Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBZWB:2024:2006

26 maart 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02/187240-23

vonnis van de meervoudige kamer van 26 maart 2024

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedag 1] 1972 te [geboorteplaats 1]

wonende te [woonadres]

raadsman: mr. J. Vlug, advocaat te Deventer

Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van

12 maart 2024, waarbij de officier van justitie mr. M.P. de Graaf en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft gestalkt.

De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het tenlastegelegde bewezen. Verdachte heeft vanaf 14 oktober 2022 tot en met november 2022 en vanaf april 2023 tot en met 12 juli 2023 zijn ex-vriendin [slachtoffer] lastiggevallen op de wijze zoals in de tenlastelegging staat omschreven. Door zo te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belaging als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Niet kan worden bewezen dat verdachte het oogmerk had om [slachtoffer] vrees aan te jagen, zodat daarvan vrijspraak moet volgen.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat het tenlastegelegde kan worden bewezen voor de periode vanaf 14 oktober 2022 tot en met 7 november 2022 en de periode vanaf april 2023 tot en met 12 juli 2023. In de tussenliggende periode hadden verdachte en [slachtoffer] een relatie en was geen sprake van belaging. Van het aanjagen van vrees moet verdachte worden vrijgesproken, omdat hij daartoe nooit het oogmerk heeft gehad.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

De bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

Aangezien verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:

- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 12 maart 2024;

- het proces-verbaal van aangifte (met bijlagen), pagina 7 en verder van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2023103925 van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant;

- het proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie, pagina 81 en verder van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2023103925 van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant;

- het proces-verbaal van verhoor slachtoffer (met bijlagen), pagina 96 en verder van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2023103925 van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant.

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

in de periode van 14 oktober 2022 tot en met 7 november 2022 en in de periode van 1 april 2023 tot en met 12 juli 2023 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door

- boeketten met bloemen naar de woning van voornoemde [slachtoffer] te sturen en

- een cadeau en pakketten naar de woning van voornoemde [slachtoffer] te sturen en

- veelvuldig telefonisch contact trachten te zoeken/op te nemen met voornoemde [slachtoffer] en

- veelvuldig e-mails en WhatsApp berichten te sturen naar voornoemde [slachtoffer] en

- veelvuldig e-mails te sturen naar de praktijk van voornoemde [slachtoffer] en

- meermalen voicemailberichten in te spreken bij voornoemde [slachtoffer] en

- meermalen brieven te sturen naar die [slachtoffer] en

- via de dochter van die [slachtoffer] contact te zoeken middels WhatsApp en SMS-berichten,

met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te dulden.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

De strafoplegging

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 150 uur,

met aftrek van de periode waarin verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van

2 maanden met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.

Ook wordt oplegging van een contactverbod en locatieverbod gevorderd, zoals deze aan verdachte zijn opgelegd gedurende zijn schorsingstoezicht.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een geheel voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. De verdediging verzet zich niet tegen oplegging van het gevorderde contact- en locatieverbod.

Het oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging. Na het verbreken van de relatie door zijn ex-vriendin [slachtoffer] heeft hij haar de eerste keer gedurende enkele weken en na het voor de tweede maal verbreken van de relatie drie maanden lastiggevallen door haar heel vaak te bellen, te mailen, voicemail-berichten in te spreken en door haar berichten, bloemen en cadeaus te sturen terwijl zij dit allemaal niet wilde. Zelfs een stopgesprek door de politie bracht hierin geen verandering. Ook heeft verdachte geprobeerd om met [slachtoffer] in contact te komen door berichten naar haar dochter te sturen en zocht hij contact onder een andere naam, [naam 1] .

Verdachte heeft met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . Hij heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen gevoelens zonder zich te bekommeren om de gevolgen voor [slachtoffer] . Het spreekt voor zich dat het gedrag van verdachte uiterst onaangenaam en soms ook beangstigend voor haar moet zijn geweest.

Dit blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] waarin zij schrijft dat ze erg bang was, veel stress ervaarde en ook lichamelijke klachten kreeg. Nog steeds voelt [slachtoffer] zich nergens veilig, zelfs niet in haar eigen huis en werkpraktijk. Daarnaast ervaart zij schuldgevoel en verdriet, omdat zij ten tijde van de belaging geen goede steun kon zijn voor haar dochter en (inmiddels overleden) vader. [slachtoffer] wil een rustig leven leiden met haar dochter en wil dat verdachte voor altijd uit hun buurt blijft.

Bij de het bepalen van de straf slaat de rechtbank acht op het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 8 februari 2024. Daarin wordt vermeld dat verdachte in 2018 in Duitsland is veroordeeld wegens overtreding van de Wet op de bescherming van geweld, waarbij het ook ging om ongewenst contact na het verbreken van een relatie, en dat verdachte tegenover de reclassering en zijn behandelaar niet open is geweest over deze veroordeling. Verder wordt het psychosociaal functioneren van verdachte als criminogene factor genoemd. Verdachte heeft de neiging om zijn eigen pad te volgen, heeft te weinig oog gehad voor de grenzen van [slachtoffer] en probeert moeilijkheden op materiële wijze op te lossen. Er zijn ook beschermende factoren te weten huisvesting, dagbesteding en financiën. Tijdens het schorsingstoezicht is verdachte begonnen met ambulante behandeling bij de forensische polikliniek Transfore om hem inzicht te laten verkrijgen in zijn delictgedrag. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de meldplicht en de (reeds ingezette) ambulante behandeling als bijzondere voorwaarden. De reclassering geeft de rechtbank verder in overweging om ook een contactverbod met aangeefster en haar dochter op te leggen.

De rechtbank is met de reclassering van oordeel dat voortzetting van de ambulante behandeling nuttig en noodzakelijk is, mede gelet op de houding van verdachte op zitting.

Verdachte heeft weliswaar meerdere keren spijt betuigd en verklaard dat hij verkeerd heeft gehandeld, maar daarbij was steeds sprake van mitsen en maren. Zo heeft verdachte verklaard dat het niet goed is wat hij heeft gedaan, maar dat hij zeker geen aangifte zou hebben gedaan als hij in de schoenen van [slachtoffer] zou hebben gestaan. In reactie op de gevorderde vergoeding voor immateriële schade verklaarde verdachte dat hij [slachtoffer] misschien wel heeft geraakt, maar dat hij al veel geld kwijt is en zich afvraagt of het niet genoeg is geweest. De rechtbank heeft dan ook sterk de indruk dat er nog veel te behalen valt op het gebied van zelfreflectie.

Het voorgaande afwegend acht de rechtbank de strafeis van de officier van justitie passend. De rechtbank zal daarom aan verdachte opleggen een taakstraf van 150 uur en daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Gelet op de aard van het strafbare feit,

het psychosociaal functioneren van verdachte en zijn gebrek aan zelfreflectie ziet de rechtbank redenen om de officier van justitie ook te volgen in zijn vordering tot het opleggen van een contactverbod en locatieverbod, zoals hierna in de beslissing wordt weergegeven.

De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.541,29, waarvan

€ 641,29 voor materiële schade en € 2.900,00 voor immateriële schade.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde en dat hij in beginsel verplicht is de schade van de benadeelde te vergoeden.

De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding voor materiële schade acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.

De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat een bedrag aan immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 1.500,00 billijk. De rechtbank zal het overig gevorderde afwijzen.

De rechtbank zal over het toe te wijzen totaalbedrag van € 2.141,29 de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 12 juli 2023.

De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Belaging

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 150 uren;

- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- stelt als bijzondere voorwaarden:

* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;

* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;

* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Rosariumstraat 41 te Apeldoorn en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering dat nodig vindt;

* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de forensische polikliniek Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. Verdachte werkt mee aan diagnostiek en houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met aangeefster [slachtoffer] , geboren [geboortedag 2] 1975 en haar dochter [naam 2] , geboren [geboortedag 3] 2006;

* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet mag bevinden binnen een straal van 500 meter te [adres] ;

- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;

Benadeelde partij

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.141,29, waarvan € 641,29 voor materiële schade en € 1.500,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 12 juli 2023 tot de dag der algehele voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- wijst af het overig gevorderde;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer

[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 2.141,29, waarvan € 641,29 voor materiële schade en € 1.500,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 12 juli 2023 tot de dag der algehele voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 31 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Voorlopige hechtenis

- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. R.J.H. van der Linden en mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 maart 2024.

Artikel delen