De medewerkingsplicht is vastgelegd in artikel 8.1.2 Jeugdwet. Dat artikel staat in het hoofdstuk Financiën en verantwoording. Het besluit tot het verstrekken van een voorziening op het gebied van jeugdhulp is geregeld in hoofdstuk 2 van de Jeugdwet. De voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura (waarbij de hulp wordt verleend door een aanbieder van jeugdhulp die een overeenkomst heeft met de gemeente) of uit een persoonsgebonden budget (waarmee de ouder de noodzakelijke jeugdhulp van derden kan betrekken). Het persoonsgebonden budget is geregeld in hoofdstuk 8. Dat zou tot de conclusie kunnen leiden dat de medewerkingsplicht uitsluitend ziet op het verstrekken van inlichtingen met betrekking tot het persoonsgebonden budget. De Centrale Raad van Beroep
CRVB 23 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:693.
volgde dit standpunt echter niet: op grond van artikel 8.1.2, derde lid, Jeugdwet zijn de jeugdige en de ouders verplicht de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Jeugdwet, aldus de Centrale Raad van Beroep. Hier is sprake van een algemene medewerkingsverplichting die niet alleen ziet op situaties waarin sprake is van een persoonsgebonden budget. Ofschoon deze uitspraak in zijn consequenties bevredigend is, is het uit oogpunt van het systeem van de wet wel vreemd. Plaatsing van deze bepaling in hoofdstuk 2 van de Jeugdwet ligt meer voor de hand.
Uit het onderzoek moet volgens de Centrale Raad van Beroep blijken welke hulp naar welke omvang nodig is om de jeugdige in staat te stellen om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Het onderzoek moet door het college van burgemeester en wethouders worden verricht. Maar ook van de jeugdige en zijn ouders kan en mag het nodige worden verwacht. Juridisch vindt dit zijn grondslag in artikel 4:2, tweede lid, Awb, waarin is bepaald dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn, en waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Voor de Jeugdwet is de medewerkingsverplichting vastgelegd in artikel 8.1.2, derde lid. Het artikel bepaalt dat de jeugdige en zijn ouders verplicht zijn aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Jeugdwet.
Als geen of onvoldoende medewerking wordt verleend kan het college met toepassing van artikel 4:5 Awb besluiten de aanvraag niet te behandelen. Op grond van dat artikel is zo’n besluit echter alleen mogelijk nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld gedurende een redelijke termijn de gevraagde informatie alsnog te verschaffen. Als de aanvrager dat niet of niet voldoende binnen de gestelde termijn heeft gedaan, kan het college besluiten de aanvraag niet te behandelen. Het college is niet verplicht de weg van artikel 4:5 Awb te bewandelen. Het kan er ook voor kiezen om een inhoudelijke beslissing te nemen op het verzoek. Als dan onvoldoende informatie is aangedragen door de ouders en het college de verzochte informatie niet op andere wijze kan verkrijgen, zal het college een besluit nemen zonder deze informatie. Dat kan ertoe leiden dat het verzoek om jeugdhulp, al dan niet gedeeltelijk, wordt afgewezen.
Vaak vinden aanvragers het verstrekken van informatie onnodig belastend, maar het is aan het college om zich een oordeel te vormen over de noodzaak van de hulp en de in te zetten hulp. Het college heeft daarbij, binnen de grenzen van de redelijkheid, de nodige ruimte. Dat blijkt uit de navolgende jurisprudentie over de medewerkingsplicht.
De Centrale Raad van Beroep heeft zich in de uitspraak Steenwijkerland II uitgelaten over de medewerkingsplicht van ouders, zij het zeer kort.
CRVB 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:276.
Om uitvoering te geven aan de eerdere uitspraak Steenwijkerland I, heeft het college de ouders bij brieven verzocht om contact op te nemen met het college. Daarna heeft het college betrokkenen bericht dat in ieder geval medewerking van ouders nodig is in de vorm van een persoonlijk gesprek met de consulent, en dat toestemming nodig is om contact op te nemen en informatie en rapporten (bijvoorbeeld met betrekking tot diagnostiek) op te vragen bij alle betrokken behandelaars en hulpverleners. Ten slotte zijn ouders uitgenodigd voor een gesprek. Hier zijn zij, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Uitgaande van deze niet betwiste feiten heeft het college op goede gronden geconcludeerd dat ouders niet de medewerking als bedoeld in artikel 8.1.2, derde lid, Jeugdwet hebben verleend die redelijkerwijs nodig is ter uitvoering van de wet, als gevolg waarvan de behoefte aan jeugdhulp over de betreffende periode niet kon worden vastgesteld.
In de rechtspraak is wat betreft de medewerking van de jeugdige of zijn ouders geoordeeld dat de aanvrager gehouden is mee te werken aan het onderzoek. De medewerking kan bestaan uit het aanleveren van rapportages, door derden gemaakt over de jeugdigen, andere, relevante informatie, zoals informatie van school, maar ook uit het geven van toestemming gesprekken te voeren met hulpverleners van de jeugdigen en medewerkers van de scholen. Verder kan het onder omstandigheden nodig zijn de jeugdige, al dan niet langdurig, te observeren, dan wel deskundigen te vragen een nader advies te geven over de hiervoor genoemde elementen. Van de aanvrager mag worden verwacht dat hij toestemming geeft tot deze inbreuk op zijn gezinsleven, voor zover sprake is van informatie die nodig is voor het nemen van een beslissing op de aanvraag. Wanneer de aanvrager daaraan niet of onvoldoende meewerkt, dient het college op basis van de aangeleverde gegevens en het eigen onderzoek een besluit te nemen.
Rb. Overijssel 27 september 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:3634.
Wanneer ouders echter onvoldoende informatie verschaffen, maar, vanwege eerdere aanvragen al wel de nodige informatie beschikbaar is, kan het college de aanvraag niet afwijzen vanwege onvoldoende medewerking, maar dient het college te bezien welke voorziening, gelet op de wel beschikbare informatie, moet worden getroffen.
Rb. Overijssel 20 december 2024, ECLI:NL:RBOVE 2024:6902.
Wat het gevolg kan zijn van onvoldoende medewerking aan het onderzoek van het college laat de rechtspraak zien: als geconcludeerd wordt dat te weinig medewerking is verleend terwijl wel meegewerkt had moeten worden, wordt het beroep ongegrond verklaard.
Rb. Noord-Holland 13 juni 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:4856 en Rb. Gelderland 21 december 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:5610.
De Centrale Raad van Beroep heeft in een zaak betreffende de gemeente Medemblik
CRVB 3 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:410.
geoordeeld dat van ouders mag worden verwacht dat ze het Zorgmomentenoverzicht van PerSaldo invullen als het college daar in het kader van het onderzoek (stap 3 van het stappenplan) om vraagt. De moeder had uitgebreide overzichten overgelegd, maar deze voldeden niet aan het Zorgmomentenoverzicht. Mede aan de hand van de door de moeder verstrekte onvoldoende gespecificeerde informatie en de gegevens waarover het college wel beschikte, heeft het college in het belang van de jeugdige de omvang van de benodigde jeugdhulp bepaald op het juiste niveau, aldus de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft deze lijn bevestigd in een uitspraak inzake de gemeente Hulst. De rechtbank had het college opgedragen nader (extern) onderzoek te doen en in verband daarmee het besluit op bezwaar vernietigd. De vader tekende hoger beroep aan. Tijdens de procedure van het hoger beroep nam het college een nieuw besluit, gebaseerd op een advies van een extern deskundige, die de vragen van de rechtbank had beantwoord. In het hoger beroep ging het vooral om de vraag of de vader voldoende medewerking aan het onderzoek van de extern deskundige had verleend. Hij had zich beperkt tot het inbrengen van een rapport van een psycholoog en achtte daarmee de vragen voldoende beantwoord. Het door de gemeente ingeschakelde externe bureau nam daarmee geen genoegen en liet weten dat nader onderzoek naar de ouders nodig was. Aan het maken van een afspraak wilden ouders echter niet meewerken. De Centrale Raad van Beroep
CRVB 3 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:510.
oordeelde dat de ouders niet hebben willen meewerken aan het door het college gelaste onderzoek, dat conform de door de rechtbank gegeven opdracht is. Medewerking aan dit onderzoek was redelijkerwijs nodig ter uitvoering van de wet als bedoeld in artikel 8.1.2, derde lid, Jeugdwet. Dit had van de ouders wel mogen worden verwacht.
In het kader van het onderzoek is het veelal noodzakelijk de jeugdige ook te horen. Maar het horen is niet alleen wenselijk in het kader van het onderzoek. Hiervoor is al behandeld dat de jeugdige op grond van het Kinderrechtenverdrag het recht heeft gehoord te worden. Daarnaast is de jeugdige belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Het college dient daarom met de belangen van de jeugdige rekening te houden en in dat kader zal het de jeugdige ook moeten horen. Als een ouder dan ook weigert toestemming te geven aan het jeugdteam om met de jeugdige in gesprek te gaan, kan sprake zijn van weigering de medewerking te verlenen aan het onderzoek.
CRVB 2 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2352.
De Centrale Raad van Beroep beoordeelt of het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat een gesprek met de jeugdige redelijkerwijs kon bijdragen aan een juiste vaststelling van de jeugdhulp en daarmee aan een juiste uitvoering van de wet. De ouders hebben geen concrete en geobjectiveerde redenen naar voren zijn gebracht waarom – bijvoorbeeld om redenen van medische aard – (toch) niet met de jeugdige gesproken zou kunnen worden. Het is niet bevredigend dat de Centrale Raad van Beroep hier de noodzaak in het kader van het onderzoek nader beoordeelt. De omstandigheid dat het kind op grond van het Kinderrechtenverdrag het recht heeft gehoord te worden, zou toch al voldoende moeten zijn om te concluderen dat ouders geen medewerking verlenen. De belangen van de ouders en die van het kind hoeven niet altijd parallel te lopen.
Overigens overweegt de Centrale Raad van Beroep wel terecht dat het college ook moet bezien of, ondanks de weigering tot medewerking, toch kan worden vastgesteld of jeugdhulp nodig is. Als dat wel het geval is, dient dienovereenkomstig te worden besloten.