HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/02290 C
Datum 18 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 1 juli 2020, nummer H 232/2019, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“Primair:
hij op 9 februari 2018, te Curaçao [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten twee gebroken ribben en meerdere kneuzingen aan het gezicht heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk meermalen met kracht met gebalde vuisten tegen het gezicht en tegen de ribben te slaan.”
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. [slachtoffer] deed op 9 februari 2018 aangifte. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Ik ben op 9 februari 2018 bij Playa Grandi (Piskadó) mishandeld door de chefkok van [A] . Hij kwam met zijn hond op mij af. Hij had mij met kracht met zijn tot vuist gebalde linker- en rechterhand aan het bovengedeelte van mijn lichaam geslagen. Ik werd met kracht aan de linkerzijde van mijn gezicht geslagen.
Door de gepleegde mishandeling, heb ik veel pijn gevoeld en heb ik nog steeds veel pijn.”
2. [slachtoffer] heeft op 24 februari 2018 een verklaring afgelegd:
“Bij de polikliniek werd geconstateerd dat ik gebroken ribben opliep van de gepleegde mishandeling, samen met een opgezwollen gezicht. Mijn huisdokter had na controle aan mij verklaard dat ik voor ongeveer negen weken geen zware werkzaamheden kan verrichten. Mijn onderkaak rechts was nog steeds opgezwollen. Ik heb een verwijsbrief gekregen voor verdere behandeling bij een kaakchirurg.”
3. De arts-assistent chirurgie, [betrokkene 1] , en de chirurg, [betrokkene 2] , hebben [slachtoffer] onderzocht en de volgende medische verklaring opgesteld:
“Conclusie:
1. Ribfracturen 5 en 6 links
2. Laceratie mediale linker oog
3. Laceratie onderlip in de mond
4. Haematoom linkerwang.”
4. De mond-, kaak- en aangezichtschirurg [betrokkene 3] , heeft [slachtoffer] onderzocht en de volgende medische verklaring opgesteld:
“Diagnose: Gunstige mandibulaire fractuur, niet verplaatst”
5. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard:
“Ik was destijds chefkok bij [A] . Het klopt dat ik [slachtoffer] heb geslagen op het strand. Mijn hand was daarna gebroken.”.”
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Zwaar lichamelijk letsel
Ingevolge artikel 1:200 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt onder zwaar lichamelijk letsel verstaan hetgeen naar gewoon spraakgebruik als zodanig wordt genoemd, waarbij wordt gelet op de aard van het letsel, de aard en de noodzaak van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Het slachtoffer heeft als gevolg van de door de verdachte gegeven vuistslagen op twee verschillende plaatsen aan zijn lichaam fracturen opgelopen, te weten twee ribfracturen en een onderkaakfractuur. Deze onderkaakfractuur kwam pas enige tijd later aan het licht na verwijzing naar de kaakchirurg. Aanvankelijk luidde de diagnose: kneuzingen in het gezicht. Dat invasief medisch ingrijpen niet noodzakelijk was, laat zich verklaren door de aard van deze letsels, die zelf moeten helen, waarbij direct rust nodig is. In eerste instantie werd de herstelperiode ingeschat op negen weken, maar uiteindelijk bleek met fysiek herstel een periode van zes maanden gemoeid, terwijl het slachtoffer tot op heden nog moeilijk zware dingen kan tillen.
Het voorgaande maakt dat de letsels bij elkaar door het Hof worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.”
3.1Het cassatiemiddel klaagt dat het hof ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, althans dat dit oordeel ontoereikend is gemotiveerd.
3.2Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Een veelvoorkomende categorie letsel betreft (bot)fracturen. Indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt. Overigens kan relevant medisch ingrijpen ook bestaan uit een andere medische behandeling dan operatief ingrijpen. Indien uit de bewijsvoering niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel zal dat aanleiding kunnen geven tot cassatie. (Vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051.)
3.3Het hof heeft vastgesteld dat [slachtoffer] als gevolg van de door de verdachte gegeven vuistslagen twee ribfracturen en een onderkaakfractuur heeft opgelopen, waarvoor invasief medisch ingrijpen niet noodzakelijk was omdat deze letsels door rust genezen. Verder heeft het hof vastgesteld dat de herstelperiode is ingeschat op negen weken. De vaststelling van het hof dat met het fysiek herstel van [slachtoffer] uiteindelijk een periode van zes maanden gemoeid bleek te zijn en dat [slachtoffer] “tot op heden” nog moeilijk zware dingen kan tillen, kan niet uit de gebruikte bewijsmiddelen worden afgeleid. Daarom is, in aanmerking genomen dat nadere vaststellingen omtrent de noodzaak en aard van (eventueel) medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel ten aanzien van de door het hof vastgestelde fracturen ontbreken, het oordeel van het hof dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 1:200 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao – mede gelet op wat onder 3.2 is vooropgesteld – niet toereikend gemotiveerd.
3.4Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2022.