Parketnummer: 555.00224-19 en 555.00246/19
Uitspraak: 14 april 2022 Tegenspraak
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 15 juni 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteland],
wonende in [woonplaats], adres: [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder parketnummer 555.00224/19 feiten 1, 3 en 4 en het onder parketnummer 555.00246/19 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Naast de algemene voorwaarde heeft het Gerecht als bijzondere voorwaarden opgelegd: reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Nu alleen de verdachte hoger beroep heeft ingesteld, is het vonnis waarvan beroep slechts aan beoordeling in hoger beroep onderworpen voor zover het betrekking heeft op de beslissingen ten aanzien van het onder parketnummer 555.00224/19 als feiten 1, 3 en 4 en het onder parketnummer 555.00246/19 ten laste gelegde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het Hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela en hetgeen door de raadsman mr. S.C. Larmonie (occuperende voor mr. H.M.M. Alejandra) naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof (deels) tot andere beslissingen komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na een ter terechtzitting in eerste aanleg toegewezen nadere omschrijving van de tenlastelegging – voor zover in hoger beroep nog aan de orde ten laste gelegd dat:
Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft mishandelend al dan niet met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld in artikel 1, tweede lid van de Wapenverordening 1931, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg (met kracht) met zijn vlakke hand(en) meermalen in/op het gezicht, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen ten gevolge waarvan die [slachtoffer] lichamelijk letsel, in elk geval letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 2:273/274 Wetboek van Strafrecht)
(artikel 2:255 Wetboek van Strafrecht)
Vrijspraak van feit 4 onder parketnummer 555.00224/19
Het Hof is van oordeel dat voor de onder feit 4 van parketnummer 555.00224/19 ten laste gelegde bedreiging onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. Hiertoe overweegt het Hof dat deze verdenking uitsluitend is gebaseerd op de verklaring van de aangeefster, waaruit overigens onvoldoende blijkt in welke periode deze bedreiging zou zijn gepleegd. De verklaring van de moeder van de aangeefster dat de verdachte de aangeefster altijd bedreigde met de dood, door telkens te herhalen dat hij al twee mensen had vermoord, ziet, gelet op de specifieke bewoordingen, op de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging en niet op de onder feit 4 ten laste gelegde bedreiging van parketnummer 555.00224/19.
De verdachte zal daarom van de onder feit 4 van parketnummer 555.00224/19 ten laste gelegde bedreiging worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 555.00224/19 als feiten 1 en 3 en het onder parketnummer 555.00246/19 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk heeft mishandeld al dan niet met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld in artikel 1, tweede lid van de Wapenverordening 1931, en al dan niet met voorbedachte rade, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg (met kracht) met zijn vlakke hand(en) meermalen in/op het gezicht, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen ten gevolge waarvan die [slachtoffer] lichamelijk letsel, in elk geval letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 2:273/274 Wetboek van Strafrecht)
(artikel 2:255 Wetboek van Strafrecht)
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring.n
Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao.
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Parketnummer 555.00224/19 feit 1 en feit 3
1. Proces-verbaal aangifte d.d. 27 juli 2019, pagina 11 e.v.
[Slachtoffer] deed op 27 juli 2019 aangifte van bedreiging. Zij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaardn
Op 27 juni 2019 was ik thuis samen met mijn moeder [getuige], toen [verdachte] bij mij thuis kwam. Hierna zei hij zonder enige reden tegen mij: “Mi a mata 2 hende kaba, Abo ta bira es di tres, mi ta matabu”. Ik heb al twee personen gedood. Jij wordt de derde. Ik zal je doodmaken. (Vrije vertaling verbalisant)
Door de woorden voel ik me ernstig in mijn leven en veiligheid bedreigd.
2.
Proces-verbaal van bevindingen, opgesteld op 7 augustus 2019 door verbalisant [verbalisant] voor zover inhoudenden
Proces-verbaal bevindingen d.d. 7 augustus 2019, pagina 7 e.v.
In de verklaring van aangeefster staat vermeld 27 juni 2019, maar juiste datum is 27 juli 2019.
3.
[Slachtoffer] deed 2 maart 2018 aangifte van bedreiging en mishandeling. Zij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaardn
Proces-verbaal aangifte d.d. 2 maart 2018, pagina 17 e.v.
In de maand van februari had hij mij mishandeld. Op die dag had ik een optreden bij [bedrijf]. Thuis aangekomen begon hij mij met vlakke hand in mijn gezicht te slaan alwaar ik veel pijn had gevoeld. Hij had mij meer dan vijf keren met zijn vlakke hand in mijn hand (het Hof begrijpt: gezicht) geslagen.
4. Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 30 juli 2019, pagina 14 e.v.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], opgesteld op 30 juli 2019, voor zover inhoudenden
“Toen [verdachte] bij ons in huis woonde beleefde ik veel onaangename momenten met hem en mijn dochter. Er was constant ruzie in huis. [Verdachte] bedreigde mijn dochter altijd met de dood. Telkens herhaalde [verdachte] aan ons dat hij al 2 mensen had vermoord.
Op 27 juli 2019 kwam [verdachte] ter plaatse. Daar begon hij [slachtoffer] weer te bedreigen en trachtte haar te mishandelen.”
5.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgesteld op 6 augustus 2019, voor zover inhoudenden
Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 6 augustus 2019, pagina 64 e.v.
“In de maand februari gingen [slachtoffer] en ik naar “[bedrijf]”. Toen we naar huis gingen hadden we een heftige woordenwisseling. Ik werd boos en gaf haar een vlakke hand in het gezicht.
“Had u [slachtoffer] in de maand februari 2018 mishandeld?” Ik had haar een vlakke hand gegeven.”
Parketnummer 555.00246/19
1. Proces-verbaal aangifte d.d. 19 augustus 2019, pagina 28 e.v.
[Slachtoffer] deed op 19 augustus 2019 aangifte van bedreiging. Zij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaardn
“Op 14 augustus 2019 ontving ik weer enkele spraak berichten vanuit het telefoonnummer van [verdachte]. Toen ik deze ging luisteren hoorde ik hoe [verdachte] mij bedreigde met de navolgende woorden. Vrije vertaling verbalisant: “Je gaf me een mislukt leven en [slachtoffer] je zult zien wie ik daadwerkelijk ben. Je zult me bloederig leren kennen. Voor mij is het beter dat ik je vermoord zodat je naar je moer toe gaat.”
2. Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 19 augustus 2019, pagina 76 e.v.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgesteld op 19 augustus 2019, voor zover inhoudenden
“Ik was op vrijdag 9 augustus 2019 vrijgekomen. De woensdag daarop had ik contact opgenomen met [slachtoffer]. Ik had een paar boze spraakberichten naar [slachtoffer] gestuurd.”
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde bedreigingen.. De verdachte heeft nooit de bedoeling gehad om het slachtoffer te bedreigen of aan zijn uitlatingen gevolg te geven, aldus de raadsman.
Het Hof overweegt als volgt.
Relevant is de vraag of de uitlatingen van dien aard zijn geweest en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen.
Alhoewel de verdachte heeft verklaard dat hij nooit de bedoeling heeft gehad om de aangeefster te bedreigen of om gevolg te geven aan zijn uitlatingen dat hij de aangeefster zal vermoorden, is het Hof van oordeel dat die uitlatingen, gelet op hun aard en frequentie, wel degelijk bij aangeefster de redelijke vrees konden doen ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
De bewezen verklaarde feiten zijn voorzien bij en strafbaar gesteld bij artikelen 2:255 en 2:273 van het Wetboek van Strafrecht. Ze worden als volgt gekwalificeerd:
Feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 4: mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde en straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bedreigen en mishandelen van zijn ex-partner en tevens moeder van zijn kinderen. Deze feiten zijn gepleegd over een lange periode en hebben plaatsgevonden in de huiselijke sfeer. De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van zijn ex-partner. Dat de verdachte, ondanks het door de rechter opgelegde contactverbodn
Beschikking schorsing voorlopige hechtenis door rechter-commissaris, d.d. 8 augustus 2019.
Uit het strafblad van de verdachte volgt dat hij een geschiedenis heeft van (huiselijk) gewelddelicten. In het psychiatrisch rapport van 13 maart 2020 heeft de psychiater geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsproblematiek. De verdachte heeft volgens de psychiater een moeilijk karakter met antisociale trekken zoals manipulatief en agressief gedrag en liegen. Tevens is er sprake van alcoholmisbruik. De psychiater acht de kans op recidive verhoogd en adviseert onder meer om de verdachte reclasseringstoezicht op te leggen. Het Hof neemt de conclusies van de deskundige over en maakt deze tot de zijne. Tevens houdt het Hof rekening met het advies van 2 september 2019 van de reclassering om een contact- en straatverbod op te leggen om verdere escalaties te voorkomen.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst en aard van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Hof is, na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook veroordeeld worden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, en 1:22 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd onder feit 4 van de dagvaarding met parketnummer 555.00224/19 en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten onder 1 en 3 van de dagvaarding met parketnummer 555.00224/19 en het ten laste gelegde feit van de dagvaarding met parketnummer 555.00246/19 heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat:
de verdachte zich gedurende proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens de U.O. Reclassering Curaçao, ook als deze inhouden dat de verdachte een Agressieregulatietraining (ART) moet volgen of zich moet melden bij en een behandeling moet ondergaan van de Fundashon pa Maneho di Adikshon (FMA), zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
de verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met R. Benschop, zulks zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht;
de verdachte gedurende de proeftijd niet aanwezig zal zijn op de locatie [adres], zulks zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht;
geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S. Verheijen, S.A. Carmelia en H. de Doelder, leden van het Hof, bijgestaan door mr. E.L. den Dekker, (zittings)griffier, en op 14 april 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
De voorzitter, jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De uitspraakgriffier is tevens buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.