Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBOVE:2024:1987

11 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Almelo

Zaaknummer: 10829348 \ CV EXPL 23-2748

Vonnis van 9 april 2024

in de zaak van

[eiser] , handelend onder de naam [bedrijf 1],

wonende te [woonplaats 1],

eisende partij,

hierna te noemen: [eiser],

gemachtigde: mr. J.F. Vanhommerig,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats 2],

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde],

procederend in persoon.

Samenvatting

1.1. [gedaagde] heeft fietsen gekocht bij [eiser]. In eerste instantie werd de factuur van de fietsen weggestreept tegen de factuur van meubels. Deze meubels heeft [eiser] gekocht bij de (voormalige) winkel van de zoon van [gedaagde]. Nadat is gebleken dat de meubels niet geleverd konden worden, vordert [eiser] van [gedaagde] betaling van de factuur van de fietsen. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen. Daarnaast vordert [eiser] schadevergoeding van [gedaagde], omdat [eiser] andere, duurdere, meubels heeft moeten kopen. Deze vordering wijst de kantonrechter af, omdat niet kan worden vastgesteld of [eiser] schade heeft geleden door het kopen van meubels bij een andere winkel.

1.2.De kantonrechter licht hieronder toe hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

De procedure

2.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 28 november 2023 met bijlagen 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord van 8 december 2023;
- de brief van 13 december 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;

- een akte van [eiser] van 16 februari 2024 met productie A1 tot en met A3;

- een akte van [eiser] van 5 maart 2024 met productie A4;

- de mondelinge behandeling van 6 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;

- pleitnotitie tevens akte vermeerdering van eis van [eiser] van 6 maart 2024.

2.2.Ten slotte is vonnis bepaald.

De feiten

3.1. [gedaagde] heeft op 16 september 2021 twee elektrische fietsen van het merk Qwic (verder: de fietsen) gekocht bij [eiser] met toebehoren. Op de elektrische fietsen heeft [gedaagde] een scooter ingeruild, waardoor [gedaagde] per saldo nog een bedrag van € 3.319,90 inclusief BTW moet betalen aan [eiser].

3.2.Reeds eerder, op 29 april 2021, heeft [eiser] diverse meubels (verder: de meubels) gekocht bij [bedrijf 2] voor een bedrag van € 3.650,00 inclusief BTW. [bedrijf 2] was de onderneming van de zoon van [gedaagde]. [bedrijf 2] is op 11 januari 2023 in staat van faillissement verklaard.

3.3.Aanvankelijk hebben [eiser] en [gedaagde] afgesproken dat de factuur van de fietsen en de factuur van de meubels tegen elkaar weggestreept zouden worden. Door het faillissement heeft [bedrijf 2] de meubels niet kunnen leveren aan [gedaagde].

3.4.Nadat is gebleken dat [gedaagde] de meubels niet meer kan leveren, heeft [eiser] aan [gedaagde] verzocht om de factuur van de fietsen te betalen. Ondanks diverse verzoeken van [eiser] heeft [gedaagde] de factuur tot op heden niet betaald.

Het geschil

4.1. [eiser] vordert - samengevat - na vermeerdering van eis om [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van € 6.162,35, te vermeerderen met de wettelijke rente en [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.

4.2.Aan deze vordering legt [eiser] ten grondslag dat hij de fietsen aan [gedaagde] heeft geleverd die [gedaagde] niet heeft betaald zonder dat [gedaagde] daarvoor een reden heeft. [gedaagde] is daarom tekort geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst. Daarnaast stelt [eiser] schade te hebben geleden, omdat [gedaagde] (althans [bedrijf 2]) de meubels niet geleverd heeft, waardoor [eiser] genoodzaakt was de meubels opnieuw te kopen bij een derde voor een hoger bedrag.

4.3. [gedaagde] voert verweer. [gedaagde] voert aan dat hij de factuur van de fietsen nog niet heeft betaald, omdat een van de fietsen niet deugdelijk is. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] een van de fietsen niet goed gerepareerd. Tegen de schade voert [gedaagde] aan dat de meubels niet vergelijkbaar met elkaar zijn.

4.4.Op de stellingen van [gedaagde] en [eiser] wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

De beoordeling

5.1.De wetgever heeft in artikel 296 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaald dat een partij aan de kantonrechter kan verzoeken om de andere partij te veroordelen om de verplichtingen uit een overeenkomst na te komen. Die verplichting kan bijvoorbeeld zijn het betalen van de door partijen afgesproken koopsom of de levering van goederen.

Moet [gedaagde] de factuur van de fietsen betalen?

5.2.De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] verplicht is om de factuur van de fietsen te betalen. Weliswaar hebben [gedaagde] en [eiser] eerder afgesproken dat de factuur van de fietsen wordt weggestreept tegen de factuur van de meubels, maar door het faillissement van [bedrijf 2] zijn de meubels niet geleverd. Dat de meubels niet zijn geleverd komt voor rekening en risico van [gedaagde]. Op [gedaagde] rust immers de verplichting om de meubels te leveren om daarmee de factuur van de fietsen te betalen.

5.3.Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij de factuur van de fietsen niet heeft betaald, omdat een van de fietsen niet deugdelijk is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat de betreffende fiets door een derde is gerepareerd en inmiddels goed functioneert. Ook dit kan dus geen reden (meer) zijn om de factuur niet te betalen.

5.4.De kantonrechter zal de vordering van [eiser] die ziet op de betaling van de factuur van de fietsen van € 3.319,90 dan ook toewijzen.

Moet [gedaagde] een schadevergoeding betalen aan [eiser]?

5.5.In artikel 74 van boek 6 BW is bepaald dat als een partij haar verplichtingen niet nakomt uit een overeenkomst die partijen hebben gesloten, de andere partij in dat geval recht heeft op schadevergoeding als die partij door de niet nakoming schade lijdt.

5.6. [eiser] stelt dat hij schade heeft geleden, omdat [gedaagde] hem niet de meubels heeft geleverd. [eiser] was daardoor genoodzaakt om bij een andere winkel meubels te kopen. Deze meubels waren duurder dan de meubels die [eiser] eerder bij het [bedrijf 2] heeft gekocht. Het verschil tussen prijs van de meubels bij het [bedrijf 2] (€ 3.650,00) en de prijs die [eiser] nu moet betalen (€ 5.847,00) vordert [eiser] als schade van [gedaagde].

5.7. [gedaagde] voert hiertegen aan dat de nieuwe door [eiser] gekochte meubels niet vergelijkbaar zijn met de meubels die [eiser] heeft gekocht bij [bedrijf 2]. Volgens [gedaagde] is het alsof je een Fiat Panda vergelijkt met een Mercedes. [eiser] heeft een niet-elektrisch verstelbare bank gekocht bij het [bedrijf 2], terwijl [eiser] bij de andere winkel een elektrisch verstelbare bank heeft gekocht.

5.8. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat de meubels vergelijkbaar zijn en [eiser] schade heeft geleden. Het had vervolgens op de weg van [eiser] gelegen om nader te motiveren waarom hij toch schade heeft geleden en hoe die schade kan worden vastgesteld. Dit heeft [eiser] niet gedaan. Als naar de prijs van de meubels wordt gekeken, dan heeft [eiser] een hoger bedrag voor de meubels betaald dan aanvankelijk bij [bedrijf 2]. Niet alleen de prijs wijkt af, maar ook de functionaliteiten van de meubels. Het verschil tussen de meubels, elektrisch en niet elektrisch, kan een verklaring zijn voor het prijsverschil. De kantonrechter kan dus niet vaststellen of [eiser] werkelijk schade heeft geleden. Daarom zal de kantonrechter de vordering van € 2.167,00 wegens geleden schade afwijzen.

Wettelijke rente

5.9. [eiser] vordert de wettelijke rente over het bedrag van € 3.319,90 (de factuur van de fietsen) tot 24 oktober 2023 (€ 218,46) en vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling.

5.10.In artikel 119 van boek 6 BW is bepaald dat een partij recht heeft op de wettelijke rente over de tijd dat de andere partij het bedrag niet heeft betaald, waartoe die partij is verplicht.

5.11.De gevorderde rente over het bedrag van € 3.319,90 wordt toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding en afgewezen over de periode tot 24 oktober 2023. [eiser] heeft niet toegelicht vanaf wanneer [gedaagde] de factuur in geld moet betalen in plaats van door levering van meubels. [eiser] heeft ook niet gesteld vanaf welke datum [gedaagde] te laat is met het betalen van de factuur in geld en dus rente over de periode tot 24 oktober 2023 verschuldigd is geworden.

Buitengerechtelijke incassokosten

5.12. [eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Uit de door [eiser] overgelegde stukken blijkt voldoende dat [eiser] buitengerechtelijk heeft geprobeerd om betaling van [gedaagde] te krijgen. [eiser] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 96 lid 6 van boek 6 BW. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt het gevorderde bedrag van € 456,99 toegewezen.

Proceskosten

5.13.Omdat [eiser] en [gedaagde] beiden gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing

De kantonrechter

6.1.veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.776,89, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 3.319,90 met ingang van 28 november 2023 tot de dag van volledige betaling,

6.2.compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,

6.3.verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.1 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,

6.4.wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Egberink en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024.

Artikel delen