Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBROT:2024:2401

25 maart 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1

Parketnummer: 71/204880-23

Datum uitspraak: 6 maart 2024

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte01] ,

geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1995,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:

[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,

ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI01] ,

raadsman mr. S. Lodder, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2024.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. G. Sannes heeft gevorderd:

  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;

  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest.

Waardering van het bewijs

4.1. Bewijswaardering

Standpunt verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De verdachte ontkent het oogmerk te hebben gehad om een terroristische aanslag voor te bereiden of te bevorderen. De verdachte heeft ook nimmer het opzet gehad om daadwerkelijk wapens te verkopen. Uit de verklaringen van de verdachte volgt dat zijn intentie was de potentiële koper van de wapens te ‘rippen’. De inhoud van de berichten moeten naar de mening van de verdediging worden gezien in het licht van het winnen van vertrouwen. De verdachte plaatst immers ten aanzien van het gedachtegoed en de ideeën van de koper ook kritische kanttekeningen in de gesprekken. Ook zijn er geen gesprekken gevonden met een potentiële wapenleverancier, wat de stelling van de verdediging ondersteunt. Verder heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de gesprekken te weinig concreet zijn om daadwerkelijk te kunnen spreken van het onderhandelen over vuurwapens en/of munitie. Er wordt bijvoorbeeld geen concrete type wapens genoemd met bijbehorende prijzen. Evenmin is gesproken over een termijn van levering, betaalwijze of wijze van levering. Het komt nimmer tot een deal. De gesprekken zijn te vaag om te kunnen worden aangemerkt als het onderhandelen over vuurwapens en munitie. Ook kan er niet uit worden afgeleid dat de verdachte zich stelselmatig met het oog op financieel gewin heeft bezig gehouden met wapenhandel, en evenmin dat hij daar zijn beroep of gewoonte van heeft gemaakt. De verdachte krijgt in de gesprekken gaandeweg de indruk dat hij te maken heeft met een jongeman die daadwerkelijk voornemens is een terroristische aanslag te plegen. De verdachte besluit dan geen contact meer te hebben met deze [medeverdachte01] .

4.1.2. Beoordeling

Ten aanzien van de feiten 1 en 2

Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de verdachte gedurende een periode heeft deelgenomen aan (vijfendertig) verschillende chatgroepen op Telegram, waaronder groepen die ideologisch gekleurd zijn met verheerlijking van de Islamitische Staat (IS) en het kalifaat, en bereidheid tot het doodgaan als martelaar. De verdachte heeft deelgenomen aan gesprekken en zich niet, nadat hem bekend was wat het onderwerp van die gesprekken was, teruggetrokken uit de gesprekken. De verdachte heeft daarnaast online gesprekken gehad over wapens, onder andere met ene [medeverdachte01] . De verdachte heeft uitgebreid gesproken met deze [medeverdachte01] over diens plannen om aanslagen in België te plegen en het was hem dus bekend waaraan hij deelnam. Ook toen heeft de verdachte zich niet uit de gesprekken teruggetrokken, maar actief meegesproken over de mogelijke doelwitten. Uit de context van één van de gesprekken kan worden afgeleid dat de verdachte een foto stuurt van een wapen. Later is gebleken dat [medeverdachte01] samen met anderen is aangehouden op verdenking van het voorbereiden van het plegen van een aanslag.

Dat de verdachte een oplichter zou zijn en slechts gesprekken heeft gevoerd teneinde [medeverdachte01] te ‘rippen’ blijkt niet uit het dossier en is in strijd met de inhoud van de gesprekken die hij voerde, zowel in de gesprekken die hij voerde met [medeverdachte01] , als in zijn onderhandelingen over vuurwapens in het algemeen. Over de laatste overweegt de rechtbank nader bij de bewijsbeslissing van feit 3.

Verder heeft de verdachte ter zitting verklaard dat hij aanvankelijk [medeverdachte01] niet serieus nam, omdat het bij hem en andere contacten om ‘kinderen’ ging. Maar hij heeft in een chat met [medeverdachte01] ook gezegd dat hij zich terugtrok omdat het te heet zou zijn, wat dan weer wel wijst op serieuze communicatie. Hoe dan ook, de rechtbank volgt de verklaringen die de verdachte heeft gegeven niet. Zij zijn om te beginnen onderling tegenstrijdig. Verder, de verdachte heeft gezegd dat hij zich op die manier terugtrok uit een mogelijke deal. Uit het dossier blijkt echter dat de verdachte bij het spreken over ‘RPG’ wapens heeft gezegd dat het ‘wel heet is voor mij als ik jullie daaraan help’, dus niet te heet. Hieruit worden afgeleid dat de verdachte serieus in onderhandeling was en zich bewust was van de risico’s en het strafbare van de gedragingen.

[medeverdachte01] is twee dagen na de laatste chat met de verdachte aangehouden. Dat het nimmer tot een deal is gekomen, staat naar het oordeel van de rechtbank een bewezenverklaring niet in de weg.

Naar de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen heeft de verdachte een criminele intentie gehad om aan [medeverdachte01] wapens te verkopen, terwijl hij wist dat [medeverdachte01] het oogmerk had om daarmee een terroristisch misdrijf te plegen. De rechtbank acht het alternatieve scenario dat de verdachte een oplichter zou zijn, dat hij [medeverdachte01] niet serieus heeft genomen of zich uit de gesprekken heeft teruggetrokken tegen de hiervoor beschreven achtergrond ongeloofwaardig.

Ten aanzien van feit 3 en feit 2, het uitoefenen van een bedrijf

Wat betreft de bewezenverklaring van de tenlastelegging onder 3 en feit 2 wat betreft het uitoefenen van een bedrijf overweegt de rechtbank als volgt.

Ten laste is gelegd dat de verdachte zonder erkenning in de uitoefening van een bedrijf heeft onderhandeld over de aankoop, verkoop of levering van wapens of munitie, terwijl hij daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt. De tenlastelegging is toegesneden op artikel 9, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM) dat, kortgezegd, verbiedt om als wapenmakelaar op te treden zonder vergunning. Daarnaast is de tenlastelegging onder 3 toegesneden op de strafverzwarende omstandigheid een beroep of gewoonte maken van artikel 55, vierde lid, WWM.

De rechtbank heeft de vraag onder ogen gezien of het bestanddeel “in de uitoefening van een bedrijf” constitutief is en zo ja, of dat bestanddeel is bewezen en vervolgens of (daarmee) tevens de strafverzwarende omstandigheid “een beroep of gewoonte maken” is bewezen. Vooropgesteld zij dat als “in de uitoefening van een bedrijf” constitutief is, het wat de strafverzwarende omstandigheid betreft dan dient te gaan om het gewoonte maken (niet van onderhandelen over de aankoop of verkoop van wapens op zich, maar) van het uitoefenen van het bedrijf van wapenmakelaar zonder vergunning.

De wet

Artikel 9, eerste lid, WWM luidt:

“Het is verboden zonder erkenning een wapen of munitie te vervaardigen, te transformeren of in de uitoefening van een bedrijf uit te wisselen, te verhuren of anderszins ter beschikking te stellen, te herstellen, te beproeven of te verhandelen. Dit verbod is ook van toepassing op het onderhandelen over of regelen van transacties voor de aankoop, verkoop of levering van wapens of munitie of het organiseren van de overbrenging van wapens of munitie binnen, naar of vanuit een lidstaat van de Europese Unie”.

De tenlastelegging is toegesneden op het gecursiveerde onderdeel. Dit is ingevoegd per 23 juli 2019 en implementeert de Richtlijn 2017/853 van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (hierna: de Richtlijn). Volgens de memorie van toelichting bij de WWM is de omschrijving van artikel 9, eerste lid, WWM gebaseerd op de definitie van wapenmakelaar uit de Richtlijn (TK 2017–2018, 34 984, nr. 3 2017–2018, 34 984, nr. 3, p. 29).

Artikel 1, tiende lid, van de Richtlijn luidt:

„wapenmakelaar”: iedere natuurlijke of rechtspersoon, anders dan een wapenhandelaar, wiens handel of bedrijf geheel of gedeeltelijk bestaat in:

a) het onderhandelen over of regelen van transacties voor de aankoop, verkoop of levering van vuurwapens, essentiële onderdelen of munitie (…);”

Met de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging is de rechtbank van oordeel dat de woorden “dit verbod” betrekking heeft op handelen in de uitoefening van een bedrijf. De in de WWM overgenomen definitie van de Richtlijn omschrijft de wapenmakelaar immers als iemand met een handel of een bedrijf, hetgeen betekent dat het dient te gaan om een meervoud aan gedragingen. En uit artikel 31 WWM blijkt dat het particulieren niet verboden is onderling wapens te verkopen, mits de betrokkenen over een vergunning beschikken. Ook dit ondersteunt de conclusie dat het incidenteel onderhandelen over een vuurwapen niet onder artikel 9 WWM valt (T&C Sr, aant. 1 artikel 9 WWM).

De feiten

Nu het handelen in de uitoefening van een bedrijf constitutief is voor strafbaarheid onder artikel 9, eerste lid, van de WWM, rijst de vraag of dit bestanddeel is bewezen.

Uit het dossier blijkt dat de verdachte met de accounts [accountnaam01] en [accountnaam02] op Telegram en Signal in de ten laste gelegde periode tenminste zes keer heeft onderhandeld over de aankoop van vuurwapens of munitie. Anders dan de verdediging heeft gesteld wordt een aantal keren over concrete wapens gesproken. Het gaat dan over een Sig Sauer, over een Walther of over een Zastava. Verder valt uit de chats af te leiden dat de verdachte heeft onderhandeld over de aanschaf van munitie en op 6 november 2022 vijftien patronen heeft opgehaald. Zijn verklaring dat hij bezig was met oplichting, waarbij de wederpartij zijn geld zou kwijtraken zonder dat deze een wapen geleverd kreeg, verhoudt zich niet met het bewijs dat de verdachte in al deze chats heeft onderhandeld over de aankoop van wapens en munitie. De rechtbank acht deze alternatieve verklaring dan ook ongeloofwaardig. Door de frequentie waarmee de verdachte heeft gehandeld is bovendien bewezen dat hij heeft gehandeld in de uitoefening van een bedrijf. De enkele omstandigheid echter dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode van ongeveer één jaar meermalen heeft onderhandeld om een wapen of munitie te kopen, bewijst niet dat de verdachte van het uitoefenen van dat bedrijf ook een gewoonte heeft gemaakt (HR 1 december 2020, ECLI:NL:2020:1906, r.o. 2.6, wat betreft het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener).

Ten aanzien van feit 3, begindatum

De verdediging heeft de juistheid van het begin van de ten laste gelegde periode betwist en meent dat er te weinig concrete informatie bekend is over de inhoud van het gesprek met een virtueel agent zoals geverbaliseerd, nu dat niet beschikbaar is. De rechtbank ziet echter geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de mededeling in bedoeld proces-verbaal dat de verdachte op 24 mei 2022 via Telegram contact had gezocht met een persoon voor de aanschaf van wapens, nu dit is gebaseerd op een zelfstandige bron, namelijk een afzonderlijke politiemutatie waarvan niet valt in te zien waarom deze onjuist gedateerd zou zijn. Het onderwerp van de communicatie daarin bevreemdt op zichzelf ook niet nu dit aansluit op de door de verdachte later in chats gevoerde communicatie over wapens. Het verweer wordt verworpen.

Conclusie

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de uitoefening van het bedrijf van wapenmakelaar zonder erkenning en spreekt vrij van het strafverzwarende onderdeel “beroep of gewoonte maken”.

Conclusie

Bewezen is het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde, met inachtneming van het voorgaande.

Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

1.

hij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 12 april 2023 tot en met 4 mei 2023 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland telkens met het oogmerk van voorbereiding en/of bevordering van de (meermalen) te plegen misdrijven:

- het opzettelijk brand stichten en/ of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/ of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en

- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en

- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)

- middelen tot het plegen van het misdrijf aan anderen heeft trachten te verschaffen

immers heeft hij, verdachte

A. (via social media) met een andere persoon met de gebruikersnaam “ [gebruikersnaam01] ” (gechat/gecommuniceerd over diens plannen, voorbereiding en/of de uitvoering (met een of meer anderen) van één of meer (zelfmoord)aanslag(en) in België op een of meer nachtclub(s) en/of politiebureau('s) en

B. (daarbij) aangegeven aan die ander dat hij, verdachte, (als tussenpersoon) vuurwapens kan en wil regelen ten behoeve van die voorgenomen aanslag(en) en (vervolgens) over het verschaffen van die wapens (aan-/verkoop) heeft onderhandeld;

2.

(chatgesprekken tussen ' [accountnaam01] ' en ' [medeverdachte01] ')

hij in de periode van 12 april 2023 tot en met 4 mei 2023 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland zonder erkenning in de uitoefening van een bedrijf heeft onderhandeld over de aankoop, verkoop en/of levering van een of meer (vuur)wapen(s) en munitie,

terwijl het feit is begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf (als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht) voor te bereiden en gemakkelijk te

maken;

3.

(chatgesprekken over wapenhandel, met uitzondering van de chatgesprekken tussen ' [accountnaam01] ' en ' [medeverdachte01] ')

hij in de periode van 24 mei 2022 tot en met 28 mei 2023 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland, meermalen, telkens, zonder erkenning in de uitoefening van een bedrijf heeft

onderhandeld over de aankoop, verkoop en/of levering van een of meer (vuur)wapen(s) en munitie,

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

De eendaadse samenloop van de feiten 1 en 2:

1. het met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en/of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen.

2. handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden of gemakkelijk te maken, strafbaar gesteld bij artikel 55, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie;

en

3. in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

Algemene overweging

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Feiten waarop de straf is gebaseerd

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen van een terroristisch misdrijf en zich bezig gehouden met wapenhandel. De verdachte heeft verscheidene (vuur)wapens aangeboden aan potentiële afnemers. Eén van deze afnemers was een zeer jonge verdachte die de aangeboden wapens wilde inzetten om samen met anderen een of meer aanslagen in België te plegen. De verdachte was bekend met de jeugdige leeftijd van zijn mogelijke afnemer en de plannen die de jongen had voor het gebruik van de wapens en de mogelijke onschuldige slachtoffers die ten gevolge daarvan zouden kunnen vallen. Dit alles heeft de verdachte er niet van weerhouden met de jongen te onderhandelen.

De bewezen verklaarde feiten zijn zeer ernstig misdrijven. Terrorisme wordt, nationaal en internationaal, gezien als een van de ernstigste misdrijven. Tegen terroristische aanslagen waarbij onschuldige personen het slachtoffer zijn, dient de samenleving te worden beschermd en die aanslagen dienen in de kiem te worden gesmoord door strafbaarstelling van de voorbereidingen daartoe.

Daarnaast is het algemeen bekend dat het ongecontroleerd bezit van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt en tot grote onveiligheid in de maatschappij leidt. De verdachte heeft door de wapens aan te bieden meegewerkt aan het in stand houden van deze onveiligheid. Dat bij de verdachte zelf geen wapens zijn aangetroffen maakt dit niet anders. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.

Persoonlijke omstandigheden van de verdachte

Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 februari 2024. Dit rapport houdt het volgende in.

De reclassering kan met de beschikbare informatie niet inschatten of interventies en/ of toezicht nodig zijn. De verdachte ontkent de verdenkingen en wil geen duidelijkheid geven over zijn ideologie. Voorafgaand aan zijn aanhouding had de verdachte geen zinvolle dagbesteding, geen inkomen, geen zelfstandige woonruimte en maakte hij deel uit van een negatief sociaal netwerk. Indien de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan hij mogelijk in aanmerking komen voor een voorwaardelijke invrijheidstelling, in welk kader de reclassering opnieuw met hem in gesprek kan gaan.

Conclusies van de rechtbank

Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.

Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat bij de verdachte zelf geen wapens zijn aangetroffen en dat enkel sprake is geweest van onderhandelen, hoewel de verdachte wel heeft verklaard dat hij een nepvuurwapen voorhanden heeft gehad. Evenmin wordt hem deelname aan een terroristische organisatie verweten. Hij is echter wel de persoon geweest die extremistisch gemotiveerde aanslagplegers wilde voorzien van wapens, terwijl hij wist dat deze bedoeld waren om een aanslag te plegen. De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onderhandelen over de levering van vuurwapens voor een aanslag, terwijl hij was gedetineerd vanwege een veroordeling voor andere strafbare feiten.

De rechtbank acht de eis van de officier van justitie – te weten een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar – echter gelet op de omstandigheden van het geval alsook gelet op de straf die aan de medeverdachten in dit onderzoek is opgelegd, te hoog. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf van lagere duur aan de verdachte opleggen.

De rechtbank zal daarnaast een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 57, 83, 96, 157, 176a, 176b, 288, 288a, 289 en 289a van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;

verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;

bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;

verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar ;

tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;

stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,

en mrs. J.L.M. Boek en D. van Putten, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.

De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

1.

hij

op één of meerdere tijdstippen in de periode van 12 april 2023 tot en met

4 mei 2023 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of België

telkens met

het oogmerk om ter voorbereiding en/ of ter bevordering van de

(meermalen) te plegen misdrijven:

- het opzettelijk brand stichten en/ of een ontploffing teweegbrengen, terwijl

daarvan gemeen gevaar voor goederen en/ of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel

en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten

gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel

157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of

- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a

van het Wetboek van Strafrecht) en/of

- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo

83 van het Wetboek van Strafrecht)

- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of

mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid,

middelen of inlichtingen te verschaffen en/ of

- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan

zichzelf of aan anderen heeft trachten te verschaffen en/of

- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd

waren tot het plegen van het misdrijf

immers heeft hij, verdachte

A. (via social media) met een andere persoon met de gebruikersnaam " [gebruikersnaam01]

" (gechat/gecommuniceerd over diens plannen, voorbereiding

en/of de uitvoering (met een of meer anderen) van één of meer

(zelfmoord)aanslag(en) in België op een of meer nachtclub(s) en/of

politiebureau('s) en/of

B. (daarbij) aangegeven aan die ander dat hij, verdachte, (als tussenpersoon)

vuurwapens kan en wil regelen ten behoeve van die voorgenomen aanslag(en)

en/of (vervolgens) over het verschaffen van die wapens (aan-/verkoop) heeft

onderhandeld;

(art. 96 lid 2 jo 289 jo 289a jo 288 jo 288a jo 83 en art. 96 lid 2 jo 157 jo 176a jo 176b jo

83 Wetboek van Strafrecht)

(art 96 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

2.

(chatgesprekken tussen ' [accountnaam01] ' en ' [medeverdachte01] ')

hij

in de periode van 12 april 2023 tot en met 4 mei 2023

te Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of België

zonder erkenning in de uitoefening van een bedrijf heeft onderhandeld over de

aankoop, verkoop en/of levering van een of meer (vuur)wapen(s) en munitie,

terwijl het feit is begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf (als bedoeld in

artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht) voor te bereiden en/of gemakkelijk te

maken;

(art. 9 lid 1 jo. 55 lid 5 WWMJ

(art 9 lid 1 Wet wapens en munitie)

3.

(chatgesprekken over wapenhandel, met uitzondering van de chatgesprekken

tussen ' [accountnaam01] ' en ' [medeverdachte01] ')

hij

in de periode van 24 mei 2022 tot en met 28 mei 2023 te Rotterdam en/of (elders) in

Nederland,

meermalen, telkens, zonder erkenning in de uitoefening van een bedrijf heeft

onderhandeld over de aankoop, verkoop en/of levering van een of meer

(vuur)wapen(s) en munitie,

terwijl hij daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt;

(art. 9 lid 1 jo. 55 WWM)

(art 9 lid 1 Wet wapens en munitie)

Artikel delen