Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RVS:2024:1492

10 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202200816/1/R4.

Datum uitspraak: 10 april 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Harskamp, gemeente Ede,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 februari 2022 in zaak nr. 21/3027 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Ede.

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2018 heeft het college met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) een omgevingsvergunning verleend aan [partij] voor het bouwen van een erfafscheiding in de tuin bij haar woning aan de [locatie 1] in Harskamp.

Bij besluit van 1 juli 2019 heeft het college het door [appellante] ingediende handhavingsverzoek tegen het hekwerk in de tuin van [partij] afgewezen.

Bij besluit van 15 juni 2021 heeft het college de door [appellante] tegen die besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college ten behoeve van de erfafscheiding ook een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor).

Bij uitspraak van 1 februari 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2024, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door A.G.J. Polman, zijn verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. Als een verzoek om handhaving van de Wabo is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.

De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 12 oktober 2018. Het verzoek tot handhaving is gedaan op 16 mei 2019. Dat betekent dat in dit geval het recht, waaronder de Wabo, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.       [appellante] en [partij] wonen naast elkaar op de begane grond van appartementengebouw [locatie 2] aan de [locatie 1] in Harskamp. In dat gebouw was voorheen woonzorgcomplex [locatie 2] gevestigd. Op grond van het bestemmingsplan "Harskamp" rust op de bij dat gebouw behorende gronden de bestemming "Maatschappelijk". Bij besluit van 6 juli 2017 heeft het college een omgevingsvergunning verleend om het woonzorgcomplex te verbouwen tot zelfstandige appartementen en de gronden en het gebouw in strijd met het bestemmingsplan te mogen gebruiken. [partij] heeft met gebruikmaking van het besluit van 1 november 2018 in de tuin bij haar appartement een erfafscheiding in de vorm van een hekwerk laten plaatsen. Het hekwerk is geplaatst tegen een beukenhaag die op de erfgrens staat. Het scheidt de tuin van [partij] af van aangrenzende percelen, waaronder een openbaar toegankelijk gebied. De tuin van [partij] grenst aan één zijde aan de tuin van [appellante].

3.       Het college heeft het besluit van 15 juni 2021 genomen naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 15 februari 2021 in zaken nrs. 19/7114 en 19/3176. Bij die uitspraak heeft de rechtbank de eerder door het college genomen besluiten op de door [appellante] tegen de besluiten van 1 november 2018 en 1 juli 2019 gemaakte bezwaren vernietigd. Een van de vernietigde besluiten was het besluit van 7 mei 2019 waarbij het college het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 1 november 2018 niet-ontvankelijk had verklaard, dat besluit van 1 november 2018 had herroepen en de verleende omgevingsvergunning had ingetrokken. Tegen de rechtbankuitspraak van 15 februari 2021 is geen hoger beroep ingesteld. Door de uitspraak van 15 februari 2021 is het besluit van 1 november 2018 herleefd.

Het hoger beroep

4.       De Afdeling zal onbesproken laten wat [appellante] heeft aangevoerd over zaken die geen betrekking hebben op het in deze zaak aan de orde zijnde bestuursrechtelijke geschil tussen haar en het college. Het gaat daarbij onder meer om wat [appellante] heeft aangevoerd over privaatrechtelijke geschillen tussen haar en een voormalige buurman in Leidschendam, en over geschillen tussen haar en de Vereniging van Eigenaren [locatie 2].

5.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het hekwerk dient als erfafscheiding. [appellante] voert aan dat de beukenhaag op de erfgrens al dient als erfafscheiding, waardoor het hekwerk niet ook die functie kan hebben. [appellante] voert verder aan dat [partij] haar tuin gebruikt als losloopgebied voor haar hond en drie katten die daar overdag zonder toezicht verblijven. Ook om die reden is het hekwerk volgens [appellante] geen erfafscheiding. Daarnaast is het verboden om de tuin op die wijze te gebruiken en kunnen de loslopende huisdieren overlast en gezondheidsklachten veroorzaken, zo betoogt [appellante].

5.1.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het hekwerk een erfafscheiding is. Zij heeft dit oordeel gegeven in het kader van haar beantwoording van de vraag of, en zo ja in hoeverre het hekwerk vergunningvrij kan worden gebouwd op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel 12, van bijlage II van het Bor. Volgens de rechtbank kan het hekwerk niet op grond van die bepaling vergunningvrij worden gebouwd, voor zover het op 1 m, of minder dan 1 m, van openbaar gebied staat.

5.2.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het hekwerk een erfafscheiding is. Dat niet het hekwerk, maar de beukenhaag op de erfgrens staat, is niet bepalend voor het antwoord op de vraag of het hekwerk, dat tegen de beukenhaag is geplaatst, als een erfafscheiding kan worden aangemerkt. Vergelijk de uitspraak van 25 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1911), onder 8.1. Voor het antwoord op die vraag is evenmin bepalend of het hekwerk wordt gebruikt om huisdieren op eigen terrein te houden.

De vraag of [partij] haar huisdieren in haar tuin mag laten loslopen, behoeft geen beantwoording, omdat de aanvraag van [partij] om omgevingsvergunning en het door [appellante] ingediende handhavingsverzoek geen betrekking hebben op de aanwezigheid van huisdieren in de tuin.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.

w.g. Van Ravels

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Robben

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024

610-1098

Artikel delen