Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBNNE:2024:1026

22 maart 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht

Zittingsplaats Groningen

Zaaknummer: C/18/221932 / HA ZA 23-96

Vonnis van 7 februari 2024

in de zaak van

[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2. [eiser sub 2],

te [woonplaats] ,

eisende partijen,

hierna samen in mannelijk enkelvoud te noemen: [eisers] ,

advocaat: mr. M. Schuring te Groningen,

tegen

[gedaagde] ,

te [woonplaats] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

advocaat: mr. J. Homan te Groningen.

De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 4 april 2023;
- de conclusie van antwoord van 12 juli 2023;

- de door [eisers] overgelegde productie (8) van 13 december 2023;
- de plaatsopneming en aansluitende mondelinge behandeling van 13 december 2023. De griffier heeft aantekening gemaakt van hetgeen is besproken. De advocaten van partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd.

1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.

De feiten

2.1. [gedaagde] en haar toenmalige partner [toenmalige partner] (hierna: [toenmalige partner] ) hebben in 1979 het perceel aan de [woning 1] (kadastraal bekend als [perceel 1] ) in eigendom verkregen. Op het perceel hebben zij een woning gebouwd. In 2013 is [toenmalige partner] overleden. [gedaagde] heeft het aandeel van [toenmalige partner] in het perceel en de woning geërfd.

2.2. [eisers] is sinds 1989 eigenaar van een perceel met daarop een woning aan de [woning 2] (kadastraal bekend als [perceel 2] ).

2.3.Tussen de percelen aan de [woning 1] en [woning 2] ligt een groenstrook van ongeveer zes meter breed. Deze groenstrook was in eigendom van de (voormalige) gemeente Menterwolde (inmiddels de gemeente Midden-Groningen, hierna: de gemeente). [eisers] en [gedaagde] hadden voorheen allebei een helft van de groenstrook in bruikleen.

2.4.In 2015 heeft [eisers] bij de gemeente een kapvergunning aangevraagd voor de kap van twee op de groenstrook aanwezige bomen (eiken). De eiken bevonden zich op het gedeelte van de groenstrook dat [gedaagde] destijds in bruikleen had. De gemeente heeft de kapvergunning verleend, waarna [eisers] de bomen heeft laten kappen. Omdat de gemeente per abuis de kapvergunning niet had gepubliceerd, heeft [gedaagde] geen bezwaar kunnen maken tegen de kapvergunning. Ter compensatie daarvan heeft de gemeente twee nieuwe bomen herplant.

2.5. [gedaagde] heeft het gedeelte van de groenstrook dat zij in bruikleen had in 2017 van de gemeente gekocht (thans kadastraal bekend [perceel 3] ). [eisers] heeft het gedeelte van de groenstrook dat hij in bruikleen had in 2018 van de gemeente gekocht (thans kadastraal bekend [perceel 4] ). Door die koop is de erfgrens gewijzigd. Voorheen bestond een erfgrens tussen de [woning 1] en de groenstrook en een erfgrens tussen de [woning 2] en de groenstrook. Er ligt thans één erfgrens in het midden van de groenstrook. De (kadastrale) situatie is als volgt:

2.6.In maart 2022 heeft [eisers] [gedaagde] een brief gestuurd, waarin hij haar heeft verzocht c.q. gesommeerd om een drietal op het perceel van [gedaagde] ( [perceel 5] ) aanwezige bomen te kappen. Partijen (en hun gemachtigden) hebben daarop nader met elkaar gecorrespondeerd. [gedaagde] heeft de bomen niet verwijderd.

Het geschil

3.1. [eisers] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis en, voor zover dat in het broedseizoen zou zijn, één week na dat seizoen, de vijf bomen, aangeduid in productie 5, te kappen en uit te (doen) roeien, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, tot een maximum van € 50.000,00, voor iedere dag na vier weken na betekening van dit vonnis dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, althans te gedogen dat [eisers] die bomen kapt en uitroeit, met bepaling dat [gedaagde] , op eerste verzoek, tegen overlegging van facturen, de kosten daarvan aan [eisers] dient te betalen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.

3.2. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot nietigheid van de dagvaarding, dan wel niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.

De beoordeling

Inleiding

4.1.Het gaat in deze procedure kort gezegd om de vraag of [gedaagde] vijf bomen die op haar perceel ( [perceel 3] ) staan, moet verwijderen. [eisers] stelt dat [gedaagde] hiertoe moet overgaan, omdat de bomen binnen twee meter van de erfgrens staan en dit op grond van artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet geoorloofd is. [gedaagde] betwist dat zij de bomen moet verwijderen, omdat (1) [eisers] misbruik van recht zou maken dan wel (2) er sprake is van een plaatselijke gewoonte als bedoeld in artikel 5:42 lid 2 BW. De rechtbank overweegt als volgt.

Bomen te dicht bij de erfgrens?

4.2.Op grond van artikel 5:42 lid 1 BW is het niet geoorloofd om binnen de in lid 2 bepaalde afstand van de grenslijn van eens anders erf bomen, heesters of heggen te hebben, tenzij de eigenaar daartoe toestemming heeft gegeven of dat erf een openbare weg of een openbaar water is. Artikel 5:42 lid 2 BW bepaalt dat de in artikel 5:42 lid 1 BW bedoelde afstand voor bomen twee meter bedraagt te rekenen vanaf het midden van de voet van de boom en voor de heesters en heggen een halve meter, tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten.

4.3. [eisers] heeft tijdens de descente aangewezen en toegelicht van welke vijf bomen hij verwijdering vordert. Partijen zijn het erover eens dat deze vijf bomen binnen twee meter van de erfgrens staan. De rechtbank gaat er bovendien vanuit, omdat het tegendeel is gesteld noch gebleken, dat op grond van een gemeentelijke verordening geen kleinere afstand dan de in artikel 5:42 lid 2 BW genoemde afstand is toegelaten. Dat betekent dat [eisers] in beginsel verwijdering kan vorderen van de vijf bomen. Dat is echter anders indien één van de twee verweren van [gedaagde] slaagt.

Misbruik van recht?

4.4.Op grond van artikel 3:13 lid 1 BW kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen voor zover hij haar misbruikt. Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen (artikel 3:13 lid 2 BW).

4.5. [eisers] stelt dat hij een belang heeft bij verwijdering van de bomen, (onder meer) omdat de bomen (zon)licht aan zijn terras zouden ontnemen en hij daarvan hinder ondervindt. [gedaagde] betwist dat de vijf bomen dusdanig veel (zon)licht wegnemen, dat [eisers] daarvan hinder ondervindt. Volgens haar wordt schaduw vooral veroorzaakt door (hoge) bomen die aan de overkant van de straat staan. Gelet op dat verweer had het op de weg van [eisers] gelegen om zijn stelling dat de bomen van [gedaagde] (behoorlijke) schaduw veroorzaken, nader te onderbouwen. Dat heeft hij nagelaten. [eisers] heeft een ‘zonnewijzer’ overgelegd, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan daaraan geen conclusies worden verbonden. [eisers] heeft de (betwiste) aard van zijn gestelde belang bij verwijdering naar het oordeel van de rechtbank daarmee onvoldoende onderbouwd.

4.6. [eisers] stelt verder dat hij hinder ondervindt van de bomen in de zin van ‘groene aanslag, mos, blad en afvallende takken’, maar (ook) dat heeft hij niet nader onderbouwd. Dit alles betekent dat niet is komen vast te staan dat de bomen van [gedaagde] objectiveerbare hinder opleveren aan de zijde van [eisers]

4.7.Het belang van [gedaagde] bij behoud van de situatie is er, naar zij onweersproken heeft aangevoerd, in gelegen dat haar privacy door de bomen wordt gewaarborgd en zij hecht aan het behoud van het bosrijke karakter van de omgeving.

4.8.Ten aanzien van dit laatste aspect overweegt de rechtbank dat tijdens de plaatsopneming is vastgesteld dat partijen inderdaad in een zeer boom- en bosrijke wijk en omgeving wonen. De woning van [eisers] grenst aan de andere zijde aan bos. Maar ook overigens bevinden zich door de hele wijk heen op velerlei plekken hoge bomen. Zo ook aan de overzijde van de [straat] , waar de woning van [eisers] aan gelegen is. Tussen meerdere woningen in de directe omgeving van partijen bevinden zich soortelijke intensief beplante groenstroken zoals degene waar het in deze procedure om gaat. De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat de aanwezigheid van een groenstrook met daarop bomen, struiken en overige beplantingen hoort bij de woonwijk waarin [gedaagde] en [eisers] wonen. [eisers] heeft er voor gekozen om in een bosrijke woonwijk te wonen en dat betekent dat hij enige schaduw door bomen kan verwachten.

4.9.Verder weegt de rechtbank mee dat de manier waarop de huidige erfgrens tussen partijen tot stand is gekomen afwijkend is van hetgeen gebruikelijk is. De feitelijke situatie, namelijk één waarbij tussen de woningen van partijen een dicht beplante groenstrook met (hoge) bomen ligt, is al tientallen jaren hetzelfde. Partijen zijn sinds 1989 buren, en al die tijd is in die situatie geen verandering gekomen.

4.10.Tot de juridische overdracht van de groenstrook aan partijen kon [eisers] geen rechten ontlenen aan artikel 5:42 BW, aangezien de bomen ongeveer halverwege de groenstrook stonden, en daarmee op 3 meter van de toenmalige juridische erfgrens. Met de juridische overdracht is die grens opgeschoven naar het midden van de groenstrook, waardoor de onderhavige bomen (in juridische zin) binnen het bereik van artikel 5:42 BW kwamen te liggen.

4.11.Dat doet er echter niet aan af dat drie van de vijf bomen waarvan [eisers] verwijdering vordert al (tientallen) jaren op de groenstrook tussen de percelen van [gedaagde] en [eisers] staan. De overige twee bomen zijn door de gemeente pas in 2016 geplant, maar die zijn geplant ter vervanging van twee (vlak daarvoor) gekapte bomen, die ook al (tientallen) jaren op de groenstrook stonden. Al die tijd hebben deze bomen de feitelijke afscheiding tussen partijen gevormd.

4.12.Immers, doordat de groenstrook tot 2017/2018 eigendom was van de gemeente grensden de percelen van partijen eerder in juridische zin weliswaar niet aan elkaar, maar daar staat tegenover dat beide partijen op grond van met de gemeente gesloten bruikleenovereenkomsten wel ieder tot de helft gebruik maakten van de groenstrook. De huidige kadastrale erfgrens ligt exact op de plaats waar eerder ook op grond van de beide bruikleenovereenkomsten de grens lag. Met andere woorden: in juridische zin bestaat de huidige erfgrens pas sinds 2017/2018, maar in feitelijke zin ligt de erfgrens al decennia lang op de huidige plaats. De verkoop van de strook grond door de gemeente aan partijen heeft in juridische zin tot een andere situatie geleid, maar in feitelijke zin geen enkel verschil gemaakt.

4.13.Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een onevenredigheid tussen het (niet voldoende onderbouwde) belang van [eisers] bij uitoefening van de bevoegdheid om beëindiging van de strijdige situatie te vorderen en het belang van [gedaagde] dat daardoor wordt geschaad en wel in die mate, dat de door [eisers] ingestelde vordering kwalificeert als misbruik van recht. Om die reden zal de vordering van [eisers] worden afgewezen.

4.14. [eisers] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:

- salaris advocaat

1.228,00

(2,00 punten × € 614,00)

Totaal

1.228,00

4.15.De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. Het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals hierna bepaald.

De beslissing

De rechtbank

5.1.wijst de vordering af;

5.2.veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.228,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel
6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;

5.3.veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:

- € 178,00 aan salaris advocaat;

- te vermeerderen met € 92,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;

- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;

5.4.verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.S. Huizinga en in het openbaar uitgesproken op

7 februari 2024.

typ: 710/mh

Artikel delen