HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/04532 P
Datum 23 januari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 oktober 2021, nummer 21-003611-19, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de betrokkene.
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft D.J.M. Dammers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2.1Het cassatiemiddel klaagt in de kern dat het hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel mede heeft gebaseerd op een feit (een eerdere oogst van 559 hennepplanten) waarvan de betrokkene in de strafzaak is vrijgesproken.
2.2Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4-6 en 21-22. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen en de op vijf eerdere geslaagde oogsten gebaseerde schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en het aan de Staat te betalen bedrag verminderen met het voordeel dat het hof aan de betrokkene heeft toegerekend ter zake van één eerdere oogst waarvan de betrokkene is vrijgesproken, dus met een bedrag van € 13.828.
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot verdere vermindering van de betalingsverplichting.
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting;
- vermindert het bedrag van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in die zin dat de hoogte daarvan € 55.311 bedraagt;
- vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 52.546 bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2024.