Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBNNE:2024:1385

15 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Leeuwarden

parketnummer 18/241651-21

beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 11 april 2024 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

in de zaak tegen

[veroordeelde]

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,

hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 22 mei 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van 13.250,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/241651-21 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.

De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 14 maart 2024, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, mr. drs. J. Hoekman, veroordeelde en zijn raadsman,

mr. M.J. Lamers. De behandeling is gesloten op de zitting van 11 april 2024.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld moet worden op 2.375,00 en dat de rechtbank een betalingsverplichting van gelijke hoogte zal opleggen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk is gelet op de door hem bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft hij bepleit dat de vordering slechts tot een bedrag van 1.500,00 kan worden toegewezen. De hypotheekaanvraag van [naam] is ingetrokken. Het is aannemelijk dat veroordeelde hier geen vergoeding voor heeft gekregen. De vergoeding die veroordeelde heeft gekregen bij de hypotheekaanvragen van [naam] en van [naam] en [naam] is onbekend. Tot slot heeft [naam] aangegeven dat veroordeelde bij de hypotheekaanvragen van [naam] , [naam] en [naam] per hypotheekaanvraag een vergoeding van 500,00 heeft ontvangen.

Bewijsmiddelen

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 14 maart 2024 in de zaak met parketnummer 18/241651- 21 veroordeeld ter zake van het medeplegen van opzettelijk gebruikmaken van valse geschriften, meermalen gepleegd.

Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het door hem gepleegde strafbare feit. Uit de bewezenverklaring volgt dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan hypotheekfraude. Door middel van het indienen van valse werkgeversverklaringen, salarisspecificaties en arbeidsovereenkomsten heeft veroordeelde ervoor gezorgd dat mensen van wie het inkomen te laag was om in aanmerking te komen voor een hypotheek toch een hypotheek konden afsluiten. Veroordeelde heeft voor deze werkzaamheden een vergoeding ontvangen.

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 juni 2019, opgenomen op pagina 775 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020043047 d.d. 13 april 2022 (onderzoek OMBERVIS / NNRBB20003), inhoudend als verklaring van [naam] namens [bedrijf] :

Op 2 november 2018 heeft [bedrijf] (onderdeel van [bedrijf] ) een hypotheekaanvraag ontvangen voor meneer [naam] , geboren [geboortedatum] 1990, en mevrouw [naam] , geboren [geboortedatum] 1997. Op vrijdag 1 maart 2019 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de klanten de heer [naam] en

mevrouw [naam] , en de heer [naam] en mevrouw [naam] van [bedrijf] . [naam] geeft aan dat hij 2.500,00 heeft betaald aan [veroordeelde] en [medeverdachte] voor hun bemiddeling.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 december 2021, opgenomen op pagina 3988 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :

[veroordeelde] benaderde mij om samen te werken. [veroordeelde] zei tegen mij: Ik lever de stukken aan en jij hoeft ze alleen maar te beoordelen en in te sturen. Van [veroordeelde] heb ik vanaf april 2020 tot heden de dossiers van [naam] , [naam] en [naam] ontvangen. Voor mijn werkzaamheden ontving ik 2.500,00 per klant waarvan 500,00 naar [veroordeelde] ging. Toen [veroordeelde] en [naam] gingen samenwerken, werd 3.000,00 door de klant betaald en betaalde ik hun 1.250,00. Bij [naam] hoefde ik niets over te maken omdat [veroordeelde] dat had verwerkt in de bemiddelingskosten.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 april 2022, opgenomen op pagina 4158 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :

Ik ben als aankoopmakelaar betrokken geweest bij de een jonge man, [naam] , en de familie [naam] met mevrouw [naam] .

Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, de verklaring van [naam] , [naam] en [naam] .

Ten aanzien van veroordeelde is bewezenverklaard dat hij bemoeienis heeft gehad met vier hypotheekaanvragen. Bij de hypotheekaanvraag van [naam] is bewezen dat veroordeelde dit feit samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd. De opbrengst, welke op basis van de verklaring van [naam] kan worden vastgesteld op 2.500,00, dient derhalve evenredig verdeeld te worden tussen veroordeelde en [medeverdachte] .

Bij de overige drie hypotheekaanvragen gaat de rechtbank uit van de verklaring van [naam] . Volgens deze verklaring kreeg veroordeelde van [naam] aanvankelijk 500,00 per hypotheekaanvraag. Nadat veroordeelde en [naam] samen gingen werken, kregen zij gezamenlijk 1.250,00. Uit de verklaring van [naam] blijkt dat hij bij de hypotheekaanvragen van [naam] en [naam] betrokken is geweest. Bij de aanvraag van [naam] gaat de rechtbank ervan uit dat de opbrengst van 1.250,00 evenredig is verdeeld tussen veroordeelde en [naam] en dat veroordeelde hier derhalve 625,00 aan heeft overgehouden. Ten aanzien van [naam] geeft [naam] aan dat hij niets aan [veroordeelde] hoefde over te maken, omdat dit in de bemiddelingskosten zou zijn verwerkt. Dat betekent dat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden wat de winst is geweest voor [veroordeelde] bij deze hypotheekaanvraag.

Dit levert de volgende berekening op: 1.250,00 + 500,00 + 625,00 = 2.375,00.

De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde 2.375,00 voordeel heeft genoten.

Betalingsverplichting

De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op 2.375,00 en zal derhalve aan veroordeelde de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de staat

opleggen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op 2.375,00.

Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van 2.375,00 (zegge: tweeduizend driehonderd vijfenzeventig euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 33 dagen.

Deze uitspraak is gegeven door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. F. Sieders en

mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 april 2024.

Mrs. Sieders en Lenting zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Artikel delen