Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBZWB:2024:1999

26 maart 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummers: 02/026715-23 en 01/879325-16 (v.i.)

vonnis van de meervoudige kamer van 26 maart 2024

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]

wonende te [woonadres]

raadsman mr. J.C. Sneep, advocaat te Breda

Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E.H. Smale, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte

feit 1:

sieraden, munten, horloges en brieven geadresseerd aan [benadeelde] heeft geheeld;

feit 2:

ongeveer 2.055 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.

De voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding.

Door de verdediging is aangevoerd dat onder feit 1 in de dagvaarding foutieve wetsartikelen zijn vermeld, te weten de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, terwijl de tekst van dit feit ziet op heling.

Voor zover de verdediging heeft bedoeld aan te voeren dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard, omdat deze onjuistheden bevat waardoor het niet duidelijk is waartegen verdachte zich moet verdedigen en waarover de rechtbank moet oordelen, overweegt de rechtbank als volgt.

De rechtbank stelt vast dat de tekst van het onder het feit 1 tenlastegelegde ziet op schuldheling dan wel op opzetheling, zoals strafbaar gesteld in de artikelen 416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht. Onder deze tekst zijn ten onrechte niet deze artikelen vermeld, maar “artikel 11 lid 2 Opiumwet, artikel 3 ahf/ond C Opiumwet”. Echter gelet op de tekst van de tenlastelegging, de stukken in het dossier, de verklaring van verdachte en hetgeen door de verdediging is aangevoerd, is het naar het oordeel van de rechtbank verdachte voldoende duidelijk wat hem onder feit 1 wordt verweten. Verdachte is door het vermelden van de verkeerde wetsartikelen dan ook niet in zijn verdediging geschaad. Daarom kan worden volstaan met de enkele constatering dat sprake is van een vormverzuim, welk verzuim niet tot een nietige dagvaarding of een ander rechtsgevolg hoeft te leiden. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

De dagvaarding is geldig.

3.2 De rechtbank is bevoegd.

3.3 De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

3.4 Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht de heling, zoals onder feit 1 is tenlastegelegd, wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij met name op de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van de bij hem aangetroffen goederen. Verdachte heeft verklaard dat hij de tas met goederen kort voor de doorzoeking had gekregen en dat hij daarbij het vermoeden had dat dit niet koosjer was.

De officier van justitie is van mening dat ook wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad, zoals onder feit 2 is opgenomen. Daarvoor wordt verwezen naar de bekennende verklaring van verdachte en de bevindingen van de politie met betrekking tot de doorzoeking van de woning van verdachte en de ambtshalve herkenning van de hennep.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging refereert zich ten aanzien van beide feiten aan het oordeel van de rechtbank, nu verdachte de feiten heeft bekend.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

De bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen kunnen de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend worden bewezen.

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

feit 1:

hij op of omstreeks 21 juli 2022 te Gilze, in de gemeente Gilze en Rijen, in elk geval

in Nederland, een of meer goederen, te weten

- meerdere sieraden en/of

- meerdere munten en/of

- meerdere horloges en/of

- brieven geadresseerd aan [benadeelde] ,

heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de

verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist, althans redelijkerwijs

had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

feit 2:

hij op of omstreeks 21 juli 2022 te Gilze, in de gemeente Gilze en Rijen, in elk geval

in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2055 gram, in elk geval een

hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld

in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde

lid van artikel 3a van die wet.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

De strafoplegging

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 150 uren, met name gezien de ernst van de feiten, de persoonlijke situatie van verdachte, de ingediende vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling en de strafvorderingsrichtlijnen.

Het standpunt van de verdediging

Door de verdediging is aangevoerd dat de gestolen spullen die verdachte in een tas had ontvangen slechts als rommel zijn te beschouwen. De echte kostbaarheden waren kennelijk al door een ander van de hand gedaan. Deze omstandigheid moet een strafmatigend effect hebben. Verdachte heeft ten aanzien van de hennep aangegeven dat dit enkel gruis betrof. Het THC-gehalte en daarmee de kwaliteit van de hennep is niet onderzocht. Als wordt uitgegaan van een lager(e) gewicht/waarde van de hennep, dan moet dat eveneens in het voordeel van verdachte van invloed zijn op de strafmaat.

Voorts wordt gevraagd rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft meegewerkt aan een televisiedocumentaire, waarin hij naar voren komt als ‘meester inbreker’. Een aantal personen en werkgevers heeft hem herkend van televisie, waardoor hij moeite heeft gehad om aan werk te komen. Toch is het verdachte gelukt om steeds aan het werk te blijven als dakdekker. Hij heeft zijn leven na detentie in positieve zin gewijzigd. Hij is bezig met het saneren van zijn schulden en heeft zijn gokverslaving op eigen initiatief met hulp van een psycholoog aangepakt. Gelet op deze ontwikkelingen en de aard van de feiten, verzoekt de verdediging verdachte een taakstraf op te leggen. Bij afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging zou dit ook een hogere taakstraf kunnen zijn.

Het oordeel van de rechtbank

De politie heeft bij de doorzoeking van verdachtes woning onder andere gestolen sieraden, munten en horloges aangetroffen. De ontvreemde goederen zijn aan verschillende woninginbraken te koppelen. Verdachte kan niet in direct verband worden gebracht met deze inbraken. Dit is ook niet tenlastegelegd. Bewezen wordt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzetheling.

Verdachte heeft verklaard dat hij enkele uren voor de doorzoeking van een andere persoon uit zijn oude criminele milieu een tas met gestolen spullen heeft aangenomen. Hem werd die tas aangeboden omdat ze vanwege zijn verleden dachten dat hij er iets mee kon. Hij wist dan ook wel dat die spullen niet “koosjer” waren, maar besloot toch om deze aan te nemen. Toen de politie voor zijn deur stond om het huis te doorzoeken, raakte verdachte in paniek en verstopte hij de gestolen goederen. Hij stopte ze in de wasmand, in een emmer verf, in de oven of onder het bankje op het balkon.

Heling betreft een ernstig feit. Helers profiteren van een misdrijf dat door een ander is begaan. Bovendien werkt heling diefstal en inbraken ook in de hand. Woninginbraken hebben daarbij grote impact op de slachtoffers die vaak niet alleen hun waardevolle goederen, maar ook hun gevoel van veiligheid in hun eigen woning voor lange tijd kwijt zijn. Verdachte is eerder voor woninginbraken veroordeeld. Hij had zich daarvan dan ook bewust moeten zijn.

Door de verdediging is aangevoerd dat het louter zou gaan om “rommel”, die verdachte in handen heeft gekregen. Wellicht bevonden zich geen sieraden en horloges van de allerduurste merken in de tas, maar er is wel degelijk een behoorlijke hoeveelheid gouden en zilveren sieraden aangetroffen die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen. Daarbij komt dat de gestolen spullen niet van één diefstal, maar van meerdere diefstallen afkomstig zijn geweest. De rechtbank ziet dan ook in dit geval geen aanleiding om de strafmaat op basis van de waarde van de gestolen voorwerpen te verlagen.

Naast de opzetheling heeft verdachte 2.055 gram hennep aanwezig gehad. Verdachte heeft aangegeven dat deze hennep zou zijn bestemd om kleine spacecakes te bakken voor eigen gebruik. Hij zou 30 tot 40 gram hennep per cake doseren, wat betekent dat hij met de gegeven hoeveelheid zo’n zestig cakes zou kunnen bakken. Het is dan ook niet ondenkbaar dat de hennep niet alleen door hem zelf zou worden gebruikt, maar ook aan anderen zou worden verstrekt of verkocht. Wat er ook van zij, de rechtbank rekent verdachte het verboden drugsbezit zwaar aan. De samenleving ondervindt schade door velerlei vormen van criminaliteit die worden teweeggebracht door zowel de gebruikers van drugs als de georganiseerde misdaad die achter de illegale hennepteelt en drugsverkoop schuilgaat. Bovendien leveren softdrugs voor de gebruikers gezondheidsrisico’s op, met name bij een langdurig gebruik daarvan.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.

Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij op 31 januari 2020 door het Gerechtshof

‘s-Hertogenbosch is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar voor dertig inbraken. Ten aanzien van de heling, ook een vermogensdelict, geldt dan ook dat sprake is van recidive. Dit weegt in strafverzwarende zin mee.

Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf op zijn plaats is. Zij heeft bij de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en rekening gehouden met de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.

De door de officier van justitie gevorderde taakstraf wordt door de rechtbank alleszins redelijk geacht.

Verdachte zal dan ook worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren.

Beslag

De teruggave aan verdachte

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

Een geldbedrag van € 12.389,=.

De vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

De officier van justitie heeft een schriftelijke vordering ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 730 dagen, nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten, zoals ten laste gelegd in de dagvaarding met parketnummer 02/026715-23. Zij gaat uit van een proeftijd die loopt van 23 oktober 2020 tot 23 oktober 2022, zoals blijkt uit het strafblad van verdachte. De officier van justitie heeft ter zitting verzocht de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf te beperken tot 6 maanden.

De verdediging is van mening dat de vordering dient te worden afgewezen, nu de nieuwe feiten zijn gepleegd na het verstrijken van de proeftijd. Volgens de verdediging is de proeftijd al ingegaan op 26 juni 2020. Op deze datum is verdachte namelijk feitelijk in vrijheid gesteld zonder dat hij zich aan voorwaarden heeft moeten houden, mogelijk vanwege de coronacrisis. Zijn penitentiair programma had hij destijds al met succes afgerond. De verdediging heeft verder aandacht gevraagd voor de positieve ontwikkelingen die verdachte in de afgelopen periode heeft doorgemaakt. Het is van belang om deze ontwikkelingen voort te zetten. Bij een gevangenisstraf is verdachte niet gebaat. Daarom wordt tevens verzocht bij een herroeping de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.

De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vordering, nu de vordering op 4 mei 2023 is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij berust.

Ter zitting is vast komen te staan dat verdachte tijdens de proeftijd twee nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank gaat evenals de officier van justitie uit van de proeftijd die bekend is bij het openbaar ministerie en die in het uittreksel justitiële documentatie is vermeld: van 23 oktober 2020 tot 23 oktober 2022. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen. In de overgelegde stukken van de raadsman omtrent het penitentiair programma en het elektronisch toezicht van verdachte wordt geen einde van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een datum van de daadwerkelijke invrijheidstelling genoemd.

De rechtbank wijst op grond van het bovenstaande de vordering toe. In beginsel is de gehele openstaande gevangenisstraf voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal zich echter conformeren aan hetgeen door de officier van justitie ter zitting is gevorderd, te weten een tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor een periode van 6 maanden.

Voor het in plaats van het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling gelasten van een taakstraf, zoals door de raadsman wordt voorgestaan, ontbreekt een wettelijke basis. Overigens zou de rechtbank ook indien die wettelijke basis wel zou hebben bestaan, niet voor die optie hebben gekozen. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan twee nieuwe kwalijke feiten die in het verlengde liggen van de feiten waarvoor hij eerder is veroordeeld. Hij is kennelijk op de oude voet verder gegaan.

De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1: opzetheling;

feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- een taakstraf van 150 uren;

- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen;

Beslag

- gelast de teruggave aan verdachte van het onder 7.1 inbeslaggenomen voorwerp, te weten

een geldbedrag van € 12.389,= (G2485291);

De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

- wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe;

- gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan, te weten voor de duur van 6 maanden.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. D.S.G. Froger en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 maart 2024.

Mr. Froger en mr. Collombon zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Artikel delen