Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

In artikel 8, zevende lid, Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak is vastgelegd dat tegen een besluit op grond van artikel 2.3 Jeugdwet beroep kan worden ingesteld bij de kinderrechter binnen wiens rechtsgebied de betrokken gemeente is gelegen. Volgens de memorie van toelichting toetst de kinderrechter op dezelfde wijze als de bestuursrechter en kan hij de beschikking met het oog daarop alleen in stand houden of vernietigen.

Handelingen II 2012-2013, 33 684, nr. 3, pagina 57.

Helemaal compleet is de wetgever hier niet: als de rechter het besluit vernietigt, zijn er blijkens artikel 8:72, derde lid, Awb ook nog andere afdoeningsmodaliteiten. Zo kan de rechter ook zelf in de zaak voorzien; dat wil zeggen dat de beslissing van de rechter in de plaats komt van het in beroep bestreden besluit. Overigens heeft de Centrale Raad van Beroep

CRVB 27 mei 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1150.

geoordeeld dat de rechter daarvan niet al te snel gebruik moet maken. De rechtbank zal zich ervan moeten vergewissen of het college nog mogelijkheden ziet voor nader onderzoek naar de benodigde jeugdhulp in de te beoordelen periode of een nadere motivering van het bestreden besluit.

In de praktijk komt het vaak voor dat bestuursrechters, niet zijnde kinderrechters, het beroep behandelen. In een zaak, die in de overgang van Wet op de jeugdzorg naar Jeugdwet speelde, werd aangevoerd dat op het beroep ten onrechte door bestuursrechters en niet door de kinderrechter was beslist. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het middel ten onrechte was voorgedragen. In artikel 53 van de Wet op de rechterlijke organisatie is bepaald dat het bestuur van de rechtbank enkelvoudige kamers voor het behandelen en beslissen van kinderzaken vormt en dat degene die in die kamer voor kinderzaken zitting heeft kinderrechter wordt genoemd. In het bestuursreglement van de rechtbank was vastgelegd op welke wijze de bezetting van de teams wordt vastgesteld, welke categorieën zaken door elk van de teams worden behandeld en dat teams in afwijking hiervan tijdelijk kunnen worden belast met de behandeling van een zaak of zaken uit een ander team. Daaruit concludeerde de Centrale Raad van Beroep dat de aangevallen uitspraak is gedaan door de kinderrechter als bestuursrechter.

CRVB 2 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4172.

Formeel is dat een juiste benadering maar die gaat wel voorbij aan de omstandigheid dat kinderrechters blijkens de professionele standaarden een specifiek curriculum hebben doorlopen voordat ze als kinderrechter zijn gaan functioneren.

Het beroep is gericht tegen het besluit op bezwaar van het bestuursorgaan. De rechter zal dus toetsen of het besluit op bezwaar naar de feiten en omstandigheden van dat moment rechtmatig was. De rechter toetst dus ex tunc. Het beroepschrift moet de redenen bevatten waarom de belanghebbende het niet eens is met het besluit op bezwaar. Het hoger beroep ziet niet direct op het besluit op bezwaar; het is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank. De gronden in hoger beroep dienen dan ook te zien op de uitspraak van de rechtbank. Als degene die hoger beroep instelt uitsluitend herhaalt wat in bezwaar dan wel in beroep naar voren is gebracht, zal de Centrale Raad van Beroep zich veelal beperken tot de vraag of deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende zijn besproken en of de rechtbank genoegzaam heeft gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.

Zie bijvoorbeeld CRvB 2 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:516 en ECLI:NL:CRVB:2022:510.

Blijkens artikel 10 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak is hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank omtrent een besluit genomen op grond van artikel 2.3 Jeugdwet en paragraaf 8.1 Jeugdwet bij de Centrale Raad van Beroep mogelijk. Dit houdt in dat hoger beroep tegen uitspraken van rechtbanken over andere besluiten, bijvoorbeeld die genomen worden door de raad voor de kinderbescherming of door de minister in het kader van toezicht, worden beslecht door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voor een ander voorbeeld: ABRS 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1260.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is namelijk de aangewezen hogerberoepsrechter in alle gevallen die niet expliciet benoemd zijn.

Een beslissing over pleegvergoedingen wordt genomen door de raad voor de kinderbescherming. Als iemand het niet eens is met die beslissing kan beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingesteld. In een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep verklaarde deze zich niet bevoegd om van een hoger beroep tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders over een pleegvergoeding kennis te nemen. Gelet op artikel 8:105 Awb is immers, aldus de Centrale Raad van Beroep, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevoegd.

CRVB 11 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2003.

Daarmee is de rechtsmacht over geschillen in het jeugdrecht verdeeld over drie verschillende instanties voor hoger beroep en twee rechtsgebieden. Binnen het civiele recht beslissen de kinderrechter, het gerechtshof en de Hoge Raad over jeugdzaken, en dat geldt ook voor de strafrechtelijke jeugdzaken. Binnen het bestuursrecht de rechtbanken, de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er zijn belangrijke verschillen in de toetsing en beoordeling van geschillen: de civiele rechter en strafrechter beschikken zelf, de bestuursrechter beschikt niet zelf maar toetst of het bestuursorgaan een juiste beslissing heeft genomen. Als dat niet het geval is, zal het bestuursorgaan opnieuw moeten beslissen met, zo nodig, weer een nieuwe beroepsgang. De verschillen in benadering en de inherent lange duur van bestuursrechtelijke geschillen roepen de vraag op of het niet beter was geweest de rechtsbescherming in handen te leggen van de beschikkingsrechter, dus de civiele en de strafrechter. Een keuze die de wetgever niet gemaakt heeft.