Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:GHAMS:2023:752

27 March 2023

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.315.818/01

zaak- en rolnummer rechtbank : 9765787 \ CV EXPL 22-1546 / ej

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 maart 2023

inzake

[appellante] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

appellante,

advocaat: mr. S.K. Tuithof te Haarlem,

tegen

[geïntimeerde] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,

geïntimeerde,

niet verschenen.

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

De kern van de zaak

[appellante] heeft aan [geïntimeerde] een partij bureaustoelen geleverd. [geïntimeerde] heeft deze partij niet geheel betaald. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] bij verstek veroordeeld tot betaling van het restantbedrag van de factuur, op verzoek van [appellante] verminderd met het bedrag van een creditfactuur. [appellante] stelt in hoger beroep dat zij zich heeft vergist met dit verzoek. Zij vordert in hoger beroep daarom alsnog betaling door [geïntimeerde] van ook het bedrag van die creditfactuur. [geïntimeerde] heeft ook bij het hof verstek laten gaan en heeft dus geen verweer gevoerd.

Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 11 juli 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis (hierna: het vonnis) van de kantonrechter (hierna: de kantonrechter) in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 13 april 2022, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

De appeldagvaarding bevat de grieven.

[geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen. Op de rol van 13 september 2022 is tegen [geïntimeerde] verstek verleend.

Tenslotte heeft [appellante] arrest gevraagd.

Vordering in hoger beroep

[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van:

€ 6.539,93, plus wettelijke handelsrente over € 8.539,93 vanaf 8 tot 15 maart 2022, over € 7.539,93 vanaf 15 tot 22 maart 2022 en over € 6.539,93 vanaf 22 maart 2022 tot de datum van algehele betaling,

€ 163,09 aan wettelijke handelsrente tot en met 8 maart 2022 over

€ 9.539,93,

€ 852,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,

€ 437,21 aan executiekosten,

de proces- en nakosten in beide instanties,

een en ander te verminderen met het door [geïntimeerde] op 15 juni 2022 betaalde bedrag van

€ 5.664,87.

Feiten

Op bestelling van [geïntimeerde] van 6 oktober 2021 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] een partij bureaustoelen geleverd tegen een bedrag van € 9.539,93 inclusief BTW. [appellante] heeft [geïntimeerde] hiervoor een factuur gestuurd met factuurdatum 25 november 2021 en factuurnummer 21018833. [geïntimeerde] heeft dit bedrag, ook na sommatie door een incassobureau, niet geheel betaald.

De eerste aanleg

Vordering bij de kantonrechter

4.1.Bij dagvaarding van 8 maart 2022 heeft [appellante] bij de kantonrechter veroordeling gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, van [geïntimeerde] tot betaling van:

- € 10.555,02 bestaande uit: € 9.539,93 hoofdsom,

€ 852,00 buitengerechtelijke incassokosten,

€ 163,09 verschenen handelsrente,

- plus handelsrente over € 9.539,93 vanaf datum dagvaarding tot betaling,

- en de proceskosten.

4.2.Vanwege betalingen door [geïntimeerde] van € 1.000,00 op 8, 15 en 22 maart 2022, heeft [appellante] bij akten van 8, 17 en 23 maart 2022, genomen ter zitting van 30 maart 2022, haar vordering met in totaal € 3.000,00 verlaagd.

4.3.Bovendien heeft [appellante] bij akte van 14 maart 2022, eveneens ingediend ter zitting van 30 maart 2022, haar eis verminderd met € 3.515,84. Dat betrof het bedrag van een creditfactuur van 7 maart 2022 van [appellante] aan [geïntimeerde] , ter creditering van een factuur, met factuurnummer 22011365, die [appellante] op 11 februari 2022 aan [geïntimeerde] had gestuurd met betrekking tot een andere partij stoelen en wielen. [appellante] had die partij echter niet geleverd en om die reden een creditfactuur gestuurd.

De beslissing van de kantonrechter

4.4.In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter [geïntimeerde] bij verstek veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan [appellante] van:

I. € 4.039,18, plus wettelijke handelsrente over € 6.039,18 vanaf 8 tot 15 maart 2022, over € 5.039,18 vanaf 15 tot 22 maart 2022 en over € 4.039,18 vanaf 22 maart 2022 tot de dag van gehele betaling,

II. de proceskosten van in totaal € 995,41.

Beoordeling

5.1. [appellante] heeft drie grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis. Het hof bespreekt eerst deze grieven en vervolgens de vordering in hoger beroep.

Bespreking van de grieven

grief 1 (hoofdsom)

Allereerst heeft [appellante] aangevoerd dat de hoofdsom van haar vordering ten onrechte is verminderd met € 3.515,84 (grief 1). [appellante] heeft toegelicht dat zij weliswaar zelf heeft verzocht om deze vermindering bij akte van 14 maart 2022, maar dat bleek een vergissing te zijn. De in het geding zijnde factuur waarop € 6.539,93 onbetaald was gebleven (€ 9.539,92 minus de alsnog betaalde € 3.000,00), zag namelijk op een geleverde partij aan [geïntimeerde] , waarvoor [geïntimeerde] dus betaling verschuldigd was. De creditfactuur daarentegen zag echter op een niét geleverde partij, waarvoor [geïntimeerde] dus niét hoefde te betalen. De eerder gestuurde factuur van 11 februari 2022 met factuurnummer 22011365 kwam door de creditnota eenvoudigweg te vervallen zonder dat [geïntimeerde] daarop enige betaling had verricht. [appellante] deed zichzelf dus abusievelijk tekort door het bedrag van de creditfactuur in mindering te brengen op haar in het geding zijnde vordering op [geïntimeerde] . Het hof volgt de toelichting van [appellante] . [appellante] komt daarom een beroep toe op de herstelfunctie van het hoger beroep. Dit houdt in dat de appellerende partij de gelegenheid krijgt tot verbetering en aanvulling van de in eerste aanleg betrokken stellingen. Dit betekent dat [appellante] haar vergissing mag herstellen bij het hof. Deze grief slaagt dus.

grief 3: hoofdsom en handelsrente

In het verlengde van haar grief 1 is [appellante] het bovendien oneens (grief 3) met de bedragen waarover de kantonrechter de handelsrente heeft toegewezen (zie 4.4.I). Daarbij is immers telkens het bedrag van € 3.515,84 (de creditfactuur) niet opgeteld. In het kielzog van grief 1 slaagt ook deze grief.

grief 2 (buitengerechtelijke incassokosten)

Volgens [appellante] heeft de kantonrechter ten onrechte zonder nadere toelichting de door haar gevorderde incassokosten van € 852,00 afgewezen (grief 2). Deze stelling is echter niet juist. De kantonrechter heeft aan hoofdsom € 4.039,18 toegewezen (zie 4.4.I).

Uitgaande van dit bedrag en de vordering van [appellante] zoals die is opgenomen in de inleidende dagvaarding (zie ook 4.1-3), blijkt dat de kantonrechter de incassokosten heeft toegewezen:

€ 3.024,09 de gevorderde hoofdsom na de vier verminderingen van eis)

852,00 de gevorderde incassokosten

163,09 + de gevorderde verschenen handelsrente

€ 4.039,18 totaal

Deze grief faalt dus.

gevolg voor vonnis kantonrechter

Het slagen van de grieven 1 en 3 leidt ertoe dat het hof het in 4.4.I. aangehaalde onderdeel van het vonnis zal vernietigen en ter zake opnieuw zal beslissen. Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd. Dan volgt nu de bespreking van de vordering in hoger beroep.

Bespreking van de vordering in hoger beroep

vorderingen I t/m III (hoofdsom, handelsrente en incassokosten)

De in hoger beroep deels geherformuleerde vordering van [appellante] , verminderd met de betaling die op grond van het vonnis is ontvangen, stemt overeen met hetgeen hiervoor is overwogen en beslist. Deze vordering zal dan ook worden toegewezen, met uitzondering van de hierna nog te bespreken executiekosten en nakosten in eerste aanleg. Ter wille van de leesbaarheid zal het vonnis, behoudens de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, worden vernietigd om het dictum opnieuw te kunnen vaststellen. Deze vernietiging heeft dus niet tot gevolg dat de uitgesproken veroordelingen ten laste van [geïntimeerde] met terugwerkende kracht hun kracht verliezen, maar slechts dat bij dit arrest het meerdere wordt toegewezen en de veroordelingen voor het overige in stand blijven.

vordering IV (executiekosten)

[appellante] vordert voor het eerst in hoger beroep € 437,21 aan executiekosten. Deze kosten bestaan volgens haar uit kosten voor betekenen van het vonnis en het leggen van diverse beslagen, waaronder derdenbeslagen. Deze vordering wordt afgewezen. Voor vergoeding (volgens het liquidatietarief) komen immers slechts in aanmerking de kosten van conservatoir beslag. Niet gebleken is dat een zodanig beslag is gelegd.

5.8. vordering V (proces- en nakosten in beide instanties)

5.8.1.De gevorderde veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste instantie wordt afgewezen. Deze veroordeling heeft immers al plaatsgevonden door de kantonrechter, en wordt bekrachtigd door het hof. De gevorderde veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in hoger beroep is wél toewijsbaar, als vermeld in de beslissing hierna. Ook in hoger beroep is [geïntimeerde] immers overwegend in het ongelijk gesteld.

5.8.2.De voor het eerst in hoger beroep gevorderde nakostenveroordeling in eerste instantie wordt afgewezen. Nakosten zien op na de uitspraak vallende kosten. In dit geval is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis, resulterend in dit arrest waarin deels het vonnis wordt bekrachtigd en deels nog meer wordt toegewezen. Alleen de na dit arrest te ontstane nakosten zullen worden toegewezen.

Beslissing

Het hof:

-vernietigt het vonnis, behoudens de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling, en in zoverre opnieuw rechtdoende:

-veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van:

een bedrag van € 6.539,93, te vermeerderen met wettelijke handelsrente over € 8.539,93 vanaf 8 tot 15 maart 2022, over € 7.539,93 vanaf 15 tot 22 maart 2022 en over € 6.539,93 vanaf 22 maart 2022 tot de datum van volledige betaling;

een bedrag van € 163,09 aan wettelijke handelsrente tot en met 8 maart 2022 over € 9.539,93;

een bedrag van € 852,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;

bekrachtigt het vonnis voor het overige;

-veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende kosten van [appellante] van het geding in hoger beroep:

€ 783,00 aan griffierecht,

€ 108,41 aan kosten voor het betekenen van de appèldagvaarding,

€ 836,00 aan salaris van de advocaat van [appellante] ,

€ 173,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;

-bepaalt dat de uit het voorgaande voortvloeiende betalingsverplichting van [geïntimeerde] wordt verminderd met het door [geïntimeerde] op 15 juni 2022 betaalde bedrag van € 5.664,87;

-verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

-wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mr. J.W. Hoekzema, mr. R.M. de Winter en mr. P.J. van Eekeren en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2023.

Artikel delen