Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBZWB:2024:2543

18 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02/331716-21

vonnis van de meervoudige kamer van 18 april 2024

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedag 1] 1989 te [geboorteplaats 1]

wonende te [woonadres 1]

thans uit andere hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Arnhem

raadsman mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg

Onderzoek van de zaak

Op 27 juli 2022 heeft de politierechter de zaak overeenkomstig artikel 369 van het wetboek van strafvordering verwezen naar de meervoudige kamer. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

  1. [aangeefster] (hierna: aangeefster) heeft bedreigd;

  2. aangeefster heeft gestalkt;

  3. aangeefster meerdere keren heeft mishandeld;

  4. goederen van aangeefster heeft gestolen.

De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie

Feiten 1 en 2

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging en belaging van aangeefster, maar dan voor een kortere periode, namelijk tot aan de aanhouding van verdachte op 9 december 2021.

De verklaring van verdachte dat het wellicht een andere ex-partner van aangeefster was die de bedreigende uitlatingen heeft gedaan, acht de officier van justitie ongeloofwaardig.

Feiten 3 en 4

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling en diefstal.

De verklaring van verdachte dat aangeefster het letsel al had, acht de officier van justitie on- geloofwaardig. Met betrekking tot de diefstal volgt de officier van justitie de verklaring van aangeefster en niet de verklaring van verdachte.

Het standpunt van de verdediging

Feit 1

De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde bedreiging wegens gebrek aan steunbewijs dat verdachte degene is geweest die de uitlatingen richting aangeefster heeft gedaan. Dit wordt door verdachte ook ontkend.

Feit 2

De verdediging refereert zich ten aanzien van de ten laste gelegde feitelijke gedraging dat verdachte aangeefster veelvuldig (anoniem) heeft gebeld, aan het oordeel van de rechtbank.

Hierbij merkt de verdediging op dat slechts kan worden vastgesteld dat het contact tot begin december 2021 heeft geduurd.

Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feitelijke gedragingen bepleit de verdediging partieel vrijspraak wegens gebrek aan steunbewijs dat verdachte dat heeft gedaan. Door verdachte worden die overige feitelijke gedragingen ook ontkend.

Feit 3

De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde mishandeling van aangeefster, omdat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte dat letsel heeft toegebracht. Dit wordt door verdachte ontkend en niet uitgesloten kan worden dat het letsel op een andere wijze en op ander moment is ontstaan.

Feit 4

De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde diefstal, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte het oogmerk op wederrechtelijk toe-eigening had. Verdachte heeft verklaard dat hij de auto van aangeefster had geparkeerd en haar spullen uit veiligheid had meegenomen.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

De bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

Feit 1

Vaststaat dat op 30 november 2021 de volgende uitlatingen op de voicemail van aangeefster zijn ingesproken: “ik verbrand je”, “neem die facking telefoon op, voordat ik kom invallen bij jou thuis”, “ik ga jou allebei de armen breken, zodat jij niet meer kunt werken” en “ik ga jouw botten breken, botten botten”.

Verdachte heeft weliswaar ontkend dat hij degene is geweest die deze voicemailberichten heeft ingesproken, maar naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat hij dit is geweest. De stem van verdachte is immers niet alleen herkend door aangeefster, maar ook door de zus van aangeefster. Al deze uitlatingen zijn op dezelfde dag gedaan door verdachte en vanwege die omstandigheid en gelet op de tekst van alle overige uitlatingen, acht de rechtbank ook de uitlating “neem die facking telefoon op, voordat ik kom invallen bij jou thuis”, bedreigend in strafrechtelijke zin.

Via het Facebookaccount [accountnaam] heeft aangeefster het bericht ontvangen “ik schiet jou echt neer he [aangeefster] ”. Hoewel de exacte datum van dit bericht niet kan worden vastgesteld is, staat in ieder geval vast dat dit bericht is gestuurd in de periode tussen 20 november 2021 en 6 december 2021. Voor de rechtbank staat verder voldoende vast dat verdachte de gebruiker was van dit Facebookaccount en dat hij, gelet op de inhoud, ook

de verzender is geweest. De profielfoto van dit account is namelijk een foto van aangeefster bij de tandarts en aangeefster had deze foto alleen naar verdachte gestuurd.

Omstreeks 9 december 2021 zijn in een telefoongesprek met aangeefster de volgende uitlatingen gedaan “dan overleef jij 2022 niet meer”, “maar jij gaat eraan” en “ik wil met jou face to face praten. Als dat niet gaat dan red jij 2022 niet”.

Hoewel verdachte ook heeft ontkend dat hij deze uitlatingen heeft gedaan, staat voor de rechtbank, mede gelet op de verdere context van het gesprek, voldoende vast dat hij dat is geweest. Aangeefster heeft verklaard dat zij dit telefoongesprek had met verdachte en de opname van dit gesprek is beluisterd door de politie. In dit gesprek werd volgens de politie steeds door aangeefster tegen de man gezegd dat de relatie is beëindigd en dat zij hem niet meer wil spreken.

Aangeefster heeft daadwerkelijk kennisgenomen van de hierboven genoemde uitlatingen en naar het oordeel van de rechtbank kon bij haar ook de redelijke vrees ontstaan dat verdachte deze bedreigingen daadwerkelijk zou kunnen uitvoeren. De uitlatingen kunnen, mede gelet op de gehele context, waarin deze uitlatingen zijn gedaan, ook worden gekwalificeerd als strafbare bedreigingen. De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van verdachte, dat deze uitlatingen mogelijk door een andere ex-partner van aangeefster kunnen zijn gedaan, nu het dossier daarvoor geen enkel aanknopingspunt biedt.

Daarom acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster meer- malen heeft bedreigd met de dood en/of met zware mishandeling. De rechtbank komt wel tot een beperktere pleegperiode, namelijk een periode vanaf 20 november 2021 tot en met

9 december 2021.

Verdachte wordt partieel vrijgesproken van de overige ten laste gelegde uitlatingen, nu de rechtbank onvoldoende steunbewijs aanwezig acht dat verdachte die uitlatingen heeft geuit.

Feit 2

Voor de rechtbank staat vast dat verdachte in de periode van 18 november 2021 tot en met 29 november 2021 509 keer naar aangeefster heeft gebeld. Dit wordt ook niet ontkend door verdachte. In die periode heeft aangeefster niet gebeld naar verdachte.

Ook staat voor de rechtbank vast dat verdachte zich op 18 november 2021 hinderlijk heeft opgehouden bij het werk van aangeefster. Verdachte heeft dit weliswaar ontkend, maar de rechtbank is van oordeel dat dit voldoende wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] .

Vast staat voorts dat aangeefster via het [e-mailadres] op 20 november 2021 het bericht heeft ontvangen “elke stap van jou wordt gevolgd”. Verdachte heeft ontkend dat hij dit bericht heeft gestuurd, maar naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat hij de gebruiker was van dat e-mailadres en dat hij, gezien de inhoud van het bericht, ook de verzender is geweest. Vanuit dit e-mailadres heeft aangeefster namelijk een bericht ontvangen met een foto van het graf van haar moeder en buiten haar familie was verdachte de enige die wist dat dit het graf van haar moeder is.

Zoals hiervoor reeds onder feit 1 is overwogen staat voor de rechtbank voorts vast dat verdachte aangeefster in de periode vanaf 20 november 2021 tot en met 9 december 2021 een dreigend bericht heeft gestuurd via social media en bij haar dreigende voicemailberichten heeft ingesproken.

De vraag die moet worden beantwoord, is of de hiervoor genoemde feitelijke gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als belaging in de zin van de wet.

Bij de beantwoording van deze vraag, is beslissend of sprake is van gedragingen waardoor wederrechtelijk stelselmatig en opzettelijk inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander met het in de delictsomschrijving nader omschreven oogmerk. Het gaat er daarbij om of het lastigvallen van die ander een zekere mate van indringendheid, duur en frequentie heeft. Daarnaast dienen de omstandigheden waaronder de gedragingen hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer mede in aanmerking te worden genomen.

Verdachte heeft aangeefster gedurende bijna een maand veelvuldig en met een variëteit aan gedragingen lastig gevallen. Ondanks het feit dat de politie met verdachte een stopgesprek heeft gevoerd op 26 november 2021 is hij toch en ook direct daarna doorgegaan met het zoeken van contact met aangeefster. Aangeefster is geen keuze gelaten in het al dan niet aanvaarden van het contact met verdachte. Verdachte heeft steeds op een indringende, agressieve en bedreigende wijze geprobeerd contact met haar te krijgen. Dat dit voor het grootste deel ging om zijn werkbus en investering, zoals verdachte heeft beweerd, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Voorts is gebleken dat door de gedragingen van verdachte het persoonlijke leven van aangeefster is beïnvloed en dat zij hiervan veel last heeft ondervonden. Aangeefster leefde in angst en voelde zich onveilig. Aangeefster keek de hele dag om zich heen en heeft zelfs door de hele situatie haar vijftienjarige zoon een tijd niet gezien. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte wederrechtelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster met het oogmerk haar te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen.

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belaging van aangeefster, waarbij de rechtbank uitgaat van een meer beperkte pleegperiode, namelijk een periode vanaf 18 november 2021 tot en met 9 december 2021.

Verdachte wordt vrijgesproken van de overige ten laste gelegde gedragingen wegens gebrek aan steunbewijs.

Feit 3

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster in de periode van 9 april 2022 tot en met 11 april 2022 heeft mishandeld door haar meerdere keren met kracht in het gezicht en op het lichaam te slaan en meerdere keren bij haar keel te pakken

en dicht te knijpen. Vast staat dat aangeefster en verdachte op dat moment bij elkaar waren en naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van aangeefster voldoende steun in het dossier, te weten de beschrijving van het letsel van aangeefster, de verklaring van getuige Reijnders en het proces verbaal van bevindingen van 11 april 2022 waaruit blijkt dat een vrouw een melding had gedaan bij de politie dat zij op 11 april 2022 aangeefster had gezien met een bebloed gezicht. Er was dus sprake van vers letsel.

Feit 4

Ook acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal van de auto van aangeefster, haar tas en telefoon en een geldbedrag van € 50,00. Vast staat dat verdachte haar auto zonder toestemming had meegenomen, waarin ook haar spullen lagen. Ook staat vast dat bij verdachte € 50,00 is aangetroffen en dat hij telefoon uit de auto had meegenomen. De tas van aangeefster is later in de auto aangetroffen. Gelet op de hele gang van zaken tijdens dat weekend, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich deze goederen wederrechtelijk heeft toegeëigend. Zijn verklaring dat hij de spullen slechts uit veiligheid had meegenomen, acht de rechtbank ongeloofwaardig.

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.
in de periode van 20 november 2021 tot en met 9 december 2021 te [plaats 1] [aangeefster] (zijnde zijn ex partner) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangeefster] voornoemd dreigend de woorden toe te voegen (via telefoonberichten en/of voicemail en/of facebook) (vertaald in het Nederlands); ” [aangeefster] , je gaat eraan” en "Ik verbrand je" en "Neem die facking telefoon op, voordat ik kom invallen bij jou thuis" en "Ik ga jouw allebei de armen breken, zodat jij niet meer kunt werken" en "ik ga jouw botten breken, botten botten" en en "Ik schiet jou neer, [aangeefster] " en "jij gaat 2022 niet halen";

2.
in de periode van 18 november 2021 tot en met 9 december 2021 te [plaats 1] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] (zijnde zijn ex partner), met het oogmerk die [aangeefster] voornoemd, te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, -zakelijk weergegeven- (in voornoemde periode);
- zich op hinderlijke wijze opgehouden in de onmiddellijke nabijheid van de werkplek van die [aangeefster] voornoemd en
- meermalen (met een anoniem nummer) (telefonisch) contact gezocht/trachten te zoeken/opgenomen met die [aangeefster] voornoemd en/of (daarbij) haar voicemail ingesproken met bedreigende teksten en
- die [aangeefster] voornoemd een (dreigende) e-mail- en/of een facebookbericht gestuurd;

3.
op tijdstippen in de periode van 9 april 2022 tot en met 11 april 2022 te [plaats 1] [aangeefster] (zijnde zijn ex partner) heeft mishandeld door die [aangeefster] voornoemd meermalen met kracht in het gezicht en/of op het lichaam te slaan en vervolgens/daarbij de keel van die [aangeefster] voornoemd dicht te knijpen en/of in de keel van die [aangeefster] voornoemd te knijpen;

4.
op 11 april 2022 te [plaats 1] een auto en een tas en vijftig euro en een telefoon, die aan [aangeefster] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

De strafoplegging

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast vordert de officier van justitie ten behoeve van aangeefster een straat- en contactverbod op te leggen als vrijheids- beperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor de duur van 3 jaar, met bepaling dat per overtreding van deze maatregel één week hechtenis wordt toegepast. Ten slotte vordert de officier van justitie te bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Het standpunt van de verdediging

Indien en voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring van één of meer feiten komt, verzoekt de verdediging om bij de strafoplegging onder meer rekening te houden met het feit dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat hij geen relevante documentatie heeft.

Het oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende strafbare feiten die een grote impact hebben gehad op zijn ex-partner. Verdachte heeft haar gedurende een periode van bijna een maand meerdere keren ernstig bedreigd en stelselmatig lastiggevallen. Verdachte heeft aangeefster veelvuldig gebeld, waarbij hij ook voicemailberichten heeft ingesproken met ernstige bedreigingen. Ook heeft hij haar veelvuldig en via meerdere kanalen berichten gestuurd met onder andere ernstige doodsbedreigingen. Verder heeft verdachte haar opgewacht bij haar werkadres. Het met verdachte door de politie gevoerde stopgesprek heeft hem er niet ervan weerhouden om op obsessieve wijze door te gaan met zijn gedrag. Hij heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.

Uiteindelijk heeft verdachte ook een deel van zijn dreigementen uitgevoerd en heeft hij haar meerdere keren mishandeld, waarbij hij haar meerdere keren flink heeft geslagen en bij haar keel heeft gepakt. Deze mishandelingen hebben drie dagen achter elkaar plaatsgevonden. Ook heeft hij nog goederen van haar gestolen, waaronder haar auto, haar telefoon en een geldbedrag.

Zijn gedragingen waren voor aangeefster uiterst hinderlijk, pijnlijk en zeer beangstigend. Dat komt ook duidelijk naar voren uit de schriftelijke slachtofferverklaring die namens haar ter zitting is voorgelezen. Bij aangeefster is een posttraumatische stressstoornis vastgesteld en zij heeft zelfs na bijna twee jaar nog steeds last van nachtmerries en flashbacks.

De rechtbank heeft onder meer kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 11 maart 2024, waaruit de rechtbank afleidt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel staan er op zijn strafblad een aantal sepots voor soortgelijke feiten.

Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 27 maart 2024. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte diverse malen bij politie en justitie in beeld is gekomen voor soortgelijke feiten met een andere aangeefster (eveneens een ex-partner) uit [plaats 2] . In die zaak is nog geen zittingsdatum gepland, maar conform het advies van de reclassering is in die zaak een dubbel Pro Justitia-rapport aangevraagd. Op 11 maart 2024 is verdachte aangehouden voor mishandeling en ontvoering van zijn ex partner in [plaats 2] . Gebleken is dat het niet mogelijk is om inhoud te geven aan een reclasseringstoezicht door de ontkennende houding van verdachte. Vanwege zijn ontkennende houding en gebrek aan een hulpvraag, ziet Fivoor geen aanknopingspunten voor een behandeling. Verdachte heeft zijn praktische zaken op orde. Verdachte heeft huisvesting, werk en inkomen.

Het is voor de reclassering niet mogelijk een inschatting te maken van het recidiverisico door de houding van verdachte. Ondanks het ontbreken van een delictanalyse en het niet hebben van zicht op zijn psychosociaal functioneren, heeft de reclassering zorgen.

Bij een veroordeling heeft de reclassering geadviseerd om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.

De proceshouding van verdachte weegt de rechtbank mee in zijn nadeel. Door de feiten te ontkennen en steeds zijn verklaringen aan te passen, zodra hij geconfronteerd werd met aantoonbare onjuistheden in zijn verklaring, concludeert de rechtbank dat hij geen enkele verantwoordelijkheid wenst te nemen voor zijn daden. Hij blijft de schuld steeds bij aangeefster leggen.

De rechtbank zal eveneens rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de berechting dient plaats te vinden. Een deel van de feiten is al meer dan twee jaar geleden gepleegd en het andere deel bijna twee jaar geleden.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. De rechtbank zal daarom aan hem opleggen een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk als stok achter de deur met een proeftijd van drie jaar, gelet op het gedrag van verdachte en de inhoud van het reclasseringsrapport. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen, gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport.

Vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr
De rechtbank zal, gelet op de ernst en de hardnekkigheid van het gedrag van verdachte, het contact- en locatieverbod ter bescherming van aangeefster - overeenkomstig de eis - als een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr opleggen voor drie jaar, met de bepaling dat voor elke overtreding één week vervangende hechtenis wordt toegepast.

Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens haar, zal de rechtbank de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren.

Het gebiedsgebod wordt alleen opgelegd voor het woonadres van aangeefster, nu zij inmiddels op een ander adres werkzaam is en zij niet wil dat dat adres bekend wordt bij verdachte. Gelet hierop is het voor de rechtbank niet mogelijk om een gebiedsverbod op te leggen ten aanzien van het werkadres.

De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 6.194,53 voor de feiten 1 tot en met 3, bestaande uit € 694,53 aan materiële schade en € 5.500,00 aan immateriële schade.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor volledige toewijzing vatbaar is.

De verdediging heeft op enkele schadeposten verweer gevoerd.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte

de feiten 1 tot en met 3 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat verdachte verplicht is om de schade van de benadeelde partij te vergoeden, indien en voor zover er voldoende causaal verband bestaat tussen de schade en het bewezenverklaarde handelen van verdachte.

Materiële schade

De gevorderde materiële schade van € 694,53 bestaat uit € 139,39 aan reiskosten, € 170,14 aan eigen risico voor 2022 en € 385,00 aan eigen risico voor het jaar 2023.

Ten aanzien van de gevorderde reiskosten heeft de verdediging gesteld dat dit moet worden afgewezen, omdat de benadeelde partij schadebeperkend had moeten handelen en het niet redelijk is dat de reiskosten naar [plaats 3] volledig voor rekening van verdachte komen, omdat zij ook hulp dichterbij kon zoeken.

Daarnaast is gerekend met € 0,33 per kilometer, terwijl in 2022 de vergoeding per kilometer € 0,30 bedroeg.

De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij voldoende toegelicht dat de benadeelde partij gespecialiseerde hulp nodig had en dat de gespecialiseerde [GGZ-instelling] in [plaats 3] zich exclusief richt op de behandeling van (complexe) PTSS, zodat de benadeelde partij zich daartoe mocht wenden.

Daarnaast blijkt uit het bijgevoegde overzicht dat slechts de reiskosten zijn gevorderd van de behandelingen in 2023.

De gevorderde vergoeding van € 694,53 komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank is van oordeel dat het volledige bedrag op grond van artikel 6:96 van

het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor toewijzing in aanmerking komt. Deze schade is voldoende met stukken onderbouwd en kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade.

Immateriële schade

Immateriële schade is een vergoeding voor het leed dat ontstaat door lichamelijk letsel en/of psychisch letsel, veroorzaakt door een ander. Vast staat dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen door het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Reeds om die reden heeft zij recht op vergoeding van immateriële schade.

Verder is de rechtbank van oordeel dat op grond van de overgelegde stukken kan worden vastgesteld dat bij de benadeelde partij naar objectieve maatstaven sprake is van geestelijk letsel als gevolg van het bewezenverklaarde handelen door verdachte. Bij de benadeelde partij is immers PTSS vastgesteld. Dit brengt met zich dat op grond van artikel 6:106 BW een vergoeding op zijn plaats is voor de geleden immateriële schade.

De rechtbank stelt de hoogte van de vergoeding vast op € 2.500,00 en houdt daarbij rekening met bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.

De rechtbank heeft hierbij ook rekening gehouden met het verweer van de verdediging, dat sprake is van een kortere pleegperiode. De rechtbank zal de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijke verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Wettelijke rente

Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen. De wettelijke rente over de toegekende materiële schade en de immateriële schade ten aanzien van de mishandeling

van in totaal € 1.694,53 zal worden toegewezen vanaf 11 april 2022, de datum van het bewezenverklaarde feit waaruit de schade is ontstaan.

Voorts heeft de combinatie van meerdere feiten bijgedragen aan de toegekende immateriële schade van € 1.500,00, te weten bedreiging en belaging. Voor het bepalen van de aanvangsdatum waarop de wettelijke rente verschuldigd is, moet niet worden gekeken naar het moment waarop - met name - de belaging een aanvang heeft genomen, maar naar het moment dat de belaging tot een einde is gekomen. Er kan immers pas van belaging worden gesproken als sprake is van een herhaaldelijke inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer gedurende een bepaalde periode. Daarom zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf 9 december 2021.

Schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

De wettelijke voorschriften

Deze beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 285, 285b, 300

en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven en met zware mishandeling,

meermalen gepleegd;

feit 2: belaging;

feit 3: mishandeling, meermalen gepleegd;

feit 4: diefstal;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;

- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarden:

* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;

* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Maatregel

- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van 3 jaar:

* op geen enkele wijze – direct of indirect via derden – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster] , geboren op [geboortedag 2] 1969 te [geboorteplaats 2] , wonende te [woonadres 2] , en

* dat hij zich niet zal bevinden in de [straat] te [plaats 1];

- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum duur van 6 maanden;

- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;

- beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;

Benadeelde partij

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van

€ 3.194,53, waarvan € 694,53 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade,

te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.500,00 vanaf 9 december 2021 en over

€ 1.694,53 vanaf 11 april 2022, beide tot aan de dag van volledige betaling;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk

en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

Schadevergoedingsmaatregel

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] , € 3.194,53 te betalen, waarvan € 694,53 aan materiële schade en

€ 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.500,00 vanaf 9 december 2021 en over € 1.694,53 vanaf 11 april 2022, beide tot aan de dag van volledige betaling;

- bepaalt dat bij niet betaling 41 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Voorlopige hechtenis

- heft het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis op.

Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. S.W.M. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 april 2024.

Mr. Verschueren en mr. Schnitzler-Strijbos zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Artikel delen