechtbank is van oordeel dat de bus pepperspray (PL1100-2023129830-1498031) dient te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van dat voorwerp is begaan.

De rechtbank is van oordeel dat het shirt (PL1100-2023129830-1498037) dient te worden teruggegeven aan de aangever, aangezien die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.506,44 ingediend tegen de verdachte wegens € 8.006,44 materiële en € 1.500,00 immateriële schade die hij als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.

De gestelde materiële schade bestaat uit:

  • herstelkosten tand ter grootte van € 178,00

  • eigen risico zorg ter grootte van € 325,39

  • goudprijs van de ketting ter grootte van € 5.900,00 (taxatiewaarde ketting minus het bedrag dat reeds is vergoed door de verzekering)

  • verplaatste schade bestaande uit inkomstenderving door vader van de benadeelde ter grootte van € 1.426,50 en inkomstenderving door moeder van de benadeelde van € 107,60

  • reiskosten ter grootte van € 26,65

  • telefoonkosten ter grootte van € 42,30

Standpunt van de officier van justitie

Volgens de officier van justitie komen de herstelkosten van de tand, het eigen risico, de goudprijs van de ketting en de reiskosten voor vergoeding in aanmerking, alsmede het gehele gevorderde bedrag als vergoeding van de immateriële schade. Ten aanzien van de verplaatste schade meent de officier van justitie dat het voor de verzorging van de benadeelde partij niet strikt noodzakelijk is geweest dat beide ouders vrij hebben genomen. Naar maatstaven van billijkheid meent de officier van justitie dat dat deel van de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 750,00. De telefoonkosten zijn onvoldoende onderbouwd en komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, nu de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de meerwaarde van de ketting en de verplaatste schade dient te worden afgewezen, omdat deze delen van de vordering onvoldoende zijn onderbouwd. Meer subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de vordering, voor zover deze ziet op de meerwaarde van de ketting, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsvrouw heeft daarvoor aangevoerd dat de waarde van de ketting op dit moment niet nauwkeurig kan worden vastgesteld en nader onderzoek naar de waarde van de ketting een onevenredige belasting van het strafproces met zich zal meebrengen.

Oordeel van de rechtbank

Met betrekking tot de gestelde immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen als bedoeld in artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). De verdachte heeft het gevorderde bedrag ter grootte van € 1.500,00 ter vergoeding van de geleden immateriële schade als gevolg van dat letsel niet betwist. De gevorderde vergoeding voor de immateriële schade zal daarom volledig worden toegewezen.

De rechtbank is van oordeel dat de volgende materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit en voldoende is onderbouwd, zodat deze voor vergoeding in aanmerking komt:

  • herstelkosten tand ter grootte van € 178,00

  • eigen risico zorg ter grootte van € 325,39

  • goudprijs van de ketting ter grootte van € 5.900,00 (taxatiewaarde van de ketting minus het bedrag dat reeds is vergoed door de verzekering), waarbij de rechtbank uitgaat van vergoeding van de waarde van de ketting in het economisch verkeer ten tijde van het verlies, zoals blijkt uit de overgelegde taxatie van de ketting

  • op de Richtlijn kilometervergoeding van de Letselschade Raad gebaseerde redelijke reiskosten ter grootte van € 26,65 in verband met bezoek aan het ziekenhuis, de tandarts en het politiebureau.

Ten aanzien van de telefoonkosten heeft de benadeelde partij, mede gelet op de betwisting van die kosten door de verdachte, onvoldoende onderbouwd dat die kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor die kosten niet-ontvankelijk verklaren.

Ten aanzien van de vergoeding van de waarde van de gouden ketting overweegt de rechtbank aanvullend dat de verdediging de taxatie van die schade door de juwelier die de ketting eerder aan de benadeelde heeft verkocht onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Er zijn geen concrete aanwijzingen voor de door de raadsvrouw van de verdachte geopperde mogelijke omstandigheden die in theorie afbreuk zouden kunnen doen aan de juistheid van de door de benadeelde partij overgelegde taxatie door de juwelier. Die mogelijke omstandigheden vormen daarom geen voldoende gemotiveerde betwisting van die taxatie. Afgezien daarvan is onderzoek naar het gewicht van de ketting ten tijde van de diefstal teneinde vast te stellen of dat gewicht afweek van het oorspronkelijke gewicht niet meer mogelijk als gevolg van de diefstal door de verdachte. De overgelegde taxatie vormt in ieder geval een voldoende basis voor schatting van de geleden schade ter grootte van de waarde van de gestolen en niet teruggevonden ketting, waartoe de rechtbank bevoegd is op grond van artikel 6:97 BW.

Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van de verplaatste schade overweegt de rechtbank het volgende. Los van de vraag in hoeverre de verleende bijstand van één of beide ouders van de benadeelde partij noodzakelijk is geweest en, zelfs als dat al het geval was, of de gestelde inkomensderving van de ouders van het slachtoffer uit hoofde van artikel 6:107 BW als verplaatste schade voor vergoeding in aanmerking kan komen, is de rechtbank van oordeel dat de daarop betrekking hebbende vordering – mede in het licht van de betwisting daarvan door de verdediging – ook ten aanzien van de hoogte van de geleden schade onvoldoende is onderbouwd door de overgelegde stukken. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, zodat die vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Conclusie

Concluderend is de rechtbank van oordeel dat een totaalbedrag van € 7.930,04 moet worden toegewezen, bestaande uit € 6.430,04 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juni 2024 tot aan de dag van algehele voldoening.

Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank ziet in het bewezenverklaarde handelen van de verdachte (kort gezegd: diefstal met geweld) aanleiding met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 12 augustus 2021 in de zaak met parketnummer 08-116268-21 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel de verdachte voor vermogensdelicten veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 9 maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 21 oktober 2021.

Bij vonnis van 23 januari 2023 in de zaak met parketnummer 10-338898-21 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam gelast dat 3 maanden van die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer worden gelegd.

De officier van justitie vordert nu dat de rechtbank zal gelasten dat de overige 6 maanden van die voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie alsnog ten uitvoer zal worden gelegd en zal worden omgezet in een gevangenisstraf.

De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit niet heeft nageleefd. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de opgelegde jeugddetentie zal worden omgezet in een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 uren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 63, 312 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 488 dagen.

Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 240 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.

Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

  • de veroordeelde zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vincent van Goghweg 73 Zaandam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;

  • de veroordeelde zich laat behandelen door GGZ-Noord-Holland Noord/FACT of een soortgelijke instelling met een outreachende aanpak, te bepalen door de reclassering. De behandeling start vanaf het moment dat de reclassering de veroordeelde heeft aangemeld. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.

  • de veroordeelde meewerkt aan een traject bij Stichting De Wilde Vaart of een soortgelijke instelling ten behoeve van een gestructureerde dagbesteding en hij tevens bij deze stichting verblijft. Het traject start vanaf het moment dat de veroordeelde uit de detentie stroomt. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

  • de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet bevindt in Den Helder, daaronder inbegrepen Nieuw-Den Helder. Hij werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatieverbod. De aansluiting van het elektronische monitoringmiddel zal plaatsvinden op maandag 8 april 2024 om 09.00 uur in het Justitieel Complex Zaanstad. De veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat de veroordeelde in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatieverbod (deels) laten vervallen;

  • de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;

  • de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de heer [benadeelde] (geboren op [geboortedatum 2]).

Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Onttrekt aan het verkeer een bus pepperspray (PL1100-2023129830-1498031).

Gelast de teruggave aan de rechthebbende [benadeelde] van een shirt (PL1100-2023129830-1498037).

Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade tot een bedrag van € 7.930,04, bestaande uit € 6.430,04 als vergoeding voor de materiële en € 1.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juni 2023 tot aan de dag van algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Wijst af de overige reiskosten.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.930,04, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 74 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 08-116268-21, met dien verstande dat in plaats van de tenuitvoerlegging van 6 maanden jeugddetentie, wordt opgelegd een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 8 april 2024, zijnde het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,

mr. C.W.M. Giesen en mr. A.M.C. de Haan, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Altena

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 april 2024.

Bijlage

(----)

Artikel delen