Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

Een bezwaar of (hoger) beroep schort de werking van het besluit niet op. Dat is bepaald in artikel 6:16 Awb. Dat betekent dat het besluit onmiddellijk werkt, mits op de juiste wijze bekendgemaakt. Als de belanghebbende bezwaar of (hoger) beroep aantekent tegen het besluit en het noodzakelijk is dat op korte termijn de werking van het besluit wordt geschorst of anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen, kan de belanghebbende de voorzieningenrechter van de rechtbank of, als hoger beroep aanhangig is, de voorzitter van de Centrale Raad van Beroep vragen een voorlopige voorziening te treffen. Die voorlopige voorziening kan een schorsing van het besluit inhouden maar ook een andere voorziening. De voorzieningenrechter kan het verzoek niet-ontvankelijk verklaren, toewijzen of afwijzen.

Voor een ontvankelijk verzoek om een voorlopige voorziening is nodig dat tegen een besluit bezwaar is ingediend bij het college of beroep is ingesteld bij de bestuursrechter. Dat betekent dat er in ieder geval een bezwaar of beroep moet lopen. Dit is de eis van formele connexiteit. Daarnaast moet de gevraagde voorziening inhoudelijk ook te maken hebben met het besluit waartegen bezwaar of beroep is ingesteld. Dit wordt wel de eis van materiële connexiteit genoemd. Als niet aan de eisen van formele en materiële connexiteit is voldaan, zal het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.

CRVB 9 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3105.

Als een verzoek ontvankelijk is, zal de voorzieningenrechter toetsen of een voorziening nodig is. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep formuleert het dan te volgen toetsingskader als volgt: ‘indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, [kan] de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bij die belangenafweging speelt voorts een rol de vraag of een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Voor zover de voorzieningenrechter daarbij het geschil in de bodemprocedure beoordeelt, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in die procedure.’

Voorzieningenrechter CRVB 9 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3105.

Naast de eis van connexiteit zal dus ook sprake moeten zijn van een spoedeisend belang. In de rechtspraak is standaard dat van een spoedeisend belang niet snel sprake is bij een financieel geschil. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen daarom al geen voorlopige voorziening treft.

Zie bijvoorbeeld Rb. Oost-Brabant 5 juli 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:3968.

Consequent is de rechtspraak niet hierin. In een situatie waarin duidelijk was dat de jeugdige niet zonder begeleiding thuis kon zijn en de verzorgende ouder op bepaalde momenten niet thuis kon zijn vanwege werk vond de voorzieningenrechter van Rotterdam dat er voldoende spoedeisend belang was om een voorziening te treffen in die zin dat een aanvullend persoonsgebonden budget werd verstrekt.

Rechtbank Rotterdam, 25 februari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1459.

Tijdens een voorlopige voorziening kan de rechter trachten een (tijdelijke) schikking te treffen in die zin dat het college iets doet waardoor gedurende enige tijd de kou uit de lucht is. Zo heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep een voorziening getroffen die inhoudt dat de gemeente binnen een bepaalde termijn een bepaald bedrag stort op een geblokkeerde rekening bij een door het college te kiezen notaris. Voor de verzoeker om de voorziening bestond kennelijk daarmee voldoende zekerheid om het resultaat in de bodemprocedure af te wachten.

CRVB 19 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2313.

Als het gaat om een negatief besluit van het college (bijvoorbeeld een weigering om een voorziening op het gebied van jeugdhulp toe te kennen) is het, gelet op het karakter van de voorlopige voorziening, ook ingewikkeld om een voorziening te treffen die juist ziet op de hulp die in discussie is. Daarmee zou een onomkeerbare situatie kunnen worden gecreëerd, terwijl de voorlopige voorziening juist bedoeld is als tijdelijke, omkeerbare maatregel. De vraag is echter of het specifieke karakter van de Jeugdwet niet zou moeten leiden tot een uitzondering op deze regel. Het gaat in de Jeugdwet altijd om kwetsbare kinderen die hulp nodig hebben. Het daadwerkelijk inzetten van hulp tijdens een procedure hoeft niet per definitie een onomkeerbare situatie op te leveren. Als achteraf blijkt dat de hulp terecht is geweigerd door het college, kan de hulp uiteraard worden stopgezet. Gelet op de lange duur van bezwaar- en beroepsprocedures zou het middel van een voorlopige voorziening best meer mogen worden ingezet.

Soms wordt in de voorlopige voorziening al getoetst of het besluit waartegen bezwaar of beroep is ingesteld juridisch door de beugel kan. Als dan de conclusie is dat het besluit naar alle waarschijnlijkheid rechtmatig is, wordt de voorlopige voorziening afgewezen. Als dat nog onduidelijk is en de beoordeling van de rechtmatigheid in de voorzieningenprocedure te veelomvattend is, treft de voorzieningenrechter ook een voorlopige voorziening als de belangenafweging in het voordeel uitpakt van degene die de voorziening gevraagd heeft.

Zie bijvoorbeeld voorzieningenrechter Rb. Midden-Nederland 20 september 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4536.

Een voorlopige voorziening kan ook ambtshalve door de bestuursrechter worden getroffen bij de beslissing op een bodemzaak. Als de bestuursrechter namelijk het beroep gegrond verklaart, zal hij het bestreden besluit ook vernietigen: artikel 8:72, eerste lid, Awb. In principe houdt dat in dat het college weer een nieuw besluit moet nemen, met inachtneming van de uitspraak van de bestuursrechter. Op grond van artikel 8:72, vijfde lid, Awb kan de bestuursrechter, als dat nodig is, een voorlopige voorziening treffen. Die strekt dan ter overbrugging van de periode die het college nodig heeft om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechter. Van deze mogelijkheid wordt incidenteel door de bestuursrechter gebruik gemaakt.

Rb. Overijssel 29 november 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:4461.