Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBROT:2023:12280

22 december 2023

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 22/3615


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Duivenvoorde).

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 13 juli 2023 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.

In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit gebreken bevat. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld deze gebreken te herstellen.

Bij brief van 6 november 2023 heeft verweerder gebruikgemaakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen.

Eiseres heeft hierop bij brief van 17 november 2023 gereageerd.

De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Voor de feiten, de inhoud van de besluitvorming en de standpunten van partijen tot aan de tussenuitspraak wordt verwezen naar de tussenuitspraak.

2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of het verzoek van eiseres, dat strekt tot wissing van de kwalificatie “fraude” uit onder meer de systemen van verweerder, onder de reikwijdte van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) valt en dat verweerder daarmee het verzoek van eiseres onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder op ontoereikende wijze heeft gereageerd op het verzoek van eiseres tot verwijdering van de fraudevermeldingen “onjuiste opgave woonsituatie”. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.

3. Reeds wegens de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit vernietigd te worden.

4. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder nader onderzoek gedaan. In de brief van 6 november 2023 heeft verweerder erkend dat de vermelding “fraude: onjuiste opgave woonadres” door een handmatige fout ten onrechte in de systemen van verweerder is opgenomen. Volgens verweerder is het verzoek van eiseres daarom alsnog toewijsbaar voor zover dit betrekking heeft op de persoonsgegevens over de opgave van haar woonsituatie. Verweerder heeft verklaard dat hij deze fraudevermeldingen uit het dossier van eiseres zal verwijderen. Gelet hierop hoeven de beroepsgronden van eiseres over de kwalificatie “fraude” in verband met de opgave van haar woonsituatie niet verder te worden besproken.

5. Ten aanzien van de vermelding van fraude met betrekking tot het “verzwijgen van witte inkomsten” stelt verweerder zich op het standpunt dat deze vermelding terecht is. In de besluiten uit 2018 is geconstateerd dat eiseres haar inlichtingenverplichting (artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet) niet is nagekomen. Dit valt onder de noemer bestuursrechtelijke fraude, aldus verweerder. Omdat de uitzondering als bedoeld in artikel 17, derde lid, aanhef en onder b, van de AVG van toepassing is, is verweerder van mening dat het eerste lid van artikel 17 van de AVG niet van toepassing is, zodat het verzoek van eiseres om wissing van deze gegevens niet kan worden toegewezen.

6. De rechtbank stelt vast dat verweerder het verzoek van eiseres alsnog heeft getoetst aan de AVG en heeft beoordeeld of de fraudevermeldingen ten aanzien van eiseres uit zijn systemen verwijderd moeten worden. Dit impliceert dat verweerder zich op het standpunt stelt dat de vermeldingen van de kwalificatie “fraude” in dit geval zijn aan te merken als persoonsgegeven en dat de AVG daarop van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding daarover anders te oordelen. In dat verband wijst de rechtbank op het arrest van het Hof van Justitie van 20 december 2017, Nowak (ECLI:EU:C:2017:994), waaruit volgt dat het de bedoeling van de Uniewetgever is geweest om een ruime betekenis te geven aan het begrip persoonsgegeven, dat niet beperkt is tot gevoelige of persoonlijke informatie maar zich potentieel uitstrekt tot elke soort informatie, zowel objectieve informatie als subjectieve informatie in de vorm van meningen of beoordelingen, op voorwaarde dat deze informatie de betrokkene betreft. Deze laatste voorwaarde is vervuld wanneer die informatie wegens haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan een bepaalde persoon. Nu de kwalificatie “fraude” in dit geval een waardering betreft van de gedragingen van eiseres en deze nadrukkelijk in de systemen van verweerder is gekoppeld aan identificeerbare gegevens van eiseres, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een persoonsgegeven.

7. Zoals ook al in de tussenuitspraak is overwogen, gaat het bij de fraudevermeldingen wegens het “verzwijgen van witte inkomsten” om inkomsten uit arbeid die eiseres volgens verweerder niet tijdig heeft doorgegeven. Het gaat om bedragen van € 194,26 en € 21,84. Met besluiten uit 2018 heeft verweerder deze bedragen teruggevorderd en daarnaast een boete van € 92,28 opgelegd. Zoals eveneens al is overwogen in de tussenuitspraak, gaat het eiseres niet om de vraag of deze besluiten uit 2018 juist zijn, maar om de vraag of verweerder, gegeven die besluiten, in zijn systemen en in Suwinet heeft mogen (doen) opnemen dat sprake was van fraude.

8. Het wettelijk kader, voor zover hier van belang, is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

9. Uit artikel 17, eerste lid, van de AVG volgt dat een betrokkene het recht heeft om zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en dat de verwerkingsverantwoordelijke verplicht is persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen onder meer indien de persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt. In artikel 5 en 6 van de AVG is een aantal beginselen en voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Zo moet de verwerking op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG toereikend zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt (“minimale gegevensverwerking”). Daarnaast volgt uit de onder artikel 6 van de AVG opgenomen voorwaarden dat de verwerking van persoonsgegevens alleen rechtmatig is indien deze noodzakelijk is.

10. De rechtbank ziet in dat het, onder meer om redenen van handhaving, in het algemeen noodzakelijk is dat schendingen van de inlichtingenverplichting worden geregistreerd, en dat het verwerken van persoonsgegevens daarbij nodig is, voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan verweerder is verleend (zie de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder 2, en 17, derde lid, aanhef en onder b, van de AVG). Dat aan de schending van de inlichtingenverplichting in dit geval ook de kwalificatie “fraude” moest worden verbonden, is daarmee echter nog niet gezegd. Nu deze kwalificatie is aan te merken als een persoonsgegeven, is verwerking daarvan alleen rechtmatig indien wordt voldaan aan de in de artikelen 5 en 6 van de AVG opgenomen beginselen en voorwaarden (zie hiervoor in 9). Dit betekent dat het hanteren van de term fraude, die in het normale spraakgebruik bedrog betekent en opzet veronderstelt, noodzakelijk moet zijn en moet voldoen aan het vereiste van minimale gegevensverwerking. Dat dit hier het geval is, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De enkele toelichting door verweerder dat schending van de inlichtingenverplichting valt onder de noemer bestuursrechtelijke fraude, volstaat daarvoor niet. Daarbij is van belang dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor verweerder om schending van de inlichtingenverplichtingen (in alle gevallen) aan te merken als fraude. De rechtbank ziet niet in dat in dit geval niet had kunnen worden volstaan met de zakelijke vermelding dat de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet niet is nagekomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de registratie van de kwalificatie “fraude” verder gaat dan strikt noodzakelijk en dat niet wordt voldaan aan het beginsel van minimale gegevensverwerking. Deze verwerking van persoonsgegevens is dus onrechtmatig. Op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder d, is verweerder dan ook verplicht deze kwalificatie zonder onredelijke vertraging te wissen. Verweerder kan geen succesvol beroep doen op de in artikel 17, derde lid, aanhef en onder b, van de AVG opgenomen uitzondering omdat, zoals hierboven al is overwogen, niet gebleken is dat de registratie van de kwalificatie “fraude” nodig is voor het nakomen van een op hem rustende wettelijke verwerkingsverplichting, voor het vervullen van een taak van algemeen belang of voor het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan hem is verleend.

11. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in wat verweerder in de brief van 6 november 2023 heeft aangevoerd, geen aanleiding ziet om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Uit het voorgaande volgt ook dat het verzoek van eiseres tot wissing van de kwalificatie “fraude” uit de gemeentelijke systemen alsnog zal moeten worden toegewezen. De rechtbank zal daarom het primaire besluit herroepen en zelf in de zaak voorzien door verweerder op te dragen over te gaan tot wissing van de in het verzoek van eiseres bedoelde kwalificaties “fraude”. De rechtbank merkt hierbij nog het volgende op. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de kwalificatie “fraude” door toedoen van verweerder in Suwinet is opgenomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verweerder ook zal kunnen bewerkstelligen dat deze kwalificatie uit Suwinet wordt verwijderd. Gelet hierop zal de rechtbank verweerder tevens opdragen te doen wat nodig is om te bewerkstelligen dat de kwalificatie “fraude” ook wordt verwijderd uit Suwinet.

12. In haar brief van 17 november 2023 heeft eiseres de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen tot een schadevergoeding van € 30.000,-, een bedrag gelijk aan de vaste schadevergoeding die wordt toegekend aan de slachtoffers van de toeslagenaffaire, omdat ook eiseres jarenlang onterecht valselijk is beschuldigd van fraudes en deze beschuldigingen ook breed zijn verspreid. Eiseres stelt dat zij als gevolg hiervan immateriële schade heeft geleden. De rechtbank beschouwt dit als een verzoek op grond van artikel 82 van de AVG.

13. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in de uitspraak van 1 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:898), heeft degene die op grond van artikel 82 van de AVG aanspraak stelt te maken op vergoeding van schade die het gevolg is van een onrechtmatig verwerken van persoonsgegevens door een bestuursorgaan, overeenkomstig artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in beginsel keuzevrijheid om zijn verzoek aan de bestuursrechter of aan de civiele rechter voor te leggen. De Afdeling merkt daarbij wel op dat, als het verzoek om schadevergoeding een hoger bedrag dan € 25.000,- betreft, de civiele rechter op grond van artikel 8:88 van de Awb exclusief bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. Nu eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding van € 30.000,-, betekent dit dat de bestuursrechter niet bevoegd is van het verzoek kennis te nemen.

14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

15. Niet gebleken is dat eiseres proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- herroept het primaire besluit;

- draagt verweerder op binnen een maand na de verzending van deze uitspraak de in het verzoek van eiseres bedoelde kwalificaties “fraude” te wissen uit zijn systemen alsmede te doen wat nodig is om te bewerkstelligen dat deze kwalificaties “fraude” worden verwijderd uit Suwinet;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;

- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van verzoek om schadevergoeding.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

21 december 2023.

Griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:88

1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:

a. een onrechtmatig besluit;

b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;

c. het niet tijdig nemen van een besluit;

d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.

Artikel 8:89

  1. Indien de schade wordt veroorzaakt door een besluit waarover de Centrale Raad van Beroep of de Hoge Raad in enige of hoogste aanleg oordeelt, is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd.

  2. In de overige gevallen is de bestuursrechter bevoegd voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25 000 bedraagt met inbegrip van de tot aan de dag van het verzoek verschenen rente, en onverminderd het recht van de belanghebbende om op grond van andere wettelijke bepalingen schadevergoeding te vragen.

  3. De bestuursrechter is in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, niet bevoegd indien de belanghebbende het verzoek heeft ingediend nadat hij terzake van de schade een geding bij de burgerlijke rechter aanhangig heeft gemaakt.

  4. Zolang het verzoek van de belanghebbende bij de bestuursrechter aanhangig is, verklaart de burgerlijke rechter een vordering tot vergoeding van de schade niet ontvankelijk.

Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)

Artikel 5

Beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens

1. Persoonsgegevens moeten:

a. worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de betrokkene rechtmatig, behoorlijk en transparant is („rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie”);

b. voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld en mogen vervolgens niet verder op een met die doeleinden onverenigbare wijze worden verwerkt; de verdere verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden wordt overeenkomstig artikel 89, lid 1, niet als onverenigbaar met de oorspronkelijke doeleinden beschouwd („doelbinding”);

c. toereikend zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt („minimale gegevensverwerking”);

d. juist zijn en zo nodig worden geactualiseerd; alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om de persoonsgegevens die, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, onjuist zijn, onverwijld te wissen of te rectificeren („juistheid”);

e. worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen niet langer te identificeren dan voor de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt noodzakelijk is; persoonsgegevens mogen voor langere perioden worden opgeslagen voor zover de persoonsgegevens louter met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden worden verwerkt overeenkomstig artikel 89, lid 1, mits de bij deze verordening vereiste passende technische en organisatorische maatregelen worden getroffen om de rechten en vrijheden van de betrokkene te beschermen („opslagbeperking”);

f. door het nemen van passende technische of organisatorische maatregelen op een dusdanige manier worden verwerkt dat een passende beveiliging ervan gewaarborgd is, en dat zij onder meer beschermd zijn tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging („integriteit en vertrouwelijkheid”).

2. De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de naleving van lid 1 en kan deze aantonen („verantwoordingsplicht”).

Artikel 6

Rechtmatigheid van de verwerking

1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

a. de betrokkene heeft toestemming gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden;

b. de verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of om op verzoek van de betrokkene vóór de sluiting van een overeenkomst maatregelen te nemen;

c. de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;

d. de verwerking is noodzakelijk om de vitale belangen van de betrokkene of van een andere natuurlijke persoon te beschermen;

e. de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;

f. de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.

De eerste alinea, punt f), geldt niet voor de verwerking door overheidsinstanties in het kader van de uitoefening van hun taken.

(…)

Artikel 17

Recht op gegevenswissing (“recht op vergetelheid”)

1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:

a. de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt;

b. de betrokkene trekt de toestemming waarop de verwerking overeenkomstig artikel 6, lid 1, punt a), of artikel 9, lid 2, punt a), berust, in, en er is geen andere rechtsgrond voor de verwerking;

c. de betrokkene maakt overeenkomstig artikel 21, lid 1, bezwaar tegen de verwerking, en er zijn geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking, of de betrokkene maakt bezwaar tegen de verwerking overeenkomstig artikel 21, lid 2;

d. de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;

e. de persoonsgegevens moeten worden gewist om te voldoen aan een in het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;

f. de persoonsgegevens zijn verzameld in verband met een aanbod van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 8, lid 1.

2. Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke de persoonsgegevens openbaar heeft gemaakt en overeenkomstig lid 1 verplicht is de persoonsgegevens te wissen, neemt hij, rekening houdend met de beschikbare technologie en de uitvoeringskosten, redelijke maatregelen, waaronder technische maatregelen, om verwerkingsverantwoordelijken die de persoonsgegevens verwerken, ervan op de hoogte te stellen dat de betrokkene de verwerkingsverantwoordelijken heeft verzocht om iedere koppeling naar, of kopie of reproductie van die persoonsgegevens te wissen.

3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is:

a. voor het uitoefenen van het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie;

b. voor het nakomen van een in een het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend;

c. om redenen van algemeen belang op het gebied van volksgezondheid overeenkomstig artikel 9, lid 2, punten h) en i), en artikel 9, lid 3;

d. met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden overeenkomstig artikel 89, lid 1, voor zover het in lid 1 bedoelde recht de verwezenlijking van de doeleinden van die verwerking onmogelijk dreigt te maken of ernstig in het gedrang dreigt te brengen;

e. voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.

Artikel delen