‘Gewaarborgde hulp’ is hulp van een derde die door de verzekerde is ingeschakeld en van wie voldoende aannemelijk is gemaakt dat deze kan instaan voor nakoming van de aan het persoonsgebonden budget (pgb) verbonden verplichtingen. Dit kan dus zowel bijvoorbeeld een vertegenwoordiger zijn als een – willekeurige – derde, die de verzekerde helpt om te voldoen aan de voorwaarden van verlening van een pgb, zoals het voeren van regie over de zorg. Het begrip is ontleend aan jurisprudentie
ECLI:NLCRVB:2013:1375.
uit 2013, toen de AWBZ nog van kracht was, die mede ten grondslag ligt aan de verleningsvoorwaarden zoals die zijn beschreven in artikel 3.3.3 Wlz.
Stcrt. 2014, nr. 36917, pag. 67.
In de jurisprudentie waaraan hier wordt gerefereerd bepaalde de rechter dat de kring van derden die hulp kan verlenen aan de budgethouder niet beperkt mag blijven tot de wettelijke vertegenwoordigers, partners of inwonende kinderen. Tot die conclusie is gekomen omdat noch in de regels ten aanzien van het pgb, noch in artikel 4:35 Awb, dat betrekking had op weigeringsgronden voor subsidieverlening (het pgb ten tijde van de AWBZ betrof een subsidieregeling), dergelijke eisen gesteld werden. Relevant is of de betrokken derde de kwaliteiten heeft om de hulp in kwestie te bieden.
Sinds de inwerkingtreding van de Wlz per 1 januari 2015 is in artikel 5.6 Rlz bepaald dat bij bepaalde zorgprofielen de verzekerde verplicht is gebruik te maken van een gewaarborgde hulp. In het geval dat de verzekerde dit nalaat, zal toekenning van het pgb worden geweigerd. De reden die hieraan ten grondslag ligt is dat de aard (zwaarte) van deze zorgprofielen met zich meebrengt dat verzekerden die op de in het betreffende zorgprofiel getypeerde zorg zijn aangewezen in de regel niet zelfstandig aan de verplichtingen van het pgb zullen kunnen voldoen. Dat is de reden waarom ze verplicht zijn een derde in te schakelen, zodat deze hen hierin kan ondersteunen. Artikel 5.11 Rlz stelt bepaalde eisen aan de gewaarborgde hulp. Ook indien verzekerden een derde inschakelen terwijl zij hier op grond van de Wlz niet toe zijn gehouden, moet deze derde voldoen aan artikel 5.11 Rlz. Het artikel regelt dat er eisen gesteld kunnen worden aan de derde zodat sprake is van gewaarborgde hulp. Op basis daarvan kan het pgb worden geweigerd dan wel (tussentijds) worden ingetrokken (artikel 5.20, tweede lid, Rlz). Het voorgaande laat onverlet dat de verzekerde zelf, de budgethouder, verantwoordelijk blijft voor hetgeen met het pgb gebeurt. In artikel 5.11, tweede lid, Rlz is tevens opgenomen welke personen de rol van gewaarborgde hulp niet mogen vervullen. Uiteraard bestaat de mogelijkheid dat de gewaarborgde hulp tevens wettelijk vertegenwoordiger is zoals bedoeld in het BW. Dit is dus nadrukkelijk geen automatisme.
ECLI:NL:RBLIM::2018:6706.
In principe is dat de meest gewenste situatie, omdat aan vertegenwoordiging verdergaande bevoegdheden zijn gekoppeld waardoor deze rechtshandelingen mag verrichten die verder gaan dan de bevoegdheden die verbonden zijn aan het zijn van gewaarborgde hulp. Het voorgaande heeft dus tot gevolg dat een persoon die uitsluitend de positie van gewaarborgde hulp verleent, op geen enkele wijze aansprakelijk wordt gehouden voor zorginhoudelijke en financiële verplichtingen die aan het pgb verbonden zijn en waar hij betrokkenheid bij heeft gehad. Dit laat onverlet dat er een aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) kan volgen. In het geval dat een gewaarborgde hulp tevens rechtshandelingen gaat verrichten waarvoor geldt dat ze rechtmatig zijn, zal deze dus tevens een vertegenwoordiger zoals bedoeld in het BW moeten zijn of dit worden via een machtiging. Pas dan kan deze bijvoorbeeld zorgovereenkomsten sluiten ten behoeve van de verzekerde of declaraties indienen.