Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:CRVB:2019:897

21 maart 2019

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

175532 JW

Datum uitspraak: 13 maart 2019

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 juni 2017, 16/2628 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [appellante] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Barneveld (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante, geboren [in] 2001, wettelijk vertegenwoordigd door haar vader [naam vader], heeft mr. R.M. Bissumbhar, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Op 9 maart 2018 heeft mr. Bissumbhar zich als advocaat aan de zaak onttrokken.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2019. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door I.A.W. Tilanus.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante heeft een licht verstandelijke beperking en moet vanwege een nierziekte haar blaas vijf tot zes keer per dag katheteriseren.

1.2.

Appellante heeft op 6 juni 2015 jeugdhulp op grond van de Jeugdwet aangevraagd voor persoonlijke verzorging (pv) en begeleiding (bg) die zij in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) wil realiseren. De gevraagde hulp houdt verband met het katheteriseren.

1.3.

Bij besluit van 24 november 2015, in stand gelaten bij de beslissing op bezwaar van 24 maart 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vaststelling van het college dat appellante ten tijde in geding in staat was de handelingen bij het katheteriseren zelf uit te voeren. Verder heeft het college voldoende onderbouwd dat de door het college aangeboden training bij Arta voorziet in de benodigde aanvullende begeleiding voor appellante.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellante had de rechtbank wel moeten twijfelen aan het standpunt van het college dat zij zichzelf zou kunnen katheteriseren. Volgens appellante blijkt ook uit het feit dat zij sinds 29 juni 2016 van haar zorgverzekeraar een pgb ontvangt voor verpleging en verzorging bij het katheteriseren dat de jeugdhulp noodzakelijk was.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In hoger beroep moet eerst ambtshalve de vraag worden beantwoord of appellante voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de aangevallen uitspraak.

4.2.

Volgens vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van

18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874, is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.

4.3.

Omdat de zorgverzekeraar van appellante haar met ingang van 29 juni 2016 op grond van de Zorgverzekeringswet een pgb heeft verstrekt voor verpleging en verzorging bij het katheteriseren, staat vast dat de beoordeling voor de Jeugdwet een al verstreken periode betreft. Appellante is daarom bij brief van 15 oktober 2018, onder verwijzing naar de bij 4.2 genoemde rechtspraak, gevraagd toe te lichten welk procesbelang zij nog heeft. Appellante heeft daarop bericht dat zij ter zitting meer informatie wil geven op vragen van de Raad. Appellante is, zonder bericht, niet ter zitting verschenen. Het voorgaande betekent dat niet is gebleken dat appellante nog procesbelang heeft. Het hoger beroep zal daarom niet‑ontvankelijk worden verklaard.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2019.

(getekend) M.F. Wagner

(getekend) R.P.W. Jongbloed

GdJ

Artikel delen