uitspraak
zaaknummer: 22/1338
[naam] heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dus zonder zitting, van 20 september 2023.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 8 maart 2024. Partijen hebben niet aan de zitting deelgenomen.
1. Met de uitspraak van 20 september 2023 heeft het College het beroep van [naam] tegen het besluit op bezwaar van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 16 november 2021 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2 De laatste dag van de beroepstermijn was 28 december 2021. Het digitaal ingediende beroepschrift is op 5 juli 2022 bij de rechtbank Noord-Nederland ontvangen. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden aan het College. Dat [naam] daarmee te laat beroep heeft ingesteld, is niet in geschil.
3 [naam] heeft in verzet aangevoerd dat zij voor het eerst een procedure is begonnen is en dat het haar lange tijd niet duidelijk was hoe zij de procedure in gang kon zetten. Zij kon geen gefinancierde rechtsbijstand krijgen en heeft uiteindelijk met de hulp van het Juridisch Loket het beroepschrift kunnen indienen.
4 Voor het beoordelingskader verwijst het College naar zijn uitspraak van
30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31). Het College moet beoordelen of het niet binnen de termijn indienen van een beroepschrift aan [naam] kan worden toegerekend. Het College beantwoordt die vraag bevestigend. Uit de gedingstukken blijkt dat [naam] in staat is geweest om zelf en tijdig een bezwaarschrift in te dienen tegen het besluit van de minister van
31 maart 2021. [naam] heeft geen bijzondere omstandigheden die haar betreffen naar voren gebracht, op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat zij gedurende de beroepstermijn niet in staat was om zelf een beroepschrift in te dienen of om naar het Juridisch Loket te gaan. Ook heeft zij niet duidelijk gemaakt waarom zij dat laatste een half jaar na het verstrijken van de beroepstermijn dan wel kon doen. Wat [naam] verder heeft aangevoerd gaat over de besluitvorming door de minister en niet over de uitspraak van het College van 20 september 2023.
5 De conclusie is dat de uitspraak van 20 september 2022 juist is. Het verzet zal daarom ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het beroep van [naam] niet inhoudelijk wordt behandeld en de zaak met deze uitspraak is geëindigd.
6 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van E.A, van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024.
w.g. T.G.M. Simons w.g. E.A. van der Meel