Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBOVE:2024:2367

2 mei 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Almelo

Zaaknummer : 10897031 \ CV EXPL 24-176

Vonnis van 30 april 2024

in de zaak van

[eiser] , h.o.d.n. [bedrijf 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,

eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,

gemachtigde: M. Boomsma, werkzaam bij Landweer Deurwaarders te Hardenberg,

tegen

[gedaagde] , voorheen h.o.d.n. [bedrijf 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,

gemachtigde: B.A.J. Lenferink, EBL Incasso te Harbrinkhoek.

De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding,

- de conclusie van antwoord.

1.2.De mondelinge behandeling heeft op 10 april 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.

1.3.Ten slotte is vonnis bepaald.

De feiten

2.1. [eiser] heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde] diensten geleverd, meer in het bijzonder de verkoop en levering van [eiser] aan [gedaagde] van diverse automaterialen.

Het geschil

3.1.De vordering

3.1.1. [eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 4.897,34 in totaal, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening en proceskosten.

Het bedrag van € 4.897,34 is als volgt samengesteld:

Een hoofdsom van € 3.468,19,

Rente van € 858,25 (berekend tot 9 januari 2024),

Buitengerechtelijke incassokosten € 570,90.

€ 4.897,34

3.1.3. [eiser] legt aan zijn vordering, kort samengevat, ten grondslag dat [gedaagde] diverse facturen onbetaald heeft gelaten.

3.2.Het verweer

3.2.1. [gedaagde] betwist de vordering van [eiser] en stelt dat [eiser] niets meer van hem te vorderen heeft.

3.2.2. [gedaagde] stelt dat hij op 27 september 2020 een betaling heeft gedaan van € 773,33. Met de toenmalige gemachtigde van [eiser] is afgesproken dat met deze betaling partijen elkaar finale kwijting zouden verlenen.

3.2.3. [gedaagde] merkt op dat [eiser] zijn boekhouding niet op orde heeft. Bijvoorbeeld heeft [eiser] een factuur twee keer opgevoerd.

3.2.4. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat alles is betaald diverse stukken in het geding gebracht. In het bijzonder drie facturen waarop vermeld staat: “voldaan”. Te weten:

- de factuur van € 370,71 (05-10-2018),

- een factuur van € 21,85 (05-07-2018),

- en een factuur van € 239,04 (16-07-2018).

Samen opgeteld: € 631,60.

3.2.5. [gedaagde] heeft daarnaast afschriften van ABNAmro overgelegd waaruit betalingen blijken. Met de volgende afboekingen:

- € 17,85 nummer [factuurnummer 1] (18-04-2019),

- € 553,59 nummer [factuurnummer 2] (23-04-2019).

Samen opgeteld: € 571,44

3.2.6. [gedaagde] merkt verder op dat hij ook privédingen heeft gedaan voor [eiser] . En dat al met al [eiser] niets meer van hem te vorderen heeft.

De beoordeling

4.1.De kantonrechter overweegt dat [eiser] terzake de gevorderde hoofdsom van € 3.468,19 in de dagvaarding heeft verwezen naar productie 2.

Productie 2 bevat een aantal facturen, en wel met de volgende bedragen:

€ 211,83; € 248,61; € 75,18; € 210,64; € 53,55; € 47,53; € 63,71; € 39,13; € 111,02; € 24,47; € 17,85; € 17,85; € 553,59; € 55,22; € 133,16; € 316,38; € 36,24; € 370,71; € 50,70; € 21,85 en € 239,04.

4.3.De kantonrechter overweegt dat deze bedragen opgeteld een totaalbedrag oplevert van € 2.898,26. Aldus een ander bedrag dan de door [eiser] gevorderde hoofdsom van € 3.468,19. Ter zitting heeft [eiser] naar voren gebracht dat hij niet alle openstaande facturen heeft overgelegd. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij nog vijf facturen wenst in te brengen. [gedaagde] heeft daarop geantwoord dat hij deze facturen al had ontvangen. Aangezien [gedaagde] ter zitting heeft bevestigd dat de nadere stelling van [eiser] klopt en partijen het over de ter discussie staande hoofdsom eens zijn, gaat de kantonrechter uit van het bedrag dat in de dagvaarding als hoofdsom is genoemd, te weten € 3.468,19.

4.4.Dit bedrag komt immers ook overeen met het bedrag dat blijkt uit productie 1 bij conclusie van antwoord (het document waarop bovenaan staat: ‘OPENSTAANDE POSTEN’, te weten: € 4.241,52 minus het bedrag van € 773,33 dat genoemd wordt in randnummer 2 van de conclusie van antwoord, het bedrag dat blijkens productie 2 bij conclusie van antwoord op 27 september 2020 per bank door [gedaagde] aan [eiser] is betaald.

4.5.Op grond van het bovenstaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat van een dubbeltelling van de factuur van 6 april 2019, met factuurnummer [factuurnummer 1] ) geen sprake kan zijn, omdat deze factuur slechts een keer voorkomt op het document ‘OPENSTAANDE POSTEN’, productie 1 bij conclusie van antwoord. Dat [eiser] deze factuur tweemaal bij dagvaarding heeft overgelegd is verwarrend, maar leidt dus niet tot een dubbeltelling.

4.6.Ter zitting heeft [eiser] erkend dat [gedaagde] de facturen waarop “voldaan” staat, heeft betaald. Aldus strekt een bedrag van € 631,60 (€ 370,71 + € 21,85 + € 239,04) in mindering op de vordering van [eiser] .

4.7.Voorts heeft [eiser] ter zitting erkend dat de betalingen zoals vermeld op de bankafschriften van ABNAmro door [gedaagde] zijn voldaan, zodat nog een bedrag van € 571,44 (€ 17,85 + € 553,59) in mindering strekt op de vordering.

4.8.Dit levert een nog te vorderen bedrag op van € 2.265,15 (€ 3.468,19 minus de bedragen € 631,60 en € 571,44).

4.9.De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen partijen de afspraak is gemaakt dat zij met de betaling van € 773,33 elkaar finale kwijting zouden verlenen. [eiser] heeft gemotiveerd betwist dat deze afspraak is gemaakt en [gedaagde] heeft zijn stelling onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Daarbij komt dat [gedaagde] deze facturen sowieso aan [eiser] moest betalen en [gedaagde] niet heeft aangetoond dat hij deze facturen al op een andere manier had voldaan.

4.10. [gedaagde] heeft in zijn verweer verklaard dat hij alles heeft voldaan; weliswaar een deel door het doen van privédingen. De kantonrechter overweegt dat het verweer van [gedaagde] , inhoudende dat hij alles heeft betaald, een zogeheten bevrijdend verweer is. Dit betekent dat ingevolge artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op [gedaagde] de stelplicht, en bij gemotiveerde betwisting door de wederpartij, ook de bewijslast rust van zijn stellingen.

4.11. [eiser] heeft gemotiveerd betwist dat [gedaagde] het bedrag van € 2.265,15 heeft betaald. [gedaagde] heeft zijn stelling dat hij dit bedrag heeft voldaan niet nader onderbouwd en ook geen bewijs aangeboden van zijn stelling dat hij heeft betaald. Ter zitting heeft [gedaagde] bovendien verklaard dat hij zijn administratie heeft doorzocht, maar geen andere bewijzen van betaling heeft aangetroffen, dan hij thans in het geding heeft gebracht. Ter zitting heeft [gedaagde] nog op het laatste moment aangevoerd dat hij betwist dat de zaken aan hem geleverd zijn, die verband houden met de nog openstaande facturen. Dit verweer is te laat gevoerd en bovendien in strijd met zijn eerdere verweer, dat [gedaagde] alles betaald zou hebben. Dit maakt dat de gevorderde resterende hoofdsom van € 2.265,15 toewijsbaar is.

4.12. [eiser] had gevorderd een bedrag van € 570,90 aan buitengerechtelijke incassokosten. Vanwege de verminderde hoofdsom is dit bedrag toewijsbaar tot een bedrag van € 528,28.

4.13.Aan wettelijke rente heeft [eiser] gevorderd een bedrag van € 858,25, berekend tot 9 januari 2024. Vanwege de verminderde hoofdsom zal aan wettelijke rente worden toegewezen een bedrag van € 560,54.

4.14.Dit maakt dat in totaal zal worden toegewezen een bedrag van € 3.353,97 (€ 2.265,15 plus € 560,54 plus € 528,28).

[gedaagde] dient als de meest in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld te worden in de proceskosten met inachtneming van het navolgende.

Nu [eiser] heeft erkend dat diverse posten onterecht zijn gevorderd omdat deze reeds betaald waren, bestaat aanleiding om 1 punt salaris gemachtigde voor rekening van [eiser] te laten. Omdat een lager bedrag wordt toegewezen is het salarispunt niet € 271,00 maar € 238,00. Bovendien heeft [eiser] ter zitting erkend dat het aanvankelijk gevorderde bedrag van € 1.560,33 aan rente zoals vermeld in de brief van 3 mei 2022 op onjuiste wijze was berekend. En daarnaast heeft [eiser] bij dagvaarding niet alle openstaande facturen overgelegd. De kantonrechter rekent [eiser] deze onzorgvuldige wijze van procederen aan.

Aldus zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 624,32. Te weten: explootkosten van € 138,32, griffierecht van € 248,00 en 1 punt salaris van € 238,00. De nakosten worden begroot op een bedrag van € 119,00.

De beslissing

De kantonrechter:

5.1.veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.353,97, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 2.265,15 vanaf de dag van dagvaarding, 17 januari 2024, tot aan de dag van algehele voldoening;

5.2.veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten tot en met dit vonnis aan de zijde van [eiser] begroot op € 624,32 waaronder een bedrag van € 238,00 als salaris van de gemachtigde. Veroordeelt [gedaagde] in de nakosten begroot op € 119,00;

5.3.verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.H. Margadant, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.

(MA(O)

Artikel delen