Als er sprake is van het hoofdverblijf in dezelfde woning wordt, ongeacht de feitelijke situatie, in vier situaties de gezamenlijke huishouding verondersteld aanwezig te zijn. Er is dan sprake van een onweerlegbaar rechtsvermoeden. Als daar sprake van is, kan een gezamenlijke huishouding worden aangenomen zonder nader onderzoek te doen naar de financiële verstrengeling of verzorging anderszins. De cliënt heeft niet de mogelijkheid het tegendeel te bewijzen.
Het gaat daarbij om de situaties dat (art. 3 lid 4 Pw):
zij die met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt. In afwijking van de wettekst geldt de periode van twee jaar ook voor personen die met elkaar gehuwd zijn geweest. Zie hiervoor uitspraak CRvB 29 november 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU7657;
uit de relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de één door de ander. De Hoge Raad heeft bepaald dat dit ongeacht de leeftijd van het kind geldt (HR 25 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2580);
zij die zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
zij die op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding.
In het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding wordt aangegeven om welke registraties het gaat. Het betreft hier een limitatieve opsomming. Dit betekent dat registraties bij andere instellingen dan genoemd in dit besluit niet leiden tot een onweerlegbaar rechtsvermoeden. In die situaties dient voor de vaststelling van de gezamenlijke huishouding alsnog onderzoek te worden gedaan naar de financiële verstrengeling en/of de verzorging anderszins.
In art. 3 lid 1 van het bedoelde Besluit worden de volgende registraties vermeld:
Als registraties als bedoeld in artikel 2, worden aangewezen de registratie als:
duurzame gezamenlijke huishouding op grond van:
de Wet langdurige zorg,
de Wet inkomstenbelasting 2001,
de Wet op de loonbelasting 1964,
de Wet op de studiefinanciering,
4a.de Wet studiefinanciering 2000,
de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945,
de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945;
gezamenlijke huishouding op grond van:
de Participatiewet,
de ANW,
de AOW,
de IOAW,
de IOAZ,
de TW,
de Wajong,
de WAO,
de WAZ,
de Wet WIA,
de Wmo 2015,
de ZW,
de IOW;
duurzame gemeenschappelijke huishouding op grond van onderafdeling 3 van afdeling van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
gemeenschappelijke huishouding op grond van:
de Successiewet 1956;
een verblijfsrecht ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 voor verblijf bij partner;
duurzame relatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
Een registratie kan tot maximaal twee jaar terug in aanmerking worden genomen.
Voorbeeld
Joost vraagt vanaf 1 juni bijstand aan. Hij huurt een kamer bij Dorien en geeft aan dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Dorien werkt en heeft een inkomen van € 2.500 per maand. Uit onderzoek komt naar voren dat Joost nog geen jaar geleden een uitkering krachtens de Toeslagenwet heeft ontvangen gebaseerd op een gezamenlijke huishouding met Dorien. Aangezien Joost en Dorien het hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij op grond van een registratie (TW, minder dan twee jaar geleden) als gezamenlijke huishouding zijn aangemerkt, worden zij ook voor de uitvoering van de Pw aangemerkt als gezamenlijke huishouding (ongeacht de feitelijke situatie). Er is hier sprake van een onweerlegbaar rechtsvermoeden. Nu het gezamenlijke inkomen hoger is dan de voor hen geldende gehuwdennorm, wordt de aanvraag afgewezen.