Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBROT:2024:3529

19 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3

Parketnummer: 10-057692-23

Datum uitspraak: 16 april 2024

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1976,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:

[adres] , [postcode] [woonplaats] ,

ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] .

Raadsman mr. P.R. van de Water, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 april 2024.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Samengevat wordt de verdachte onder 1 verweten dat hij het aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige nichtje [voornaam slachtoffer 1] meermalen heeft verkracht in een periode van zeven jaren, onder 2 wordt hem verweten dat hij in een periode van tien jaren ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige stiefdochter [voornaam slachtoffer 2] en onder 3 wordt hem verweten dat hij op 18 juli 2022 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [voornaam slachtoffer 3] .

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W. van Prooijen heeft gevorderd:

  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;

  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest, alsmede terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;

  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met de drie slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] voor de duur van 5 jaren. Bij overtreding van dat verbod dient er (telkens) 2 weken hechtenis te worden toegepast tot een maximum van 6 maanden;

  • de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel.

Waardering van het bewijs

4.1. Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde

Standpunt officier van justitie

Het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. De aangeefster heeft gedetailleerd en consequent verklaard en de aangifte vindt steun in de andere aangiftes waaruit een door de verdachte gehanteerde modus operandi kan worden afgeleid. Deze modus operandi bestaat uit het misbruiken van minderjarige tieners in of bij zijn woning terwijl hij op die momenten onder invloed verkeerde. Voorts vindt de aangifte ondersteuning in de verklaring van de moeder van de aangeefster omdat uit haar verklaring blijkt dat zij via een brief op de hoogte is gekomen van het misbruik.

Beoordeling

De rechtbank zal de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijspreken en overweegt daartoe als volgt.

[voornaam slachtoffer 2] is als getuige gehoord in het onderzoek naar de aangifte van haar zusje [voornaam slachtoffer 3] . In dat verhoor heeft [voornaam slachtoffer 2] ook verklaard over haar eigen ervaringen met de verdachte. Kort daarna heeft zij zelf aangifte gedaan. Uit de aangifte van [voornaam slachtoffer 2] zijn drie specifieke momenten overgenomen in de tenlastelegging. De verdachte zou 1) in bad de hand van [voornaam slachtoffer 2] naar zijn blote penis hebben getrokken, hij zou 2) meermaals in haar borsten dan wel haar tepels hebben geknepen en hij zou 3) haar op zijn schoot hebben getrokken en vervolgens haar borsten en vagina hebben betast.

De aangeefster heeft het minst specifiek verklaard over het incident dat in bad zou hebben plaatsgevonden. Zij verklaart in haar aangifte dat zij dat een beetje heeft verdrongen. Zij weet niet meer in welke woning dat incident heeft plaatsgevonden en daardoor kan zij het incident ook niet goed in de tijd plaatsen. Ten aanzien van dit specifieke incident biedt het dossier verder geen steunbewijs.

Over de keer dat de verdachte [voornaam slachtoffer 2] op schoot zou hebben getrokken en haar seksueel zou hebben betast, heeft zij het meest gedetailleerd verklaard. De aangeefster heeft kort na de gebeurtenis die eind 2009 of begin 2010 zou hebben plaatsgevonden daarover een brief geschreven aan haar nicht [naam 1] die op Aruba woont. Die brief had zij ingepakt in ducttape en aan [naam 2] , de zus van de verdachte, gegeven omdat [naam 2] een aantal weken later naar Aruba zou gaan. [voornaam slachtoffer 2] vermoedt dat [naam 2] het raar vond dat die brief in ducttape was ingepakt en dat [naam 2] die brief daarom heeft geopend, gelezen en vervolgens [naam 3] , de moeder van [voornaam slachtoffer 2] , over de inhoud van die brief heeft ingelicht. [naam 2] en [naam 3] zijn als getuige gehoord in het onderzoek. [naam 2] heeft ontkend dat zij ooit een brief van [voornaam slachtoffer 2] heeft ontvangen of dat zij iets voor [voornaam slachtoffer 2] naar Aruba heeft meegenomen. [naam 3] , de moeder van [voornaam slachtoffer 2] , heeft bevestigd dat [voornaam slachtoffer 2] een brief naar een nicht op Aruba had gestuurd. Zij is hiervan op de hoogte gekomen doordat die brief door iemand anders was gelezen en doordat die persoon dat vervolgens aan [naam 3] had verteld. De persoon aan wie de brief van [voornaam slachtoffer 2] zou zijn verzonden, [naam 1] , is in het geheel niet door de politie of het Openbaar Ministerie gehoord.

Het voorgaande is onvoldoende om tot wettig en overtuigend bewijs te komen van de handelingen zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen. Hierbij is van belang dat de moeder van [voornaam slachtoffer 2] weliswaar het bestaan van een brief bevestigt, maar dat zij dit doet aan de hand van een (de auditu) verklaring van een – voor de rechtbank – onbekend gebleven persoon. Bovendien is onvoldoende duidelijk geworden wat de inhoud van deze brief zou zijn geweest. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat de aangifte ook ten aanzien van deze specifieke handelingen onvoldoende steun in het dossier vindt.

[voornaam slachtoffer 2] heeft voorts verklaard dat de verdachte meerdere keren per week bij haar en bij haar zusjes in hun borsten en tepels kneep. Dit gebeurde toen zij kleiner was en eigenlijk nog geen borsten had. Ook ten aanzien hiervan biedt het dossier geen steunbewijs.

Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen steun in de vorm van schakelbewijs in de aangiftes van [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 3] voor de aangifte van [voornaam slachtoffer 2] . Uit de feitelijke gebeurtenissen kan onvoldoende een specifieke onderscheidende werkwijze van de verdachte worden afgeleid die op essentiële punten overeenkomt met een ander (bewezenverklaard) feit. Daarbij is van belang dat de feitelijke gebeurtenissen in het geval van [voornaam slachtoffer 1] ver afliggen van de handelingen die zien op [voornaam slachtoffer 3] of [voornaam slachtoffer 2] . De overeenkomsten die er wel zijn, zijn onvoldoende specifiek om daar een schakelbewijsconstructie op te baseren.

Conclusie

Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

Overweging ten overvloede

De rechtbank hecht er waarde aan om hierbij expliciet te benoemen dat hiermee niet de conclusie wordt getrokken dat het door [voornaam slachtoffer 2] verklaarde niet gebeurd is. De rechtbank komt slechts tot de conclusie dat hetgeen dat op basis van haar verklaring is ten laste gelegd, niet bewezen kan worden op basis van de bewijsmiddelen zoals die (thans) in het dossier aanwezig zijn.

4.2. Bewijswaardering van het onder 1 en 3 ten laste gelegde

Standpunt verdediging

De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat het bewijsminimum niet wordt gehaald.

Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde is aangevoerd dat in de basis alleen de verklaring van [voornaam slachtoffer 1] beschikbaar is en dat steunbewijs voor die verklaring ontbreekt. Daarnaast is gewezen op enkele punten in het dossier die opvallen; zo is de exacte startdatum van het vermeende misbruik niet duidelijk geworden, zou er in al die jaren niemand iets hebben gemerkt, ging [voornaam slachtoffer 1] telkens zelf terug naar de verdachte en lopen de lezingen over het gesprek met buurvrouw [naam 4] uiteen.

Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde is aangevoerd dat de aangifte van [voornaam slachtoffer 3] niet wordt bevestigd door ander bewijsmiddelen. Daarnaast zou er mogelijk sprake zijn van een alternatief scenario waarin sprake zou zijn geweest van het afdoen van de deken door de verdachte, waarbij er per ongeluk een aanraking is geweest die door [voornaam slachtoffer 3] verkeerd is geïnterpreteerd. Voorts is de betrouwbaarheid van de verklaring [voornaam slachtoffer 3] betwist.

Beoordeling

Het onder 1 ten laste gelegde (verkrachting van de aan zijn zorg toevertrouwde [voornaam slachtoffer 1] )

[voornaam slachtoffer 1] heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd, die op essentiële punten en op hoofdlijnen consistent is. De verklaring komt ook authentiek over. Tekenend in dat opzicht is dat [voornaam slachtoffer 1] gedetailleerd heeft verklaard over punten die niet relevant zijn voor de aantijgingen. Zo heeft zij verklaard dat zij nog weet dat zij spierpijn in haar benen had omdat zij haar benen een tijd tegen elkaar aan had gedrukt om te voorkomen dat de verdachte bij haar vagina kon komen.

De rechtbank acht de verklaring van [voornaam slachtoffer 1] betrouwbaar. De discrepanties waar de verdediging op heeft gewezen zijn van ondergeschikte aard en maken dat niet anders. Over de startdatum van het misbruik wordt opgemerkt dat van de aangeefster, die jaren na dato aangifte heeft gedaan, gelet op het tijdverloop en haar destijds jonge leeftijd ten tijde van het ten laste gelegde niet verlangd mag worden dat zij dat moment precies in de tijd kan plaatsen. Daar staat overigens tegenover dat de aangeefster wel duidelijk heeft verklaard over de periode waarin het misbruik is begonnen.

De verklaring van de aangeefster vindt steun in de verklaringen van [naam 5] , de moeder van [voornaam slachtoffer 1] , [naam 6] , de beste vriendin van [voornaam slachtoffer 1] en [naam 4] , in het verleden een buurvrouw van [voornaam slachtoffer 1] . Zij hebben niet alleen verklaard over wat [voornaam slachtoffer 1] hen heeft verteld, maar ook over hun eigen waarnemingen met betrekking tot het veranderde gedrag van [voornaam slachtoffer 1] of de emoties die zij bij [voornaam slachtoffer 1] hebben gezien toen [voornaam slachtoffer 1] hen vertelde over wat haar was overkomen. In de verschillende verklaringen wordt ook bevestigd dat [voornaam slachtoffer 1] terug bleef gaan naar de verdachte omdat zij probeerde te voorkomen dat haar nichtjes ook zouden worden misbruikt.

De verdediging heeft nog gewezen op de verschillende lezingen over het gesprek tussen [voornaam slachtoffer 1] en de toenmalige buurvrouw [naam 4] . Hoewel de verklaringen van [voornaam slachtoffer 1] , haar moeder en [naam 4] niet precies op elkaar passen, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om te oordelen dat de verklaring van [naam 4] om die reden niet bruikbaar is, of om vast te stellen dat de aangifte niet klopt. In grote lijnen is uit de verklaringen af te leiden dat [voornaam slachtoffer 1] [naam 4] in vertrouwen heeft genomen en dat de moeder van [voornaam slachtoffer 1] daarover door [naam 4] is ingelicht.

Het hiervoor overwogene brengt de rechtbank tot de slotsom dat de belastende verklaring van [voornaam slachtoffer 1] in voldoende mate steun vindt in de door andere getuigen beschreven feiten en omstandigheden. Dat betekent dat aan het bewijsminimumvoorschrift van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan. De rechtbank is op grond van het voorgaande en gelet op de voorhanden bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.

Gelet op de invulling die in de jurisprudentie aan het bestanddeel “aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwd” wordt gegeven, kan ook dat strafverzwarende bestanddeel worden bewezen. Omdat wordt bewezen dat de verdachte de benen van [voornaam slachtoffer 1] met kracht uit elkaar heeft geduwd kan ook worden bewezen dat de verdachte geweld heeft gebruikt.

Het onder 3 ten laste gelegde (ontucht met zijn dochter [voornaam slachtoffer 3] )

Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde geldt dat [voornaam slachtoffer 3] een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd, die naar het oordeel van de rechtbank op essentiële punten en op hoofdlijnen consistent is en authentiek overkomt. De rechtbank acht die verklaring om die reden betrouwbaar. De beperkte discrepanties waar de verdediging op heeft gewezen, zijn niet zodanig zwaarwegend dat daar anders over moet worden geoordeeld.

Uit de aangifte van [voornaam slachtoffer 3] en de getuigenverklaringen van haar zus [naam 7] en haar vriend [naam 8] blijkt dat [voornaam slachtoffer 3] overstuur de kamer van haar zus [naam 7] en haar vriend [naam 8] binnenkwam nadat zij de slaapkamer van haar vader, de verdachte, had verlaten. [voornaam slachtoffer 3] vertelde hen dat de verdachte haar had aangeraakt. [naam 7] heeft daarna contact gezocht met hun oudere (half)zus [voornaam slachtoffer 2] omdat [voornaam slachtoffer 3] niet meer in de woning van de verdachte wilde blijven. Het drietal, [voornaam slachtoffer 3] , [naam 7] en [naam 8] , heeft het huis midden in de nacht verlaten. Zij hebben buiten in een steeg staan wachten tot [naam 9] , de verloofde van [voornaam slachtoffer 2] , hen kwam ophalen.

In het dossier zijn de verklaringen van [naam 7] , [naam 8] en [voornaam slachtoffer 2] opgenomen. Zij hebben niet alleen verklaard over wat [voornaam slachtoffer 3] hen heeft verteld, maar ook over de (heftige) emoties die zij bij [voornaam slachtoffer 3] hebben waargenomen.

Het alternatieve scenario waaraan door de verdediging is gerefereerd waarin de verdachte zijn dochter per ongeluk zou hebben aangeraakt toen hij de deken van haar af haalde, is – mede gezien het detail waarmee [voornaam slachtoffer 3] heeft verklaard over de handelingen van de verdachte terwijl zij zich in zijn slaapkamer bevond – onvoldoende onderbouwd en wordt als niet aannemelijk verworpen.

Het hiervoor overwogene brengt de rechtbank tot de slotsom dat de belastende verklaring van [voornaam slachtoffer 3] in voldoende mate steun vindt in de door andere getuigen beschreven feiten en omstandigheden. Dat betekent dat aan het bewijsminimumvoorschrift van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan. De rechtbank is op grond van het voorgaande en gelet op de voorhanden bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan

Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

1

hij op ­­­­­­meer tijdstip­pen­ in ­­­­­­­­­­­­de periode van 15 november 2012 tot 15 november 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­zijn nichtje­ [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2001, welke aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd, heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het meermalen, althans eenmaal, (telkens)- brengen/houden van zijn vinger­s­ in de vagina van die [slachtoffer 1] en­­­- brengen/houden van zijn tong in de vagina, althans de tussen schaamlippen van die [slachtoffer 1] en­­­- brengen/houden van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] en­­­- betasten van en/of wrijven over de al dan niet beklede borst(en) en/of vagina van die [slachtoffer 1] ,

Tekst

het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het


- psychisch overwicht dat hij, verdachte, als zijnde de oom van die [slachtoffer 1] , op die [slachtoffer 1] had en
- uittrekken van de onderbroek van die [slachtoffer 1] en/of
- uit elkaar duwen van de benen van die [slachtoffer 1] en/of
- voorbijgaan aan de verbale en fysieke uitingen van die [slachtoffer 1] dat zij het niet wilde en/of
- feit dat er sprake was van een afhankelijkheids- en/of machtsrelatie ;




hij op ­­­­­­­­­­­­18 juli 2022 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­met zijn minderjarig kind [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2007, ­­­­­­­­­­­­ontuchtige handeling­en­ heeft gepleegd, bestaande uit het:- (in bed) naakt tegen haar aan gaan liggen en­­­- ­­­­­­­­­­­­­­­­­­ wrijven met zijn hand ­­­­­­­­­­­­­­­over haar met kleding bedekte borst­­­­ en­­­ buik en­­­ schaamstreek en­­­- brengen van haar hand naar zijn (blote) penis en­­­ het leggen van haar hand op zijn penis en­­­ (vervolgens) het heen en weer wrijven van haar hand over zijn penis.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

verkrachting, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige en het feit is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld, meermalen gepleegd;

3.

ontucht plegen met zijn minderjarig kind.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Hierbij merkt de rechtbank op dat – zoals hierna onder “Rapportages en verklaringen van deskundigen” wordt weergegeven – er bij de verdachte geen sprake is van een situatie waarin zijn handelingen hem in het geheel niet kunnen worden toegerekend.

Motivering straf en maatregel

Algemene overweging

De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd

De verdachte heeft met de bewezenverklaarde handelingen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van zijn nichtje en later ook van zijn dochter. Hij heeft zijn nichtje [voornaam slachtoffer 1] gedurende een periode van meerdere jaren meermalen verkracht. Uit haar aangifte en verklaringen blijkt dat zij terug bleef gaan naar de verdachte omdat zij zichzelf als het ware opofferde om te voorkomen dat de verdachte onder haar nichtjes slachtoffers zou maken. Later gebeurde dat toch toen de verdachte ontucht pleegde met zijn dochter [voornaam slachtoffer 3] .

In zijn algemeenheid worden deze handelingen door een slachtoffer als (zeer) ingrijpend en traumatisch ervaren. Kinderen bevinden zich nog in de fase van hun (psycho-)seksuele ontwikkeling en de verdachte heeft met zijn handelen hun normale seksuele ontwikkeling verstoord. De verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en hij heeft de bevrediging daarvan vooropgesteld. Hij heeft zich niet bekommerd om de (ernstige) gevolgen die deze gedragingen (op latere leeftijd) voor zijn nichtje en dochter zouden kunnen hebben. Dat die gevolgen er zijn, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring die namens zijn nichtje tijdens de zitting is voorgelezen en waarin onder meer staat: “Jij hebt mij flink beschadigd. Wat jij hebt gedaan valt niet meer te vergeten, dit blijft mij mijn leven lang achtervolgen.”

De verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn positie als oom en ouder. Zowel ten aanzien van zijn nicht als ten aanzien van zijn dochter geldt dat zij zich bij uitstek veilig hadden moeten kunnen voelen bij de verdachte. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. De verdachte heeft bovendien geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelingen, hetgeen de rechtbank zeer zorgelijk acht.

7.3. Persoonlijke omstandigheden van de verdachte

Strafblad

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van

13 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.

Rapportages en verklaringen van deskundigen

Arts in opleiding tot psychiater [a.i.o.] onder supervisie van [psychiater] , psychiater, en klinisch neuropsycholoog [psycholoog 1] onder supervisie van [psycholoog 2] , klinisch psycholoog, hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 13 februari 2024. [a.i.o.] , [psychiater] en [psycholoog 1] zijn ook ter zitting gehoord. Zij hebben de in het rapport neergelegde bevindingen bevestigd en verduidelijkt.
Het rapport van de onderzoekers houdt – onder meer, voor zover van belang en samengevat – het volgende in.

De beperkingen in het onderzoek hebben ervoor gezorgd dat het niet mogelijk was om tot volledige diagnostische conclusies te komen. Zo is er onvoldoende zicht op de seksualiteit van de verdachte en is het delictscenario niet helemaal helder geworden. Ondanks die beperkingen was het wel mogelijk om tot conclusies te komen. Die beperkingen doen niets af aan het advies dat er ligt. Als er geen beperkingen in het onderzoek waren geweest, dan was het advies wellicht meer gespecificeerd geweest.

Bij de verdachte zijn verschillende stoornissen vastgesteld. In elk geval de zwakbegaafdheid en de ernstige stoornis in alcoholgebruik waren aanwezig in de periode waarin de ten laste gelegde feiten plaatsvonden. De beperkingen en problemen die bij de verdachte zijn geconstateerd, hebben zijn functioneren beïnvloed. Zo is de verdachte niet goed in staat te reflecteren op zijn denken, voelen en handelen, overschat hij zichzelf en heeft hij beperkt zicht op zijn emoties, leidend tot problemen in de regulatie hiervan en in de spannings- en agressieregulatie. Gezien de aard en mate van de vastgestelde psychopathologie is er tenminste enige doorwerking geweest van de bij de verdachte aanwezige pathologie in de ten laste gelegde feiten. Geadviseerd wordt om de feiten ten hoogste in verminderde mate toe te rekenen.

Op basis van de vastgestelde problematiek bij de verdachte, de complexe familiedynamiek en de problemen die op het gebied van sociaal-maatschappelijk functioneren worden verwacht, wordt op vrij korte termijn, maar zeker op middellange tot langere termijn veel instabiliteit bij de verdachte verwacht. Instabiliteit in sociaal-maatschappelijk, gedragsmatig en emotioneel opzicht draagt in hoge mate bij aan het recidiverisico. Alles beschouwend wordt een tenminste matig risico op soortgelijke feiten gezien.

Ter vermindering van het recidiverisico wordt een behandeling geadviseerd waarbij zowel aandacht is voor de verslavingsproblematiek als voor de overige beschreven problemen, zoals onder andere het beperkte reflectief vermogen, de moeite zich te verplaatsen in een ander, leidend tot een beperkte gewetensfunctie, de problemen op het gebied van spannings- en agressieregulatie. Daarnaast is het van belang aan te sluiten op het cognitieve en intellectuele niveau van betrokkene, en op de verschillende levensgebieden ondersteuning te geven waar dit nodig wordt geacht, zodat oplopende spanningen voorkomen worden. Betrokkene heeft zelf nauwelijks zicht op de bij hem aanwezige problematiek, dan wel wil hij er tijdens zijn verblijf in het Pieter Baan Centrum geen openheid over geven, en staat niet open voor behandeling, zoals ook blijkt uit informatie van de reclassering. Hoewel er niet direct reden is voor een hoog beveiligingsniveau, zien onderzoekers hierdoor en vanwege de duurzaamheid van de pathologie waarop betrokkene nauwelijks zicht heeft én de afwezigheid van motivatie voor behandeling bij betrokkene geen andere mogelijkheid dan het adviseren van een tbs-maatregel met dwangverpleging.

Conclusies van de rechtbank

Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.

Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.

Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ondanks dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, zal de rechtbank de officier van justitie toch volgen in haar eis om een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren op te leggen. Omdat het zwaartepunt van de tenlastelegging bij feit 1 ligt, acht de rechtbank die straf passend en geboden.

Voorts onderschrijft de rechtbank de conclusie dat oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is.
De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van de bewezen verklaarde feiten en het gevaar voor herhaling.

Vastgesteld wordt dat de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten, terzake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, misdrijven betreffen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr.

Vastgesteld wordt dat de strafbare feiten ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van de bewezen verklaarde feiten redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.

De officier van justitie heeft voorts gevorderd om ter voorkoming van strafbare feiten aan de verdachte ook de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid in de vorm van een contactverbod met de slachtoffers voor de duur van 5 jaren op te leggen. De rechtbank zal de officier van justitie niet volgen in haar eis op dat punt. Gelet op de combinatie van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege die aan de verdachte wordt opgelegd, acht de rechtbank het niet opportuun om daarnaast ook de bedoelde maatregel op te leggen aan de verdachte.

Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

De drie slachtoffers hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. [slachtoffer 1] vordert ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit een vergoeding van € 25.000,- aan immateriële schade. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vorderen ter zake van de onder 2 respectievelijk 3 ten laste gelegde feiten ieder een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot de integrale toewijzing van de drie vorderingen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Standpunt verdediging

Onder verwijzing naar de bepleite vrijspraak heeft de verdediging verzocht om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen.

Beoordeling

[slachtoffer 2]

De benadeelde partij [slachtoffer 2] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht ook geen toepassing heeft gevonden.

Nu de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

Ten aanzien van de door de [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] gevorderde immateriële schadevergoeding

Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, hebben de benadeelden op grond van artikel 6:106 BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, voor zover één van de in dit artikel (onder a-c) genoemde gevallen zich voordoet.

Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. In het artikel wordt onder b. genoemd aantasting in de persoon: 1. door het oplopen van lichamelijk letsel; 2. door schade in zijn eer of goede naam of 3. op andere wijze.

Van de hierboven onder b.3. bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.

Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In een dergelijk geval zal degene

die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten

onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending

meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.

[slachtoffer 1]

Bewezen is dat de verdachte zijn nichtje [slachtoffer 1] tijdens een periode van zeven jaren meermaals heeft verkracht. De verdachte heeft daarmee ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij. De bewezen gedragingen hebben in de weg gestaan aan een gezonde (seksuele) ontwikkeling van de benadeelde partij, en hebben – blijkens de slachtofferverklaring ter zitting en de toelichting op de vorderingen – geleid tot diverse klachten die het dagelijks functioneren van de benadeelde partij nog steeds belemmeren.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de beschreven normschending meebrengt dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Nadere onderbouwing van het geestelijk letsel is dan ook niet vereist, waarbij de rechtbank opmerkt dat de benadeelde partij daartoe wel relevante gegevens heeft overgelegd, die wel degelijk stevige aanknopingspunten bieden voor de vaststelling dat er sprake is van geestelijk letsel.

De schade van benadeelde partij [slachtoffer 1] zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op

€ 20.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de begindatum van de pleegperiode. Omdat het strafbare feit zich over een langere periode heeft uitgestrekt, is het niet mogelijk om ergens binnen die pleegperiode een ingangsdatum voor de wettelijke rente te bepalen. De (volledige) vordering is op de laatste dag van de pleegperiode opeisbaar geworden, zodat de rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf de laatste dag van de pleegperiode, te weten 15 november 2019.

Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

[slachtoffer 3]

Bewezen is dat de verdachte ontuchtige handeling heeft gepleegd met zijn dochter op 18 juli 2022. De verdachte, de vader van de benadeelde partij, heeft daarmee ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij die tevens in de weg kunnen staan aan een gezonde (seksuele) ontwikkeling van de benadeelde partij.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de beschreven normschending meebrengt dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde ook in dit geval zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Nadere onderbouwing van het geestelijk letsel is dan ook niet vereist.

De schade van benadeelde partij [slachtoffer 3] zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op

€ 1.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 18 juli 2022.

Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Conclusie

De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding van

€ 20.000,- en [slachtoffer 3] een schadevergoeding van € 1.000,- betalen, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

In deze procedure wordt over de door [slachtoffer 2] gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 63, 242, 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;

verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;

gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;

beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd;

verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering;

veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;

veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf

15 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;

verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;

veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen € 20.000,- (hoofdsom, zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 135 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;

veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , te betalen een bedrag van € 1.000,- (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;

verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;

veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 3] te betalen € 1.000,- (hoofdsom, zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 20 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;

verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Zinnen, voorzitter,

en mrs. M.I. Blagrove en D.F. Smulders, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.

Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

1

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 november 2012 tot 15 november 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, in elk geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) (zijn nichtje) [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2001, welke aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd, heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het meermalen, althans eenmaal, (telkens)- brengen/houden van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of- brengen/houden van zijn tong in de vagina, althans de tussen schaamlippen van die [slachtoffer 1] en/of- brengen/houden van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of- betasten van en/of wrijven over de al dan niet beklede borst(en) en/of vagina van die [slachtoffer 1] ,

het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
- psychisch overwicht dat hij, verdachte, als zijnde de oom van die [slachtoffer 1] , op die [slachtoffer 1] had en/of
- uittrekken van de onderbroek van die [slachtoffer 1] en/of
- uit elkaar duwen van de benen van die [slachtoffer 1] en/of
- voorbijgaan aan de verbale en fysieke uitingen van die [slachtoffer 1] dat zij het niet wilde en/of
- feit dat er sprake was van een afhankelijkheids- en/of machtsrelatie en/of
- feit dat er sprake was van een lichamelijk en/of een geestelijk en/of een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op die [slachtoffer 1] en aldus voor die [slachtoffer 1] een bedreigende/intimiderende situatie heeft doen ontstaan;





hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 augustus 1999 tot 28 augustus 2009 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 4] 1995, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal,- (in bad) haar hand naar zijn (blote) penis heeft getrokken en/of- in haar tepels en/of borsten heeft geknepen en/of- haar op schoot heeft getrokken en/of vervolgens met zijn hand en/of vinger(s) (over) haar met kleding bedekte borsten en/of vagina heeft betast en/of gewreven;





hij op of omstreeks 18 juli 2022 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, in elk geval in Nederland, met zijn minderjarig kind [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2007, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het:- (in bed) naakt tegen haar aan gaan liggen en/of- betasten van en/of wrijven met zijn hand en/of vinger(s) over haar met kleding bedekte borst(en) en/of buik en/of schaamstreek en/of- brengen van haar hand naar zijn (blote) penis en/of leggen van haar hand op zijn penis en/of (vervolgens) het heen en weer wrijven van haar hand over zijn penis.

Artikel delen