Merkwaardig is dat de Jeugdwet wel bepaalt dat het college periodiek moet bezien of er aanleiding is een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget te heroverwegen, maar niet bepaalt dat het college daartoe een toezichthouder kan aanwijzen, die ziet op de naleving van de aan het persoonsgebonden budget gestelde voorwaarden. Een toezichthouder is, zo bepaalt artikel 5:11 Awb een persoon die bij of krachtens wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van wettelijke regels. De toezichthouder heeft bijzondere bevoegdheden zoals het binnentreden van plaatsen, het vorderen van inlichtingen, het inzage vorderen van een identiteitsbewijs, zakelijke gegevens en bescheiden en het onderzoeken van zaken (art. 5:15 tot en met 5:19 Awb).
Nog belangrijker is dat eenieder verplicht is aan een toezichthouder alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn toezichtsbevoegdheden: zie artikel 5:20, eerste lid, Awb. Een toezichthouder kan bijvoorbeeld inzage vorderen in computergegevens. Degene van wie de inzage wordt gevorderd, is verplicht daaraan mee te werken. Als die persoon dat niet doet, dan heeft het college de mogelijkheid via handhaving (een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang) ervoor te zorgen dat het die informatie alsnog verkrijgt: artikel 5:20, derde lid, Awb. Artikel 7.4.0, tweede lid, Jeugdwet geeft een bijzondere verplichting tot het verstrekken van informatie aan de toezichthouder door jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen, de raad voor de kinderbeschermers en met name genoemde gedragswetenschappers. Een toezichthouder levert dus een belangrijke bijdrage aan de mogelijkheden die het college heeft om periodiek de beslissingen aangaande het persoonsgebonden budget te heroverwegen.
Uit artikel 5:11 Awb volgt dat er wel een wettelijk voorschrift moet zijn op grond waarvan de toezichthouder de bevoegdheden kan uitoefenen. In de Jeugdwet is dat wettelijk voorschrift niet te vinden. Dat betekent dat de gemeenteraad in zijn verordening jeugdhulp een regeling aangaande het toezicht moet opnemen.
Er is een beperking aan het gemeentelijk toezicht in het kader van de Jeugdwet. Het toezicht is beperkt tot de beslissingen aangaande een persoonsgebonden budget. Artikel 8.1.3 Jeugdwet heeft het nadrukkelijk niet over beslissingen over de inzet van hulp in natura. De gemeente kan wel invloed uitoefenen op de naturavoorzieningen. Er is immers een contractuele relatie tussen de gemeente en de jeugdhulpaanbieders. Mochten zich problemen voordoen dan kan een geschil privaatrechtelijk worden opgelost. Wat betreft de kwaliteit van de in natura geboden zorg, heeft de gemeente ook de mogelijkheid deze privaatrechtelijk aan te pakken; de jeugdhulpaanbieder is immers contractueel verplicht tot het leveren van goede hulp.
Niet helemaal duidelijk is of de gemeentelijke toezichthouder zich mag bemoeien met de kwaliteit van de geleverde hulp, die iemand in het kader van een persoonsgebonden budget levert. In de Jeugdwet is de jeugdhulpaanbieder gedefinieerd als degene die onder verantwoordelijkheid van het college de hulp verleent. Duidelijk is dat, als de gemeente met een aanbieder een overeenkomst heeft gesloten, deze aanbieder de hulp verleent onder verantwoordelijkheid van het college. Maar in geval van een persoonsgebonden budget ligt dat anders. Het college heeft dan namelijk geen enkele relatie met de aanbieder. De overeenkomst wordt immers gesloten tussen budgethouder en aanbieder, de daadwerkelijke betaling vindt plaats via de Sociale verzekeringsbank. In die situatie kun je bezwaarlijk spreken van leveren van hulp onder verantwoordelijkheid van het college. Van een jeugdhulpaanbieder in de zin van de Jeugdwet is dan ook geen sprake. Dat betekent dat de inspectie niet in beeld is en dat dus de gemeentelijke toezichthouder de kwaliteit van de geleverde hulp moet beoordelen. In de gemeentelijke verordening zou dan ook moeten worden bepaald aan welke kwaliteitseisen deze aanbieder van hulp moet voldoen.