GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.333.327
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 276541)
arrest in het incident van 23 juli 2024
in de zaak van
die woont op een geheim adres
die is gevestigd in Veghel
die is gevestigd in Veghel
die is gevestigd in Veghel
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als gedaagden
hierna: samen [appellante1] c.s. en ieder afzonderlijk [appellante1] , MaMoMo Allround Solution, MaMoMo Allround Solution Holding en MaMoMoSolutions
advocaat: mr. G.A.M.F. Spera (onttrokken)
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. P.L. Tjiam
1.1. [appellante1] c.s. heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 28 juni 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
de dagvaarding in hoger beroep
een incidentele vordering ex art. 843a Rv jo 22 Rv en met verzoek tot het nemen van een nieuwe memorie of verzoek tot afwijking tweeconclusieregel tevens houdende voorwaardelijke memorie van grieven met producties
de memorie van antwoord in het incident ex artikel 843a jo 22 Rv met producties.
1.2.Hierna hebben partijen een kopie van het volledige procesdossier overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.
2.1. [geïntimeerde] heeft in het verleden een zakelijke en een affectieve relatie gehad met [naam1] (hierna: [naam1] ). [appellante1] is de huidige partner van [naam1] . [naam1] en [geïntimeerde] zijn verwikkeld in een aantal gerechtelijke procedures. In die procedures spelen diverse beschuldigingen geuit door [naam1] aan het adres van [geïntimeerde] een centrale rol.
2.2.In de procedure die heeft geleid tot het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 28 juni 2023n
Rechtbank Overijssel 28 juni 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:2423.
2.3.In het vonnis heeft de rechtbank [geïntimeerde] grotendeels in het gelijk gesteld en, onder meer en kort gezegd,
[appellante1] c.s. en Strukton verboden specifiek door de rechtbank omschreven beschuldigingen over [geïntimeerde] te (doen) uiten,
[appellante1] c.s. en [naam4] verboden onderzoek te (laten) doen naar het handelen van [geïntimeerde] ,
bepaald dat [appellante1] , Strukton en [naam4] bij overtreding van het verbod een dwangsom verbeuren,
Strukton, op straffe van verbeurte van een dwangsom, verboden:
o publicaties waarin [geïntimeerde] van misstanden wordt beschuldigd te (laten) publiceren of te verspreiden;
o persoonsgegevens en andere privacygevoelige informatie van [geïntimeerde] te gebruiken en/of openbaar te maken,
voor recht verklaard dat het handelen en het nalaten van [naam4] , [naam5] en Strukton zoals omschreven in het vonnis kwalificeren als een onrechtmatige daad jegens [geïntimeerde] en dat zij aansprakelijk zijn voor de schade die [geïntimeerde] als gevolg van dit handelen en nalaten heeft geleden,
[appellante1] , [naam4] , [naam5] en Strukton veroordeeld de schade te vergoeden die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van hun onrechtmatige handelen, welke schade nader wordt opgemaakt bij staat,
Strukton, op straffe van verbeurte van een dwangsom, veroordeeld een specifiek beschreven rectificatie te plaatsen op de homepage van haar website.
2.4. [appellante1] c.s. heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
2.5.In het incident vordert [appellante1] c.s., kort gezegd, dat het hof [geïntimeerde] , op straffe van verbeurte van een dwangsom, beveelt aan [appellante1] c.s. een afschrift te verstrekken van de vaststellingsovereenkomst dan wel anders luidende regeling of overeenkomst die [geïntimeerde] heeft getroffen met Centric c.s., [naam2] , [naam3] , [naam4] , [naam5] en Strukton die betrekking heeft op deze procedure. Daarnaast verzoekt [appellante1] c.s. het hof een nieuwe datum te bepalen voor het indienen van de memorie van grieven dan wel de reeds ingediende memorie van grieven aan te vullen op basis van de door [geïntimeerde] te verstekken informatie.
2.6.Het hof zal de vordering van [appellante1] c.s. afwijzen en licht hierna toe hoe het tot dat oordeel komt.
3.1. [appellante1] c.s. baseert haar vordering op artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in combinatie met artikel 22 Rv. Daarbij voert zij aan dat zij de documenten waarvan zij een afschrift vordert nodig heeft om haar grieven tegen het vonnis te kunnen formuleren en om tot niet meer schadevergoeding te worden veroordeeld dan waartoe zij bij wet verplicht kan worden.
3.2.Artikel 843a Rv kent de mogelijkheid om van iemand anders inzage, een kopie of een uittreksel (hierna weergegeven als: afgifte) van documenten te vragen als aan de volgende eisen is voldaan.
De verzoeker moet met de ander een juridische relatie hebben;
hij moet een rechtmatig belang hebben bij die gegevens voor zijn bewijslevering in een conflict met die ander;
het moet gaan om specifieke gegevens die de verzoeker niet heeft, maar de ander wel.
De verzoeker heeft geen recht op deze gegevens als de ander een sterk argument heeft om te weigeren.
Rechtmatig belang
3.3.Het hof ziet aanleiding eerst in te gaan op de vraag of [appellante1] c.s. een rechtmatig belang heeft bij afgifte van de door haar genoemde documenten.
3.4.De rechtbank heeft in het vonnis de grondslag voor de aansprakelijkheid van [appellante1] c.s., [naam4] , [naam5] en Strukton ten opzichte van [geïntimeerde] vastgesteld door te oordelen dat zij onrechtmatig hebben gehandeld ten opzichte van [geïntimeerde] en te bepalen dat [appellante1] , [naam4] , [naam5] en Strukton aansprakelijk zijn voor de schade die [geïntimeerde] daardoor heeft geleden, thans lijdt en in de toekomst nog zal gaan lijden. Omdat [geïntimeerde] de mogelijkheid dat zij schade heeft geleden voldoende aannemelijk heeft gemaakt en het voor de rechtbank niet mogelijk was de schade al in het vonnis te begroten, heeft de rechtbank de zaak conform de vordering van [geïntimeerde] verwezen naar de schadestaatprocedure om de inhoud en de omvang van de schade vast te stellen, zoals artikel 612 Rv mogelijk maakt.
3.5. [appellante1] c.s. baseert haar vordering om een afschrift van de door haar opgegeven documenten te ontvangen op het uitgangspunt dat als zij onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [geïntimeerde] , zij samen met [naam4] , [naam5] en Strukton én samen met Centric c.s. [en [naam2] en [naam3] , naar het hof begrijpt] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade van [geïntimeerde] . In dat kader wil zij kunnen vaststellen of en zo ja, welk(e) (deel van de) schade van [geïntimeerde] reeds is of zal worden vergoed door deze anderen.
3.6. [geïntimeerde] is van mening dat de vordering van [appellante1] c.s. dient te worden afgewezen, onder meer, omdat [appellante1] c.s. geen rechtmatig belang heeft bij afgifte van de door haar opgegeven documenten. Daarbij brengt [geïntimeerde] , onder andere, naar voren dat het in deze procedure alleen gaat om de vraag of [appellante1] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld en veroordeeld kan worden tot het vergoeden van de schade van [geïntimeerde] , nader op te maken bij staat. Voor het beantwoorden van de vraag of (en zo ja welk deel van) de schadevergoeding al door de anderen is vergoed, heeft [appellante1] c.s. geen rechtmatig belang bij afgifte. Daarnaast kan het door [appellante1] c.s. geschetste risico dat zij tot meer schadevergoeding wordt veroordeeld dan waartoe zij bij wet verplicht kan worden pas gaan spelen als [geïntimeerde] de schadestaatprocedure daadwerkelijk start, aldus [geïntimeerde] .
3.7.De rechtbank heeft in het vonnis waarvan [appellante1] c.s. in hoger beroep is gekomen niet beslist over de vraag voor welke schade welke partijen ten opzichte van [geïntimeerde] hoofdelijk aansprakelijk zijn. Die vraag heeft namelijk geen betrekking op de grondslag van de aansprakelijkheid waarover de onderhavige procedure gaat, maar zal kunnen worden opgeworpen in het kader van de schadestaatprocedure die ziet op het vaststellen van de inhoud en de omvang van de te vergoeden schade.n
HR 23 september 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD5713 ro. 3.6.
3.8.Daargelaten of de vorderingen van [appellante1] c.s. over het mogen formuleren van nieuwe grieven en/of het nemen van een nieuwe memorie van grieven op de wet gegrond zijn: gelet op het voorgaande wijst het hof die vorderingen ook af. De vordering van [appellante1] c.s. om toepassing te geven aan artikel 22 Rv en [geïntimeerde] te bevelen de door [appellante1] c.s. gewenste stukken in het geding te brengen treft hetzelfde lot, omdat het hof daarvoor op dit moment in het kader van de waarheidsvinding onvoldoende aanleiding ziet.
3.9.Wat partijen verder nog hebben aangevoerd hoeft geen bespreking meer, omdat dit niet leidt tot een andere beslissing.
De conclusie
3.10.Het hof wijst de incidentele vorderingen af en zal [appellante1] c.s. als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de kosten van het incident. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.
Het hof:
in het incident
4.1.wijst de vorderingen af;
4.2.veroordeelt [appellante1] c.s. tot betaling van de proceskosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.214,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1 procespunten x appeltarief II);
in de hoofdzaak
4.3.bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.4.houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M.E. Lagarde, M.P.M. Hennekens en C. Bakker en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.