afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002131-19
datum uitspraak: 2 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-141003-18 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 juni 2022, 15 juni 2022, 16 juni 2022 en 19 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot 16 juli 2018 te Heemstede en Valkenburg, althans op diverse locaties in Nederland (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] 71 keer, althans meermalen (zie pagina 35 t/m 37 van ZD1), heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag (in totaal EUR 510.009,00, althans een deel daarvan), hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens)
- tegen die [benadeelde] gezegd dat hij verwikkeld is in procedures tegen Defensie/de Staat der Nederlanden en haar gevraagd geldbedragen te verschaffen om de noodzakelijke proces- en advocaatkosten, althans enige kosten, te kunnen betalen, en
- meerdere overeenkomsten van lening opgemaakt inhoudende dat hij, verdachte, de geldbedragen op afgesproken data aan die [benadeelde] zal terugbetalen, en
- door zijn houding en wijze van optreden bij die [benadeelde] het vertrouwen en de indruk gewekt dat de geldbedragen terugbetaald zouden worden, en (aldus) zich jegens die [benadeelde] voorgedaan als bonafide schuldenaar, en
- die [benadeelde], na het verstrijken van de termijn voor terugbetaling, (telkens) uiteenlopende leugens en uitvluchten verteld aangaande de lopende procedure en (valse) beloften/toezeggingen gedaan aangaande de terugbetalingen van de uitgeleende gelden, inclusief rente of giften, en
- gezegd dat zijn erfenis 1.5 miljoen euro waard is en dat hij haar, [benadeelde], tot zijn erfgenaam had gemaakt (en daarvoor EUR 9.000,00 nodig had), en
- gezegd dat zijn claim tegen de Staat erkend is en dat het geld klaar ligt en binnenkort uitgekeerd zal worden, maar dat hij - onder meer ten behoeve van de afwikkeling van de zaak en om verdere vertraging te voorkomen - nieuwe geldleningen nodig heeft (terwijl hij de door [benadeelde] verstrekte geldbedragen vervolgens onder meer heeft uitgegeven in het casino), - althans (telkens) woorden van dergelijke aard en/of strekking,
waardoor die [benadeelde] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
en/of
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot 16 juli 2018 te Heemstede en Valkenburg, althans op diverse locaties in Nederland (telkens) opzettelijk geldbedragen (in totaal EUR 510.009,00, althans een deel daarvan), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf, te weten krachtens leningen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
De raadsman heeft – terecht – aangevoerd dat een bepaalde handeling niet tegelijk oplichting en verduistering kan opleveren. Nu cumulatief/alternatief oplichting en verduistering ten laste zijn gelegd, rijst de vraag of de dagvaarding in zoverre geldig is.
De advocaat-generaal heeft toegelicht dat de tenlastelegging zo moet worden begrepen dat van het samenstel van feiten dat is ten laste gelegd het ene feit oplichting kan opleveren en het andere feit verduistering en dat het niet de bedoeling is geweest dat een feit als zowel oplichting als verduistering bewezen wordt verklaard. Het hof verenigt zich met deze uitleg. Aldus beschouwd is de tenlastelegging niet innerlijk tegenstrijdig en niet onbegrijpelijk. Het is de verdachte en de raadsman ook voldoende duidelijk waartegen zij zich hebben te verdedigen, zodat de tenlastelegging geldig is.
De raadsman heeft gesteld dat onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek zijn begaan. Er is in het onderzoek door de politie niet uitgegaan van de onschuld van de verdachte, en de belangen van de verdachte zijn doelbewust geschaad. Daardoor is ernstig inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, ten gevolge waarvan de verdachte geen eerlijk proces heeft gekregen in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit moet primair leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, subsidiair tot bewijsuitsluiting van de door onrechtmatige opsporingsmethoden verkregen bewijsmiddelen of meer subsidiair tot strafvermindering.
Deze vormverzuimen zijn door de verdediging als volgt gespecificeerd:
Het onderzoek ten aanzien van de lopende gerechtelijke procedures bij het Ministerie van Defensie is onzorgvuldig, omdat daarover een onjuist proces-verbaal is opgemaakt en er in het vervolg ten onrechte vanuit is gegaan dat de verdachte geen dienstverband had en dat er geen gerechtelijke procedures waren;
Er zijn onrechtmatig opsporingsmethoden ingezet, aangezien niet aan de wettelijke vereisten voor het toepassen van die middelen was voldaan, zoals de tap en de doorzoeking;
Er zijn getuigen door de politie beïnvloed om aangifte te doen. Zij hebben onjuiste informatie gekregen van de politie ten aanzien van de lopende gerechtelijke procedures. Als gevolg daarvan zijn ten onrechte ernstige bezwaren aangenomen en heeft de verdachte lange tijd ten onrechte in voorarrest doorgebracht.
Het hof stelt voorop dat indien tijdens het voorbereidend onderzoek sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, de rechter moet beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Met het oog daarop mag van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van die factoren wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Die factoren zijn het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Ten aanzien van de laatst genoemde factor geldt dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een dergelijk nadeel oplevert.
Ad i.
Het hof overweegt ten aanzien van de onder i en iii genoemde punten als volgt. De verdediging heeft gesteld dat de politie ten onrechte heeft aangenomen dat er geen gerechtelijke procedure tussen het ministerie van Defensie en de verdachte aanhangig was. In het proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2018 is gerelateerd dat bij het Ministerie van Defensie geen informatie bekend was omtrent juridische procedures tussen de verdachte en Defensie.n
AMB-05.
Ad ii.
Het verweer ten aanzien van de inzet van de opsporingsmethoden is onvoldoende onderbouwd. Opmerking verdient nog dat in het proces-verbaal van verdenking niet wordt gerept over het al dan niet bestaan van procedures tussen de verdachte en Defensie. Aangenomen kan worden dat enkel de andere feiten en omstandigheden (de aangifte en getuigenverklaringen) aanleiding zijn geweest voor de inzet van de opsporingsmethoden. Voorts heeft de raadsman niets gesteld over het nadeel dat door het vormverzuim concreet is veroorzaakt, reden waarom het verweer ook om die reden strandt.
Ad iii.
Niet is gebleken dat de politie de getuigen doelbewust onjuiste informatie heeft voorgehouden of heeft beïnvloed. Dat de getuigen door de politie zijn gewezen op de mogelijkheid om aangifte te doen, maakt dit niet anders. Uit het voorgaande blijkt eveneens dat deze onvolledige informatie niet ten grondslag heeft gelegen aan de voortduring van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Resumerend is geen sprake van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, zodat de verweren worden verworpen.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling heeft ontbroken en dat [benadeelde] had moeten onderkennen dat er een kans bestond dat zij het door haar uitgeleende geld niet terug zou krijgen. In dat verband heeft hij gewezen op de omstandigheid dat [benadeelde] sinds 2016 meermalen is gewaarschuwd door familie, vrienden en de politie om geen geld meer uit te lenen aan de verdachte en hier desondanks mee door is gegaan. Ook wist [benadeelde] dat de verdachte het geld niet alleen gebruikte voor juridische kosten, maar ook om te voorzien in zijn levensonderhoud. De verdachte heeft altijd de intentie gehad om het geleende geld weer terug te betalen en heeft daarbij hoop blijven houden op een positieve uitkomst van de juridische procedures die hij voerde tegen Defensie. Los daarvan is er voor de periode tot 1 januari 2017 onvoldoende bewijs van de ten laste gelegde oplichting.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de ten laste gelegde oplichting bewezen kan worden. De oplichtingsmiddelen bestonden uit een samenweefsel van verdichtsels en uit het aannemen van een valse hoedanigheid. De verdachte heeft [benadeelde] op meerdere momenten onwaarheden over de lopende procedures verteld en deed loze toezeggingen over de terugbetaling van de lening. De verdachte heeft van meet af aan onder valse voorwendselen geld afhandig gemaakt van [benadeelde]. De geldleningen zouden noodzakelijk zijn voor de bekostiging van de procedure tegen Defensie, maar de verdachte wist dat hij deze leningen niet conform afspraak zou kunnen terugbetalen. Hij wendde de gelden grotendeels aan voor andere dan de aan [benadeelde] opgegeven doeleinden, zoals gokken. De gedachtestreepjes 1 tot en met 3 in de tenlastelegging betreffen weliswaar mededelingen die waar zijn, maar door de (half)ware mededelingen te mengen met onwaarheden heeft de verdachte een schijn van waarheid gecreëerd en [benadeelde] bewogen tot afgifte van de gelden. Dat alles maakt onderdeel uit van het samenweefsel van verdichtsels en de valse hoedanigheid die de verdachte aannam.
Algemene overweging
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van oplichting vereist is dat een verdachte door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken. Bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels als oplichtingsmiddel gaat het in de kern om uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. Van belang daarbij is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van enig goed. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer is bewogen is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang.
De verdachte en [benadeelde] zijn in het voorjaar van 2014 met elkaar in contact gekomen.n
Proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde] van 11 juli 2018, p. 9 e.v. procesdossier hoger beroep (AAN-02). Proces-verbaal inhoud van afgegeven enveloppen van 29 mei 2018, opgemaakt in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1], p. 13 e.v. procesdossier hoger beroep (AMB-11). Getuigenverklaring van [benadeelde], zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2022. Relaas procesdossier hoger beroep, p. 6 -7.
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [benadeelde] op de hierna te noemen onderdelen. De verdachte heeft [benadeelde] bewogen tot afgifte van het geld door middel van een samenweefsel van verdichtsels. De oplichting van [benadeelde] is gelegen in de wending die de verdachte aan zijn conflict met Defensie heeft gegeven, bestaande uit de veelvuldige concrete leugens die de verdachte aan [benadeelde] heeft verteld bij zijn verzoeken om geld over te maken, zowel over de concrete noodzaak van de lening als over de termijn en zekerheid van terugbetaling. De verdachte voerde bij zijn verzoeken herhaaldelijk aanzienlijke druk uit op [benadeelde] door haar voor te houden dat hij nog een laatste geldbedrag nodig had en dat vervolgens de afwikkeling dan wel terugbetaling op een genoemde datum zou volgen. Ook hield hij haar meermalen voor dat de terugbetaling vertraging zou oplopen dan wel niet kon plaatsvinden als hij dat laatste geldbedrag niet van haar ontving. Gebleken is dat de verdachte dan vervolgens, vlak na de overboekingen, het geld heeft uitgegeven aan een ander doel dan waarvoor hij tegen [benadeelde] had gezegd het nodig te hebben, zoals gokactiviteiten. De verdachte heeft zijn strijd tegen Defensie telkens op onjuiste en leugenachtige wijze aangewend om geld los te krijgen bij [benadeelde]. Veelal hield hij haar in strijd met de waarheid voor dat de geldbedragen noodzakelijk waren voor advocaat- en proceskosten. De door de verdachte genoemde data waarop de terugbetaling steeds definitief zou plaatsvinden ontbeerden elk fundament en waren uit de lucht gegrepen. De verdachte had nooit dergelijke toezeggingen omtrent de uitbetaling kunnen doen, vanwege de onzekerheid van de uitkomst van de juridische procedures en de omstandigheid dat in bepaalde periodes in het geheel geen procedure liep. Door [benadeelde] echter telkens en op indringende wijze data voor te houden en daarbij de voornoemde (gelogen) urgentie ten behoeve van de terugbetaling op te voeren, heeft hij haar bewogen tot het doen van de overboekingen.
Samenweefsel van verdichtsels
Het samenweefsel van verdichtsels blijkt voorts uit het navolgende.
Op 30 november 2015 vroeg de verdachte aan [benadeelde] of zij nog € 4.100,00 zou willen overmaken. Hij zei daarbij dat binnen veertien dagen alles geregeld zou zijn en dat de totale lening zal worden terugbetaald, en dat daar niets meer tussen kon komen. [benadeelde] heeft het geld vervolgens op 1 december 2015 overgemaakt aan de verdachte.n
Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant
[verbalisant 2], p. 70 -71 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 71 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 74 - 75 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 75 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 76 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 77 – 79 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 79 – 81 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 81 - 82 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 82 – 84 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 84 - 85 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 85 - 86 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 86 - 87 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
€ 7.000,00 overgemaakt met als omschrijving: ‘i.v. met afwikkeling 1602’. n
Op 24 januari 2017 deelde de verdachte telefonisch en via Whatsapp aan [benadeelde] mee: “Afwikkeling is klaar. Ik moet nog een bedrag betalen voor de administratieve afhandeling. Ben jij bereid zonder verwijten en puur vooruitkijkend naar de afwikkeling mij te helpen met de laatste € 3.700,00 zodat ik 100 % maandag kan aflossen? Zo ja, dan is het maandag D-day en bespaart me/ons een hoop zorgen en onrust. Zo nee, dan kan ik morgen weer aan de bak. Maar ok duidelijk. Laat maar dan.” [benadeelde] vraagt hierop om absolute zekerheid. De verdachte schreef vervolgens: “Die heb je al!!! Ik laat je NIET zitten. Het is klaar en over. Iedereen in mijn kamp weet dat. Ja echt absolute zekerheid! maar wel met de juiste omschrijving ivm maandag as !!!” [benadeelde] maakte vervolgens het bedrag over en na de bijschrijving vonden er door de verdachte diverse betalingen plaats in het casino in Valkenburg.n
Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 88 - 89 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 91 – 92 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 92 -93 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 94 - 95 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 96 - 97 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
Op 1 mei 2017 zei de verdachte dat het geld morgenochtend op zijn rekening zal worden gezet en dat hij het meteen door zal storten aan [benadeelde]. De volgende dag schreef hij dat er die avond pas actie zichtbaar zal zijn in verband met de Dag van de arbeid. De volgende dag appte [benadeelde] dat ze naar de dokter gaat en dat het niet meer gaat en dat ze rustpillen moet hebben. De verdachte schrijft in reactie hierop: “Aha…dus toch uit de school klappen en geheimhouding schenden. Leuk hoor met de finish in zicht. Nu maak ik me grote zorgen door deze toon.” Vervolgens zei de verdachte telefonisch dat ‘het nu ieder moment moet gaan gebeuren’. Op 5 mei 2017 schreef de verdachte: “Ben kapot maar trots dat ik jouw deel ben nagekomen. Ik moest 22.700 aan Raad voor Rechtsbijstand inleveren. Helft (11.350) van jou geleend. Andere helft zou geregeld worden, maar die helft komt pas medio mei. Zo laks is alles. Omdat ik die andere helft niet had, heb ik nu MOETEN kiezen. Alles overhoop tenzij er dit weekend nog een wonder gebeurt. Op die andere helft heb ik het niet gered. Kapot van binnen.” [benadeelde] heeft daarop dit bedrag overgemaakt en weer heeft de verdachte allerlei overboekingen gedaan die geen verband hielden met de Raad voor Rechtsbijstand.n
Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 96 - 100 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 100 - 101 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 102 procesdossier hoger beroep (AMB-74).
Op 27 mei 2017 hield de verdachte [benadeelde] wederom een datum voor waarop de afwikkeling en terugbetaling definitief plaats zou vinden, namelijk 1 juni 2017. Hij zei dat hij de belastingclaim voor haar deel heeft afgekocht, zodat zij daar geen last van heeft, maar dat hij nog wel het verschil moet ophoesten. Het zou gaan om 46.000 en de verdachte geeft aan dat hij 36.200 heeft betaald. Dat verschil moet betaald worden, zodat alles op groen staat voor 1/6. Nadat [benadeelde] dit bedrag over heeft gemaakt, vinden er weer betalingen plaats in het casino en geen betaling ten behoeve van een belastingclaim.n
Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 104 - 105 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 106 - 107 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 111 - 113 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 114 - 116 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 121 - 122 procesdossier hoger beroep (AMB-74). De genoemde telefoongesprekken zijn uitgebreid uitgewerkt in: Proces-verbaal van bevindingen van 2 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 139 – 209 procesdossier hoger beroep (AMB-76). Proces-verbaal van bevindingen van 2 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 205 – 208 procesdossier hoger beroep (AMB-76).
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [benadeelde] verklaard dat de handelwijze van de verdachte van meet af aan ‘altijd zo ging en dat hij altijd heel overtuigend en met doordringende stem sprak’, waaruit het hof begrijpt dat de verdachte vanaf het begin op deze manier te werk ging, namelijk door te vertellen waarvoor hij het geld nodig had en het door concrete toezeggingen over terugbetalingen te doen te zorgen dat zij toch maar weer ging betalen, omdat zij vreesde dat zij anders helemaal niet zou worden terugbetaald.n
Getuigenverklaring van [benadeelde], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2022.
Uit het vorenstaande blijkt dat de verdachte herhaaldelijk en indringend evident leugenachtige redenen aanvoerde waarom hij het geld nodig had en dat hij het geld snel nodig had. Daarbij voerde de verdachte telkens druk uit op [benadeelde] door haar voor te houden dat de terugbetaling niet plaats zou vinden als zij hem niet zou helpen met dit laatste bedrag. Ook voerde hij regelmatig emotionele druk op haar uit. Door deze opeenstapeling van leugens zag [benadeelde] geen andere uitweg dan te betalen en heeft de verdachte haar bewogen de geldbedragen over te maken.
De doorzienbaarheid van de onjuiste voorstelling van zaken
De verdediging heeft aangevoerd dat geen sprake is van oplichting zoals bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), omdat [benadeelde] had moeten doorzien dat er een reële kans bestond dat de verdachte haar het geld niet zou kunnen terugbetalen. Zij is in ieder geval sinds 2016 veelvuldig gewaarschuwd door vrienden, familie en de politie om geen geld meer uit te lenen aan de verdachte, maar is desondanks daarmee doorgegaan. Voorts is aangevoerd dat geen sprake is van oplichting nu [benadeelde] weliswaar gedurende een lange tijd geld heeft ‘uitgeleend’ aan de verdachte, maar niet kan worden gezegd dat zij een ‘onwetend, nietsvermoedend slachtoffer’ was. [benadeelde] had de verhalen van de verdachte kunnen en moeten doorzien. De verdediging heeft dit verweer uitgesplitst in drie perioden:
De eerste tenlastegelegde periode, tot 1 januari 2017: voor deze periode zou onvoldoende bewijs van oplichting in het dossier bestaan.
De periode van daarna, tot aan de aangifte door [benadeelde] in februari 2018, waarin geen sprake zou zijn van oplichting, omdat [benadeelde] al sinds september 2016 twijfels had.
De laatste periode van de tenlastelegging, vanaf de aangifte van oplichting door [benadeelde].
Het hof verwerpt dit verweer. De betalingen door [benadeelde] aan de verdachte vonden plaats als rechtstreeks gevolg van de leugens en halve waarheden die de verdachte aan haar vertelde. [benadeelde] heeft ter terechtzitting in hoger beroep herhaaldelijk verklaard dat zij door de handelwijze en de indringendheid waarmee de verdachte haar voortdurend benaderde ‘in zijn macht, in de klem is komen te zitten’ waaruit zij geen andere uitweg zag dan door het geld te blijven overmaken. Van belang is in dit verband dat de verdachte het geld heeft besteed aan (overwegend) andere doelen dan de doelen die hij [benadeelde] heeft voorgehouden.
Voor het overige berusten de verweren van de verdediging deels op een onjuiste schets van de feitelijke omstandigheden. Zo staat vast dat [benadeelde] niet slechts geld heeft verstrekt aan de verdachte in de veronderstelling dat zij het geld uitleende en weer terug zou ontvangen. Het ging immers niet om ‘leningen’ die niet werden terugbetaald door de verdachte, maar van concrete leugens op basis waarvan hij [benadeelde] geld afhandig maakte: steeds hield de verdachte [benadeelde] voor dat het geld (dat hij tegoed zou hebben van Defensie en dat hij zou benutten om [benadeelde] terug te betalen) binnen heel korte termijn zou worden uitbetaald. [benadeelde] heeft als getuige ter terechtzitting van het hof verklaard dat de opgenomen telefoongesprekken (die zijn uitgewerkt in het dossier en welke uitwerking door het hof als bewijsmiddel wordt gebezigd) ook de gang van zaken vóór de periode waarin zij gesprekken opnam weergeven; zij verklaarde ‘dat het altijd zo ging’.n
Proces-verbaal van bevindingen van 2 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 139 – 209 procesdossier hoger beroep (AMB-76). Getuigenverklaring van [benadeelde], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2022.
Naar vaste rechtspraak kunnen niet alle vormen van bedrieglijk handelen worden aangemerkt als oplichting. Oplichting in de zin van art. 326, eerste lid, Sr is niet aan de orde wanneer het slachtoffer – gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken – de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien.
De stelling van de verdediging dat [benadeelde] niet is opgelicht, omdat ‘een kind van tien’ had kunnen doorzien dat het geld niet zou worden terugbetaald, dient dan ook te worden onderzocht. In dit verband is van belang of de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid [benadeelde] aanleiding had moeten geven een onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen dan wel zich daardoor niet te laten bedriegen. Hier geldt dat [benadeelde] niet is bewogen tot het afgeven van geldbedragen door een algemene belofte dat zij zou worden terugbetaald, maar door concrete en herhaalde leugens die door de verdachte op een zeer indringende manier aan haar werden verteld. Dit betekent dat minder snel kan worden aangenomen dat van het slachtoffer meer omzichtigheid had kunnen worden gevergd, nu juist de verdachte door de opeenstapeling van de concrete leugens en de manier waarop hij [benadeelde] benaderde er alles aan deed om de bij [benadeelde] opkomende twijfels weg te nemen. De verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan een specifieke en voldoende ernstige manier van bedrieglijk handelen.
De omzichtigheid die van [benadeelde] mocht worden verwacht dient voorts te worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval, waaronder haar eigen gedragingen en kennis van zaken. Het hof verwerpt de stelling van de verdediging dat [benadeelde] de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. Daarbij is ook van ook belang dat – uitgaande van de feitelijke vaststelling dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een opeenstapeling van leugens – de verdachte [benadeelde] doelbewust heeft afgesneden van hulp door familie of vrienden, door telkens aan te dringen op geheimhouding van de ‘leningen’. De stelling van de verdediging dat de geheimhouding niet zag op het verstrekken van geld, maar op de omstandigheden die tot de claim op Defensie aanleiding gaven, wordt weersproken door de inhoud van de opgenomen telefoongesprekken.n
Proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 96 - 100 procesdossier hoger beroep (AMB-74). Proces-verbaal van bevindingen van 2 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 193 – 194 procesdossier hoger beroep (AMB-76).
Het hof verwerpt derhalve de gevoerde verweren, en komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde oplichting. Opmerking verdient daarbij dat als oplichting wordt aangemerkt alle bedragen die als gevolg van voornoemde modus operandi van de verdachte door [benadeelde] zijn overgeboekt. Het hof acht oplichting ten aanzien van die bedragen bewezen. Bedragen die [benadeelde] bijvoorbeeld blijkens de omschrijving vrijwillig en op eigen initiatief (onder andere als kerstcadeau) heeft overgemaakt, vallen daar niet onder. Dat geldt ook voor bedragen, die de verdachte voor zijn levensonderhoud heeft aangewend. [benadeelde] wist immers dat hij geen andere inkomsten had en van haar overmakingen dus ook kosten van zijn levensonderhoud betaalde.
Vrijspraak ten aanzien van de ten laste gelegde verduistering
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte impliciet alternatief/subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot 16 juli 2018 op diverse locaties in Nederland, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] meermalen heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid telkens
- tegen die [benadeelde] gezegd dat hij verwikkeld is in procedures tegen Defensie/de Staat der Nederlanden en haar gevraagd geldbedragen te verschaffen om de noodzakelijke proces- en advocaatkosten te kunnen betalen, en
- meerdere overeenkomsten van lening opgemaakt inhoudende dat hij, verdachte, de geldbedragen op afgesproken data aan die [benadeelde] zal terugbetalen, en
- door zijn houding en wijze van optreden bij die [benadeelde] het vertrouwen en de indruk gewekt dat de geldbedragen terugbetaald zouden worden, en
- die [benadeelde], na het verstrijken van de termijn voor terugbetaling, (telkens) uiteenlopende leugens en uitvluchten verteld aangaande een lopende procedure en (valse) beloften/toezeggingen gedaan aangaande de terugbetalingen van de uitgeleende gelden, inclusief rente of giften, en
- gezegd dat zijn claim tegen de Staat erkend is en dat het geld klaar ligt en binnenkort uitgekeerd zal worden, maar dat hij - onder meer ten behoeve van de afwikkeling van de zaak en om verdere vertraging te voorkomen - nieuwe geldleningen nodig heeft (terwijl hij de door [benadeelde] verstrekte geldbedragen vervolgens onder meer heeft uitgegeven in het casino),
waardoor die [benadeelde] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in dit arrest.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Oplichting, meermalen gepleegd.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van het slachtoffer, waarbij hij het slachtoffer gedurende een lange periode aanzienlijke geldbedragen afhandig heeft gemaakt. De verdachte heeft op sluwe wijze het slachtoffer ingepakt in een opeenstapeling van leugens, en hij voerde geregeld emotionele druk op haar uit. Het slachtoffer was een kwetsbare weduwe op leeftijd. De verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin zonder rekening te houden met het slachtoffer. Dit soort feiten kan gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterken.
Gelet op de ernst van de feiten, de langdurige periode waarin de verdachte het slachtoffer heeft opgelicht en de hoogte van het nadeel van het slachtoffer kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Een deel van de gevangenisstraf zal in voorwaardelijke vorm worden opgelegd, om de verdachte ervan te weerhouden zich nogmaals schuldig te maken aan dergelijke feiten. Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, passend en geboden.
Overschrijding van de redelijke termijn
Elke verdachte heeft recht op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als vuistregel geldt daarbij een periode van twee jaar per gerechtelijke instantie, maar dit kan een langere periode zijn wanneer de omstandigheden daarnaar zijn. Deze in artikel 6 EVRM neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De redelijke termijn neemt een aanvang op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Op 16 juli 2018 is de verdachte in verzekering gesteld. Het hof merkt die datum aan als aanvangsmoment van de redelijke termijn. De rechtbank heeft op 10 mei 2019 het vonnis uitgesproken.
Het openbaar ministerie heeft vervolgens hoger beroep ingesteld op 23 mei 2019 en op 2 augustus 2022 spreekt het hof dit arrest uit. De redelijke termijn is daarmee in hoger beroep met ruim veertien maanden overschreden. Het hof zal daarmee ten gunste van de verdachte rekening houden en het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf met twee maanden bekorten.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding wegens materiële schade. Deze bedraagt € 497.006,00. Ter terechtzitting in eerste aanleg is deze vordering verhoogd tot € 510.009,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Een gedeelte van het gevorderde bedrag is te beschouwen als schade, die een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde oplichting. Dit gedeelte is voor toewijzing vatbaar. De bewezen verklaarde oplichting bestrijkt echter niet alle door de benadeelde partij overgemaakte geldbedragen, nu deze ook betrekking hadden op kosten voor levensonderhoud of andere specifieke doelen en [benadeelde] die bedragen voor die doelen overmaakte. Het zou nader onderzoek vergen welk bedrag precies een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, ook nu dit in de vordering niet nader is onderbouwd. Het strafgeding leent zich niet voor dit onderzoek en een dergelijk onderzoek zou resulteren in een onevenredige belasting van het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het gedeelte van de vordering dat moet worden beschouwd als schade, die in ieder geval een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde oplichting, moet worden geschat op € 100.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 100.000,00 (honderdduizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 100.000,00 (honderdduizend euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. M. Lolkema en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 augustus 2022.
mr. P. C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.