Kosten rente en aflossing
Als voor de betaling van noodzakelijke kosten een lening mogelijk is, kan voor de kosten van rente en aflossing bijzondere bijstand worden verstrekt.
Voorbeeld
Dunya is statushouder en heeft een woning aangeboden gekregen voor haar en haar drie kinderen. Voor de inrichtingskosten vraagt zij bijzondere bijstand aan. De gemeente wijst haar op de mogelijkheid om voor deze kosten een lening aan te gaan bij de gemeentelijke kredietbank (eventueel onder borgstelling van de gemeente). Zij kan hier een lening krijgen van € 5.400 die zij in 36 maanden moet terugbetalen met € 150 per maand. Door deze hoge aflossing komt zij financieel mogelijk in de problemen waardoor er nieuwe schulden kunnen ontstaan. Om dit te voorkomen kan de gemeente voor de kosten van rente en aflossing bijzondere bijstand toekennen.
Voor de berekening en betaling van de bijzondere bijstand bestaan verschillende mogelijkheden.
Mogelijkheid 1
Als haar aflossingscapaciteit wordt vastgesteld op € 50 per maand en zij maandelijks € 150 moet terugbetalen, dan kan de gemeente de resterende € 100 per maand toekennen als bijzondere bijstand voor de kosten van rente en aflossing.
Mogelijkheid 2
De gemeente kan er ook voor kiezen om haar aflossingscapaciteit af te trekken van de hoofdsom en het verschil eenmalig als bijzondere bijstand te verstrekken.
Voorbeeld
Als er een schuld wordt aangegaan van € 5.400 en Dunya een aflossingscapaciteit heeft van € 50 per maand dan kan zij in 36 termijnen € 1.800 betalen. De gemeente kan er dan voor kiezen om eenmalig een bedrag van € 3.600 aan bijzondere bijstand te verstrekken. Door dit bedrag in mindering te brengen op de hoofdsom blijft er nog € 1.800 over die zij dan dient terug te betalen.
Mogelijkheid 3
De gemeente kan er ook voor kiezen om alle kosten zelf te betalen. De gemeente verstrekt dan bijzondere bijstand voor de noodzakelijke kosten en laat Dunya dan 36 maanden maal de afloscapaciteit betalen. De restantschuld kan dan na deze termijn worden kwijtgescholden.
In dat geval hoeft er geen lening te worden aangegaan bij de gemeentelijke kredietbank, is er geen rente verschuldigd waardoor de kosten lager zijn en hoeft er evenmin bijzondere bijstand te worden verstrekt voor rente en aflossing.
S
chulden
Als uitgangspunt is er geen bijzondere bijstand mogelijk voor de betaling van schulden (art. 13 Pw). Achterliggende gedachte is dat iedereen over ten minste een inkomen kan beschikken dat gelijk is aan het sociaal minimum. Dit inkomen wordt toereikend geacht voor de betaling van de noodzakelijke kosten voor levensonderhoud, waaronder de huur, gas, water en elektra. Als er dan schulden ontstaan, is dit doorgaans geen gevolg van een gebrek aan inkomen, maar het gevolg van een verkeerd bestedingspatroon. De gevolgen van een verkeerd bestedingspatroon mogen als uitgangspunt niet worden opgelost door het verstrekken van gemeenschapsgeld (lees: bijzondere bijstand). Maar er kunnen ook bijzondere omstandigheden hebben gespeeld die er de oorzaak van zijn dat er schulden zijn ontstaan. Bijvoorbeeld als er sprake is van veel extra kosten in verband met een ernstige ziekte of dat door werkloosheid het inkomen niet meer toereikend is voor de lopende verplichtingen of dat dit het gevolg is van een aanzienlijke inkomensdaling omdat de partner vertrokken is.
Een ander voorbeeld is de situatie dat iemand meerdere jaren heeft samengeleefd met een alcoholist of een gokverslaafde, er in die periode schulden zijn gemaakt, zij inmiddels gescheiden zijn, maar de vrouw nog wel met een huurschuld blijft zitten die zij niet kan betalen. Als deze vrouw met jonge kinderen hierdoor op straat komt te staan, is er sprake van een maatschappelijk afbreukrisico. Gelet op de dringende omstandigheid is het college dan bevoegd om op grond van art. 49 Pw bijzondere bijstand toe te kennen voor de betaling van deze schulden.
Aan deze bijstandsverlening worden dan vaak aanvullende verplichtingen verbonden waaronder:
dat men akkoord gaat met een automatische incasso voor de betaling van de vaste lasten (zodat er geen nieuwe achterstanden gaan ontstaan);
dat men meewerkt aan een schuldhulpverleningsplan;
dat men budgetbegeleiding krijgt toegewezen;
dat men geen nieuwe schulden mag aangaan; en
dat alle bijstand terugbetaald moet worden.
De enkele omstandigheid dat de woning wordt ontruimd als het college geen bijzondere bijstand verleend voor de kosten van een huurschuld, maakt niet dat er sprake is van zeer dringende reden als bedoeld in art. 49 Pw om bijstand te verlenen voor de schuldenlast (zie CRvB 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1876).
Betaling naar aanleiding van een borgstelling
Als de gemeente borg heeft gestaan voor een lening die is aangegaan bij de gemeentelijke kredietbank en de cliënt voldoet niet langer aan de terugbetalingsverplichting, dan kan de kredietverlener de gemeente aanspreken om de nog openstaande schuld te betalen. De gemeente heeft zich immers borg gesteld voor de financiële risico’s van deze lening. Als de gemeente deze schuld betaalt, dan is dat in de vorm van bijzondere bijstand welke van de cliënt zal worden teruggevorderd.
Kosten WSNP
Voor de salariskosten van een door de rechtbank benoemde bewindvoerder in het kader van de WSNP is geen bijzondere bijstand mogelijk. Deze kosten behoren uit de boedel te worden voldaan. Als de boedel geen ruimte biedt voor de betaling van het voorschot op het salaris, doen de kosten zich niet voor en zijn deze, indien deze zijn voldaan, zonder noodzaak betaald (zie uitspraak CRvB 29 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP9870).
Kosten bewindvoering
De grootste uitgavenpost binnen de bijzondere bijstand is die voor de kosten van beschermingsbewind. Deze kosten kunnen oplopen tot wel 80% van het totale beschikbare budget voor bijzondere bijstand.
De kantonrechter kan beschermingsbewind instellen als er sprake is van een situatie waarin iemand als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden, niet in staat is zijn eigen vermogensrechtelijke belangen te behartigen (art. 1:431 BW).
Als de noodzaak van beschermingsbewind door de rechter is vastgesteld dan betekent dit voor de bijzondere bijstand dat deze kosten noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Het college is dan gehouden voor deze kosten bijzondere bijstand te verstrekken als daar recht toe bestaat (zie uitspraak CRvB 9 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4439).
In de uitspraak van de CRvB van 4 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2403) heeft de Raad bepaald dat het college geen recht heeft op nadere stukken ter beoordeling van het recht op bijzondere bijstand.
Het college wilde in het kader van een aanvraag nadere informatie ontvangen om onder andere te kunnen beoordelen of er sprake is van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld in het kader van de Wgs), of er aanvullende verplichtingen kunnen worden opgelegd (bijvoorbeeld een schuldhulptraject of aanvullende ondersteuning anderszins), en om te beoordelen of de bijstand in de vorm van een geldlening kan worden verstrekt (bijvoorbeeld als er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid).
De Raad was van oordeel dat de gemeente geen recht had op de gevraagde stukken en baseerde zich hierbij mede op de uitspraak van de CRvB van 21 augustus 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AD3836. Op grond van deze uitspraak is het college gebonden aan de beschikking van de kantonrechter en staat daarmee de noodzaak tot financiële belangenbehartiging in de vorm van onderbewindstelling vast. Het is dan niet aan het college om zelf de noodzaak van die onderbewindstelling te beoordelen en evenmin om te bezien of andere oplossingen mogelijk zouden zijn.
Dit ligt anders, volgens de Raad, nadat de bijstand eenmaal is toegekend. In dat geval staan het college wel instrumenten ter beschikking om de noodzaak van de (voortzetting van de) bewindvoering – en daarmee de noodzaak van verdere bijstandsverlening – te verifiëren.
De Raad noemt hierbij de mogelijkheid om in overleg met de bewindvoerder minder vergaande oplossingen, zoals de inschakeling van een budgetcoach, te bespreken. Verder kan het college, onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 9 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4439, bij twijfel een onderzoek instellen om te controleren of de uit de bewindvoering voortvloeiende werkzaamheden zijn verricht en of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt verstrekt ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Tot slot geven de rechters aan dat het college ook gebruik kan maken van de sinds 1 januari 2014 in het BW opgenomen mogelijkheid om bij wijziging van omstandigheden opheffing van de onderbewindstelling te verzoeken.
Inmiddels heeft de CRvB haar opvatting herzien en is zij van mening dat het college wel recht heeft op het plan van aanpak en ook bij de aanvraag al een nadere beoordeling mag maken ten aanzien van de vorm van bijstand (art. 48 lid 2 Pw) en de aanvullende verplichtingen (art. 55 Pw) (zie CRvB 6 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2610). In deze uitspraak wordt daarom op dit punt afstand genomen van de vorige uitspraken (CRvB 4 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2403 en CRvB 18 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2483, ECLI:NL:CRVB:2017:2484 en ECLI:NL:CRVB:2017:2485).
Het college is bevoegd om zelf een voorliggende voorziening te creëren. Op deze wijze kan het college meer grip krijgen op de kosten en de kwaliteit van de bewindvoering (zie CRvB 30 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1326).
Het college is echter niet bevoegd om iemand te dwingen de kantonrechter te vragen zijn eigen bewindvoerder te ontslaan en een gemeentelijke dienst te benoemen als bewindvoerder (zie CRvB 12 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:636, 637 en 638).
Het college kan de kantonrechter overigens wel zelf vragen om ontslag van de bewindvoerder, maar dat kan alleen als sprake is van:
gewichtige redenen of
als de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen.
Zie artikel 1:432 lid 2 en 448 lid 2 BW.
Op 1 januari 2021 is de Wet adviesrecht voor gemeenten bij schuldenbewind (Ags) in werking getreden. Op grond van deze wet is art. 431 van Boek 1 BW gewijzigd en is art. 432a BW toegevoegd. De wet regelt dat gemeenten drie maanden nadat schuldenbewind is ingesteld, de rechter mogen adviseren of een inwoner het beste kan worden geholpen door voortzetting van het bewind of door een lichtere vorm van gemeentelijke ondersteuning. Verder is geregeld dat schuldenbewind alleen nog voor bepaalde tijd kan worden ingesteld zodat een schuldenbewind niet langer loopt dan noodzakelijk.