Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBOVE:2024:2083

17 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht

Zittingsplaats Zwolle

Zaaknummer: C/08/311189 / KG ZA 24-52

Vonnis in kort geding van 16 april 2024

in de zaak van

[eiser] ,

te [woonplaats 1],

eisende partij,

hierna te noemen: [eiser],

advocaat: mr. C.W. van Weert te Assen,

tegen

[gedaagde] ,

te [woonplaats 2],

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde],

advocaat: mr. T.J.H. Zwiers te Hengelo.

De zaak in het kort

1.1.Tussen partijen is eind 2023 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij ten gunste van [gedaagde] aan [eiser] een contact- en gebiedsverbod is opgelegd. Deze overeenkomst is neergelegd in een proces-verbaal van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. [eiser] verbeurt een bedrag (lees: boete) van € 325,00 voor elke overtreding van dit verbod. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] het verbod tweemaal overtreden. [gedaagde] heeft de boetes laten aanzeggen en is tot tenuitvoerlegging van het proces-verbaal overgegaan. In deze zaak gaat het om de vraag of de tenuitvoerlegging terecht is. [eiser] vindt van niet en vordert dat [gedaagde] de tenuitvoerlegging staakt en dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van de reeds geïnde boetes. Deze vorderingen zullen worden afgewezen. De voorzieningenrechter zal dat hierna toelichten. Daarvoor zullen eerst het procesverloop, de relevante feiten, de vorderingen en de inhoud van het geschil worden weergegeven.

De procedure

2.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 22 maart 2024 met 4 producties;

- de brief van [gedaagde] van 27 maart 2024 met producties 1 t/m 5;

- de e-mail van [gedaagde] van 28 maart 2024 met productie 6;

- de brief van [eiser] van 28 maart 2024 met productie 5;

- de mondelinge behandeling van 2 april 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de akte wijziging eis (die reeds van tevoren was aangekondigd);
- de pleitnota van [eiser];
- de pleitnota van [gedaagde].

2.2.Tot slot is vonnis bepaald.

De feiten

3.1.Sinds 2021 zijn partijen gewezen echtgenoten.

3.2.Bij vonnis in kort geding van 23 december 2021 (zaaknummer: 274283 KG ZA 21-268) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank aan [eiser] een contact- en gebiedsverbod opgelegd, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere overtreding van dit verbod, met een maximum van € 50.000,00. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.

3.3.Bij vonnis in kort geding van 4 april 2023 (zaaknummer: 293277 KG ZA 23-43) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank (in conventie) de vorderingen van [eiser] tot staking van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 23 december 2021 en terugbetaling van de reeds geïnde dwangsommen grotendeels afgewezen en (in reconventie) de dwangsom verhoogd tot € 1.000,00 voor iedere overtreding van het contact- en gebiedsverbod, met een maximum van € 100.000,00. Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep tegen het vonnis van

4 april 2023 bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 200.327.922/01) op

27 november 2023 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst is vastgelegd in een proces-verbaal (hierna: het proces-verbaal), dat in een executoriale vorm is uitgegeven, en luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“1. [eiser] zegt toe tot 1 december 2025 zich te zullen houden aan de volgende verboden:

(a) het verbod om zich te begeven binnen een straal van 500 meter rondom de woning van [gedaagde] ([adres 1]), met dien verstande dat de buitengrens van het aldus bepaalde gebied wordt gevormd door de [adres 2]. Het gebied ten oosten van de [adres 2] valt dus buiten het verbod.

(b) het verbod om zich te begeven op de [adres 3];

(c) het verbod om contact te leggen met de huidige en toekomstige werkgever(s) van [gedaagde], de cliënten daarvan en met [gedaagde] zelf, op welke wijze dan ook.

2. Het onder 1. genoemde gebiedsverbod geldt niet ten aanzien van de [adres 4], in dier voege dat het [eiser] is toegestaan één maal per week – op zaterdag dan wel op zondag – zijn vriend [naam] te bezoeken die woont aan de [adres 4]. De route die [eiser] van en naar [naam] zal afleggen loopt via de [adres 5] en de [adres 6].

3. (…).

4. Op overtreding van enige van de hierboven genoemde verboden staat telkens een bedrag van € 325,- per overtreding, door [eiser] aan [gedaagde] te betalen.

(…).”

Op 18 januari 2024 heeft [gedaagde] het proces-verbaal aan [eiser] laten betekenen met gelijktijdige aanzegging tot betaling van het bedrag van € 473,93 (€ 325,00 boete plus

€ 148,93 explootkosten) vanwege overtreding van het contactverbod op 14 januari 2024 (vriendschapsverzoek via Facebook).

3.6.Op 23 januari 2024 heeft [gedaagde] [eiser] aangezegd tot betaling van het bedrag van € 325,00 vanwege overtreding van het gebiedsverbod doordat [eiser] zich op die dag heeft begeven binnen een straal van 500 meter van de woning van [gedaagde].

3.7. [eiser] heeft een totaalbedrag van € 798,78 aan [gedaagde] betaald.

Het geschil

[eiser] vordert – na eiswijziging – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk wettelijk uitvoerbaar bij voorraad:

(I) [gedaagde] zal veroordelen tot het staken van de executie van de dwangsommen dan wel de boetes en deze gestaakt te houden en de dwangsommen dan wel de boetes inclusief kosten die zij middels executie naar aanleiding van het proces-verbaal heeft geïnd ad € 798,78 per direct aan [eiser] terug te betalen;

(II) [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.

4.2.Aan zijn vorderingen legt [eiser], samengevat, ten grondslag dat zijn dochter, nadat zij voor hem een facebookaccount had aangemaakt, per abuis en volledig onbedoeld via Facebook een vriendschapsverzoek aan [gedaagde] heeft gedaan. Toen [eiser] hier achter kwam, is dit verzoek direct geannuleerd. Voorts wijst [eiser] erop dat deze overtreding vóór de betekening van het proces-verbaal heeft plaatsgevonden, zodat op grond van artikel 611a lid 3 Rv geen dwangsom kan zijn verbeurd. Daarbij verwijst [eiser] naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juni 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:7277. Ten aanzien van de tweede dwangsom/boete betwist [eiser] dat hij op 23 januari 2024 het gebiedsverbod heeft overtreden.

4.3. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de volledige kosten van deze procedure.

4.4.Op de stellingen en verweren van partijen zal de voorzieningenrechter hierna ingaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.

De beoordeling

Spoedeisend belang

5.1.Het gaat hier om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen (executiegeschil). De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorzieningen een spoedeisend belang heeft.

5.2. [eiser] stelt dat hij een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft, omdat het dreigen met executoriaal derdenbeslag en de betaling van de dwangsommen/boetes financieel zeer bezwaarlijk is en [gedaagde] heeft nagelaten om afdoende te bewijzen dat de dwangsommen/boetes zijn verbeurd.

5.3. [gedaagde] betwist dit. Volgens [gedaagde] is door de betaling van de verbeurde boetes sprake van een afgeronde executie. Van dreiging met executoriaal derdenbeslag is daarom geen sprake (meer), aldus [gedaagde].

5.4.Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser], gelet op de aard van de vorderingen en de stellingen van partijen, in ieder geval een spoedeisend belang bij zijn vordering tot staking van de tenuitvoerlegging van het proces-verbaal. [gedaagde] executeert het proces-verbaal en [eiser] wil die executie stoppen, omdat hij deze onterecht vindt. Hoewel volgens [gedaagde] op dit moment sprake is van een “afgeronde executie”, begrijpt de voorzieningenrechter haar stellingen aldus dat zij bij een nieuwe overtreding van het contact- en gebiedsverbod door [eiser] de executie wil voortzetten. [eiser] heeft er daarom spoedeisend belang bij om te laten toetsen of deze executie terecht is.

Toetsingsmaatstaf

5.5.Nu tegen de kortgeding-vonnissen van 23 december 2021 en 4 april 2023 geen gewoon rechtsmiddel (meer) openstaat, geldt de zogenoemde ‘Ritzen/Hoekstra-maatstaf’ als uitgangspunt en wordt slechts getoetst of de tenuitvoerlegging neerkomt op – kort gezegd – misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW (zie: HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Daarvan is onder meer sprake als het te executeren vonnis (in dit geval: het proces-verbaal) klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of als na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand doen ontstaan voor geëxecuteerde waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is.

Ten aanzien van overtreding (1)

5.6.Met [gedaagde] is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het tussen partijen overeengekomen bedrag van € 325,00, dat [eiser] bij overtreding van het contact- en gebiedsverbod aan [gedaagde] is verschuldigd, als een (contractuele) boetebeding als bedoeld in artikel 6:91 BW moet worden aangemerkt. Anders dan in het geval waarin de rechter op vordering van een partij de wederpartij veroordeelt tot betaling van een geldsom (lees: dwangsom), geldt daarvoor niet het betekeningsvereiste als bedoeld in artikel 611a lid 3 Rv. Bij overtreding van het contact- en gebiedsverbod is de boete direct opeisbaar. Daarvoor is niet eerst betekening van het proces-verbaal nodig. Anders dan in de uitspraak genoemd in rechtsoverweging 4.2, is de voorzieningenrechter van oordeel dat een boetebeding heel wel in werking kan treden vóór de betekening van een uitspraak of, zoals in dit geval, een proces-verbaal. Als het beding is neergelegd in een overeenkomst treedt het, al dan niet na aanmaning, direct in werking als tekortgeschoten is, ongeacht of dat tekortschieten in rechte is geconstateerd of niet. De voorzieningenrechter is bovendien van oordeel dat een partij die, nota bene ter zitting en met bijstand van haar raadsman, willens en wetens een boetebeding op een prestatie overeenkomt, niet beschermd dient te worden tegen de onzekerheden verbonden aan de (vaststelling van de) intreding van de gestelde voorwaarde. Bij de betekening kan dus direct bevel tot betaling worden gedaan als het gaat om een executie van een geldbedrag (of daarmee vergelijkbare prestatie).

5.7.Vast staat dat [eiser] op zondag 14 januari 2024 met het vriendschapsverzoek via Facebook aan [gedaagde] het contactverbod heeft overtreden. Dat dit verzoek niet door [eiser] zelf is gedaan maar per abuis en onbedoeld door zijn dochter, maakt dat niet anders. Er geldt voor [eiser] een totaal contactverbod met [gedaagde]. Ook als het vriendschapsverzoek onbedoeld door zijn dochter zou zijn verstuurd, dan blijft dat nog voor rekening en risico van [eiser]. Dit betekent dat [eiser] een boete van € 325,00 heeft verbeurd.

Ten aanzien van overtreding (2)

5.8. [gedaagde] stelt dat [eiser] op dinsdag 23 januari 2024 het gebiedsverbod heeft overtreden door op die dag met zijn voertuig door de wijk Baalder te rijden en aan de Ondermaat te parkeren, welke parkeerplaats zich binnen een straal van 500 meter van haar woning bevindt. Ter onderbouwing van haar stelling heeft [gedaagde] een aantal foto’s en een videofilmpje in het geding gebracht (zie producties 2 t/m 4 van [gedaagde]). [eiser] betwist dit.

5.9.Naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] met de hiervoor bedoelde foto’s en filmpje voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] op 23 januari 2024 het aan hem opgelegde gebiedsverbod heeft overtreden. [eiser] stelt dat de foto’s en het filmpje niet recent kunnen zijn, omdat hij op dat moment namelijk schade had in de vorm van krassen op de auto en die krassen niet op de foto's van [gedaagde] zijn te zien. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst [eiser] naar de foto’s die hij als productie 4 in het geding heeft gebracht. De voorzieningenrechter zal dit verweer passeren, omdat [eiser] onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over hoe en wanneer de krassen zouden zijn ontstaan. In ieder geval heeft [eiser] niet kunnen overtuigen dat de krassen al ouder zijn dan 23 januari 2024. Dit betekent dat [eiser] (opnieuw) een boete van € 325,00 heeft verbeurd.

Conclusie

5.10.De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat [eiser] vanwege overtreding van het contact- en gebiedsverbod op 14 januari 2024 en 23 januari 2024 terecht twee boetes heeft verbeurd, zodat voor terugbetaling hiervan geen grond bestaat. Van misbruik van (executie)bevoegdheid door [gedaagde] is niet gebleken. De vorderingen van [eiser] moeten daarom worden afgewezen.

Proceskosten

5.11. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [gedaagde] vordert volledige vergoeding van haar proceskosten. Daartoe voert zij aan dat [eiser] zich herhaaldelijk niet houdt aan het contact- en gebiedsverbod dat hem is opgelegd en dat zij keer op keer op kosten wordt gejaagd door de vele procedures die [eiser] start. Zij vindt dat [eiser] een halt moet worden toegeroepen.

5.12.De voorzieningenrechter overweegt dat [gedaagde] onvoldoende heeft toegelicht dat [eiser] door het starten van dit kort geding misbruik van procesrecht heeft gemaakt. Voor een integrale kostenveroordeling van [eiser] is daarom geen plaats. Daarbij komt dat [gedaagde] de aard en de omvang van de door haar gemaakte proceskosten op geen enkele wijze heeft onderbouwd en gespecificeerd. Wel ziet de voorzieningenrechter in de uitkomst van de tot nu toe gevoerde procedures met betrekking tot het aan [eiser] opgelegde contact- en gebiedsverbod en de rol en het (proces)gedrag die [eiser] daarin heeft gespeeld, voldoende aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten tussen ex-echtgenoten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De proceskosten van [gedaagde] zullen daarom op basis van de Aanbeveling tarieven kort geding kantonzaken en handelszaken per 1 februari 2024 worden begroot op:

- griffierecht

1.325,00

- salaris advocaat

1.107,00

- nakosten

178,00

(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

2.610,00

De beslissing

De voorzieningenrechter

6.1.wijst de vorderingen van [eiser] af;

6.2.veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 2.610,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;

6.3.verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024. (PS)

Artikel delen