Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

Gehuwde ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de tijdens huwelijk geboren kinderen uit op grond van artikel 1:251 BW. Ook na ontbinding van het huwelijk oefenen ouders het gezag gezamenlijk uit. Dat geldt ook voor situaties waarin ouders niet gehuwd zijn maar een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. Voor ongehuwden is de regeling anders: voor ouders van kinderen, geboren voor 2023, is in artikel 1:252 BW bepaald dat deze het gezag gezamenlijk uitoefenen als het gezamenlijk gezag op beider verzoek is aangetekend in het Centraal Gezagsregister, waarop de rechtbanken in Nederland zijn aangesloten. Voor kinderen, geboren na 1 januari 2023 geldt dat erkenning door de andere ouder in beginsel tevens gezag inhoudt (artikel 1:251b BW).

In het geval van echtscheiding of van beëindiging van het geregistreerd partnerschap of van de relatie na samenwoning kunnen zich tussen ouders problemen voordoen over de te nemen beslissingen voor het kind. Dat kan leiden tot een verzoek van een van de partijen, meestal de verzorgende ouder, om het gezag van de andere ouder te beëindigen en het eenhoofdig gezag te verkrijgen. De wet kent voor de verschillende situaties verschillende regels, maar het gemeenschappelijke kenmerk is dat de wetgever ervan uitgaat dat gezamenlijk gezag het meest in het belang van het kind is. Dat betekent dat een rechterlijke beslissing tot beëindiging van het gezag van de andere ouder een uitzonderingssituatie moet zijn. Van zo’n uitzonderingssituatie is sprake als er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders terwijl niet te verwachten is dat deze situatie op korte termijn zal wijzigen. Dit wordt wel het ‘‘klem- en verloren criterium ’ genoemd. Vaak is in zo’n situatie de communicatie tussen de ouders dermate verstoord dat het praktisch gezien niet meer mogelijk is voor ouders om een gezamenlijke beslissing over het kind te nemen en daardoor raakt het kind klem en verloren tussen beide ouders.

Zie bijvoorbeeld Rb. Den Haag 10 december 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:13547.

Ook kan eenhoofdig gezag door de rechter worden toegekend als dat anderszins in het belang van het kind is. Die situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een van de ouders een vreemdeling betreft die teruggekeerd is naar zijn land van herkomst terwijl er geen contact meer is tussen ouders en de verzorgende ouder ook niet weet waar de andere ouder verblijft.

Hiervoor is de situatie besproken van gezamenlijk ouderlijk gezag waarbij een van de ouders niet meer wenst dat de andere ouder gezag over het kind uitoefent. De omgekeerde situatie doet zich voor als een van de ouders (meestal de moeder) gezag heeft over het kind en de andere ouder (die het kind wel erkend heeft) vraagt om het medegezag. Als de verzorgende ouder daarvoor toestemming geeft, is gezamenlijk gezag snel geregeld. Maar als dat niet het geval is, zal de andere ouder via een advocaat de rechtbank moeten verzoeken om gezamenlijk gezag op grond van artikel 1:253c BW. Het uitgangspunt van de wetgever dat gezamenlijk gezag de voorkeur heeft, geldt hier ook. Het verzoek wordt alleen afgewezen als het kind klem en verloren dreigt te raken, dan wel als afwijzing anderszins in het belang van het kind is.