Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBOVE:2024:2091

17 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Zwolle

Parketnummer: 84.071109.23 (P)

Datum vonnis: 17 april 2024

Verstekvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte] B.V., volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 7 maart 2024 laatstelijk gevestigd aan de [vestigingsplaats].

Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 maart 2024 en 3 april 2024

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie.

De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

in de periode van 16 juli 2019 tot en met 13 april 2020 samen met een ander
opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting ten name van [verdachte] B.V. over de kwartalen 2, 3 en 4 van het jaar 2019 en over kwartaal 1 van het jaar 2020 heeft gedaan.

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

[verdachte] B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 16 juli

2019 tot en met 30 april 2020 te Groningen, Nieuw-Weerdinge en/of Apeldoorn, in

elk geval in Nederland,

tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen en/of

rechtspersonen, althans alleen,

(telkens) opzettelijk,

één of meerdere bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de

Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één of meer (digitale) aangiften voor

de omzetbelasting ten name van [verdachte] B.V. over:

- het 2e en/of 3e en/of 4e kwartaal van het jaar 2019, en/of

- het 1e kwartaal van het jaar 2020,

(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan,

door (telkens) op de ingeleverde/ingediende aangiften een onjuist bedrag aan

verschuldigde omzetbelasting op te geven en/of te laten opgeven,

terwijl dat/die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven.

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

De rechtbank komt tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. De rechtbank overweegt als volgt.

Het dossier bevat uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 7 maart 2024 betreffende verdachte en haar (laatste) bestuurder [bedrijf] B.V. Uit deze uittreksels blijkt dat op 13 november 2023 is geregistreerd dat verdachte op 2 november 2023 is opgehouden te bestaan en dat [bedrijf] B.V. per 1 november is opgehouden te bestaan, alsmede dat tot dat moment [bedrijf] B.V. de enig bestuurder van verdachte was en dat mevrouw [medeverdachte 1] en de heer [medeverdachte 2] elk alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van [bedrijf] B.V. waren en dus indirect bestuurder van verdachte. Uit die uittreksels blijkt eveneens dat verdachte, en ook [bedrijf] B.V., per 13 november 2023 daadwerkelijk is uitgeschreven uit het handelsregister en dat mevrouw [medeverdachte 1] van zowel verdachte als [bedrijf] B.V. de bewaarder van de boeken en bescheiden is.

De dagvaarding in deze zaak is gedateerd op 16 november 2023 en vervolgens op 24 november 2023 betekend aan mevrouw [medeverdachte 1].

Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat als op het tijdstip dat een vervolging wordt aangevangen voor derden kenbaar is dat een rechtspersoon is ontbonden, het recht tot strafvordering als vervallen moet worden beschouwd.n

ECLI:NL:HR:2007:BA5825

In het dossier zitten geen aanknopingspunten dat de vervolging eerder dan 24 november 2023 zou zijn begonnen. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar standpunt dat de vervolging reeds was aangevangen op het moment van verhoor van de (middellijk) bestuurders/ medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].

Nu op 13 november 2023 voor derden al kenbaar was dat de vennootschap was ontbonden, is op dat moment het recht tot strafvordering komen te vervallen.

Ten overvloede merkt de rechtbank op dat dit onverlet laat de bevoegdheid van het openbaar ministerie om ter zake van een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit een vervolging in te stellen tegen hen die tot dat feit opdracht hebben gegeven of feitelijke leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging. De rechtbank zal in de gelijktijdig aangebrachte en verwante zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] (84.016720-23) en [medeverdachte 2] (84.022812-22) hierover een oordeel vellen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

Dit vonnis is gewezen door mr. H. Manuel, voorzitter, mr. D. ten Boer en mr. F.M.A. ’t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.

Buiten staat

Mr. F.M.A. ’t Hart is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Artikel delen