afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.304.049/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/315476 / HA ZA 21-220
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 mei 2024
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk),
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. E. Doornbos te Badhoevedorp,
tegen:
MR. [geïntimeerde] , in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflaatster],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. M.V. Vermeij te Alkmaar.
Partijen worden hierna wederom [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
1.1.Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 23 januari 2024. Het hof volhardt bij hetgeen in dat tussenarrest is overwogen.
1.2.Partijen hebben na het tussenarrest de volgende stukken ingediend:
- akte na tussenarrest;
- antwoordakte op akte na tussenarrest.
1.3.Vervolgens is wederom arrest gevraagd.
Bij het tussenarrest heeft het hof [appellante] gelegenheid gegeven om het gebrek in de appeldagvaarding te herstellen door opgave te doen van haar woonplaats.
In haar akte na tussenarrest stelt [appellante] gesteld dat ze woont in [woonplaats] – wat [geïntimeerde] niet betwist. Het hof acht het gebrek daarmee geheeld.
2.2.Bij het tussenarrest heeft het hof de schuld van [appellante] aan de erven [erflaatster] voorlopig begroot op € 266.200, en [appellante] gelegenheid geboden om nader te motiveren dat dit bedrag moet worden verminderd met € 14.550,65, wegens nota’s van administrateur [naam] (€ 4.800), een nota van [bedrijf 1] (€ 3.066,65) en nota’s van advocatenkantoor [bedrijf 2] (€ 6.684).
De korte nadere toelichting die [appellante] in haar akte na tussenarrest bij het bedrag van € 14.550,65 stelt te geven, houdt in dat [erflaatster] en [appellante] goede vrienden waren en dat de gestelde betalingen als het ware uit een grote pot, naar eer en geweten en ten behoeve van [erflaatster] zijn gedaan. Voor het overige verwijst [appellante] naar de stukken die ze al heeft overgelegd en waarover het hof in zijn tussenarrest, mede in het licht van het verweer van [geïntimeerde] , heeft geoordeeld dat ze als zodanig onvoldoende grondslag bieden voor de door [appellante] gestelde tegenvordering.
In zijn antwoordakte voert [geïntimeerde] aan dat de gestelde verrekenposten op basis van de nadere toelichting van [appellante] niet alsnog kunnen worden aanvaard. Hij handhaaft dat de door [appellante] gestelde verrekening moet worden afgewezen.
2.4.. De nadere toelichting van [appellante] draagt niet bij aan haar stelling dat het bedrag van € 14.550,65 rechtens (geheel of gedeeltelijk) ten laste van [erflaatster] moet komen. Het beroep op verrekening van dit bedrag wordt daarom verworpen. Daarmee wordt de voorlopige slotsom in het tussenarrest definitief.
Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover [appellante] daarbij is veroordeeld om € 301.500, met rente, aan [geïntimeerde] te betalen. [appellante] zal worden veroordeeld om € 266.200 aan de erven [erflaatster] te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 oktober 2019. Zoals aangekondigd in het tussenarrest worden ook buitengerechtelijke kosten à € 3.106 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag waarop het verzoek om een Europees betalingsbevel is ingediend (6 december 2019).
Zoals eveneens aangekondigd in het tussenarrest zal [appellante] ook worden veroordeeld in de kosten van het principale en incidentele hoger beroep. Het hof begroot deze kosten als volgt:
- griffierecht € 1.756,00
- salaris advocaat principaal appel € 11.070,00 (tarief VI, 2,5 punt à € 4.428)
- salaris advocaat incidenteel appel € 2.214,00 (0,5 punt à € 4.428)
totaal € 15.040,00
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover [appellante] daarbij is veroordeeld om aan de erven [erflaatster] € 301.500, met rente, te betalen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante] om aan de erven [erflaatster] € 266.200 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 oktober 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, en vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten à € 3.106, deze kosten vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 15.040;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J. van Eekeren, M.M.M. Tillema en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024.