Ondanks dat de verantwoordelijkheid voor het toezicht op kwaliteit bij de IGJ is belegd door de wetgever, heeft de gemeente de mogelijkheid te sturen op de kwaliteit van jeugdhulp op grond van contracten. De gemeente kan bij de inkoop en contractering van jeugdhulp eisen stellen, in aanvulling op wettelijke bepalingen. Deze worden opgenomen in de contractuele afspraken tussen gemeente en jeugdhulpaanbieder. Indien de gemeente zorg of ondersteuning heeft ingekocht middels een aanbesteding of andere inkoopprocedure zoals open house, is er sprake van een privaatrechtelijke overeenkomst. Het gaat dan vaak om een overeenkomst van opdracht: de gemeente geeft de aanbieder de opdracht om zorg of ondersteuning te bieden.
De gemeente kan op grond van artikel 2.11 lid 1 Jeugdwet de zorg laten uitvoeren door derden.
De aanbieder levert de jeugdhulp als opdrachtnemer.
Indien de gemeente van oordeel is dat de jeugdhulpaanbieder de jeugdhulp niet geheel volgens de overeengekomen voorwaarden verleent, kan de gemeente de jeugdhulpaanbieder in gebreke stellen,
Artikel 6:82 BW. Dit is niet nodig indien er een fatale leveringstermijn is afgesproken of de wederpartij niet meer kan nakomen, zie hiervoor artikel 6:83 BW.
waarbij de gemeente de aanbieder een termijn geeft waarbinnen de aanbieder moet aantonen dat zij (weer) aan de voorwaarden voldoet. De jeugdhulpaanbieder heeft zo de mogelijkheid haar afspraken na te komen. Indien de jeugdhulpaanbieder na de gestelde termijn nog steeds niet aan de voorwaarden voldoet, kan de gemeente overgaan tot ontbinding van de overeenkomst.
Artikel 6:265 BW.
Let op: in de praktijk wordt regelmatig het woord ‘besluit’ opgenomen in een ontbindingsbrief, waarna de betreffende jeugdhulpaanbieder een bezwaar indient. Het ontbinden van een overeenkomst betreft echter geen besluit in de zin van de Awb, er bestaat dan ook geen mogelijkheid bezwaar of beroep in te stellen door de aanbieder. Indien de aanbieder het niet eens is met de ontbinding, kan zij een procedure starten bij de rechtbank (civiele rechter).
Vanzelfsprekend zijn er diverse voorwaarden waar een ingebrekestelling en ontbinding aan moeten voldoen. Zo moet uit de ingebrekestelling duidelijk blijken aan welke concrete verplichtingen uit de overeenkomst moet worden voldaan en moet duidelijk zijn wat de aanbieder moet ondernemen om alsnog aan zijn contractuele verplichting te voldoen.
Rb. Gelderland 14 oktober 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:5560, r.o. 4.18 en 4.25.
Een onzorgvuldige of onjuiste aanpak kan een gemeente (letterlijk) duur komen te staan in een juridische procedure. Het wordt dan ook aanbevolen om als gemeente te zorgen voor de juiste juridische (privaatrechtelijke) expertise.
Daarnaast is het van groot belang dat voordat enige procedure van start gaat, er wordt gekeken naar de best passende juridische route. Indien het bijvoorbeeld gaat om een aanbieder die alleen ondersteuning levert op grond van de Wmo 2015, kan de toezichthouder onderzoek doen naar de kwaliteit van de ondersteuning op grond van de bevoegdheden uit de Wmo 2015 en Awb. Om te bepalen welke bevoegdheden je als gemeente hebt of welke acties je kunt inzetten, is het van belang om eerst na te gaan of je gebonden bent aan de bepalingen uit het bestuursrecht of het privaatrecht.
Let in dit kader wel op de doorkruisingsleer, zoals besproken in paragraaf 1.5.
Indien er sprake is van besluit in de zin van de Awb heb je te maken met het bestuursrecht, bijvoorbeeld bij de verlening van een subsidie voor het leveren van jeugdhulp aan een aanbieder.
Indien sprake is van een aanbieder die zowel op grond van de Wmo 2015 als Jeugdwet ondersteuning levert op grond van twee aparte overeenkomsten en er signalen zijn met betrekking tot de kwaliteit van de ondersteuning, kan het efficiënter en effectiever zijn op grond van de overeenkomst(en) actie te ondernemen. Indien de toezichthouder onderzoek doet naar de ondersteuning op grond van de Wmo 2015 en tot de conclusie komt dat de ondersteuning inderdaad niet voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen, dan kan hij tot de conclusie komen dat de aanbieder geen ondersteuning meer mag verlenen aan de inwoners. De toezichthouder heeft echter geen bevoegdheid om de kwaliteit van de jeugdhulp te controleren, dit is de bevoegdheid van de IGJ. In dat geval kan dus de situatie ontstaan dat bijvoorbeeld de dagbesteding aan oudere inwoners wordt gestaakt, maar dat de logeeropvang voor kwetsbare kinderen gewoon doorloopt.
Daarnaast heeft de toezichthouder bevoegdheden op grond van Hoofdstuk 5 van de Awb, maar is deze in beginsel niet bevoegd om privaatrechtelijke overeenkomsten aan te tasten. Dat betekent dat gemeenten op voorhand goed dienen na te denken over de wijze waarop zij het toezicht en de handhaving lokaal inrichten.
Voor de toezichthouder is het overigens wel mogelijk om bij de IGJ een verzoek tot handhaving in te dienen. De toezichthouder moet dan wel belanghebbende zijn in de zin van de Awb.
Artikel 1:2 lid 1 Awb.
Als dat het geval is, moet de toezichthouder aanknopingspunten aanbieden die voldoende duidelijk en concreet zijn, zodat de IGJ nader onderzoek kan doen of direct kan vaststellen dat er sprake is van kwalitatief goede jeugdhulp.
De IGJ beoordeelt dat op basis van het zogenoemde ‘JIJ-kader’.