Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:OGHACMB:2025:105

Het bestanddeel opzet in een strafrechtelijke bewezenverklaring moet worden onderscheiden van het begrip opzet in de opzetclausule van de verzekeringspolis. Omdat verzekerde door zijn geestelijke stoornis het vermogen miste om te kiezen tussen wel handelen en niet handelen en in zoverre niet in staat was zijn wil te bepalen en van de handelingen af te zien, komt verzekeraar geen beroep toe op d...

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 19 May 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:OGHACMB:2025:105 text/xml public 2025-05-19T17:25:37 2025-05-19 Raad voor de Rechtspraak nl Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 2025-04-15 CUR2024H00028 Uitspraak Hoger beroep NL Civiel recht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:OGHACMB:2025:105 text/html public 2025-05-19T17:24:10 2025-05-19 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:OGHACMB:2025:105 Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba , 15-04-2025 / CUR2024H00028
Het bestanddeel opzet in een strafrechtelijke bewezenverklaring moet worden onderscheiden van het begrip opzet in de opzetclausule van de verzekeringspolis. Omdat verzekerde door zijn geestelijke stoornis het vermogen miste om te kiezen tussen wel handelen en niet handelen en in zoverre niet in staat was zijn wil te bepalen en van de handelingen af te zien, komt verzekeraar geen beroep toe op de opzetclausule.

Burgerlijke zaken over 2025

Zaaknummers: CUR202300815 – CUR2024H00028

Uitspraak: 15 april 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en

van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

V O N N I S

in de zaak van:
Inter-Assure Schadeverzekeringsmaatschappij N.V.,
gevestigd in Curaçao,

in eerste aanleg eiseres, thans appellante,

gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk,

tegen

1. [geïntimeerde 1],

2. [geïntimeerde 2],

beiden wonende in [woonplaats] ,

in eerste aanleg eisers, thans geïntimeerden,

gemachtigden: mrs. N.A.A. Montroos en E. Bokkes.

Partijen worden hierna Inter-Assure en [geïntimeerden] genoemd.

De zaak in het kort

1. Inter-Assure beroept zich op een uitsluitingsclausule in de polis (opzetclausule) ter zake van schade die is ontstaan doordat de bestuurder van een ingevolge de LAM bij haar verzekerde auto op [geïntimeerde 1] is ingereden. Het Gerecht heeft geoordeeld dat dat beroep niet opgaat, kort gezegd, omdat de bestuurder van de auto in een strafzaak in dit verband ontoerekeningsvatbaar is verklaard en derhalve geen sprake is van opzet in de zin van de clausule. Het Gerecht heeft Inter-Assure veroordeeld tot betaling van schadevergoeding tot de verzekerde som van NAf 150.000.

In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de vorderingen opnieuw.

Het verloop van de procedure
2.1.
Bij op 22 januari 2024 ingekomen akte van appel is Inter-Assure in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 11 december 2023 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
2.2.
Bij op 4 maart 2024 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft Inter-Assure vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen.
2.3.
Bij op 28 mei 2024 ingekomen memorie van antwoord hebben [geïntimeerden] de grieven bestreden met conclusie dat het Hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroep zal afwijzen, met veroordeling van Inter-Assure in de proceskosten met nakosten en rente.
2.4.
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
2.5.
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

De feiten
3.1.
Op 8 mei 2022 heeft [verdachte], rijdende in een auto, merk [merk], met kenteken [kentekennummer 1] (de auto), [geïntimeerde 1] in het bijzijn van haar gezin (de benadeelden) overreden. [geïntimeerde 1] heeft hierdoor fysiek letsel opgelopen. Zij en haar gezinsleden lijden hierdoor (im)materiele schade.
3.2.
Voor de auto was een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten bij Inter-Assure. De verzekerde som bedraagt NAf 150.000.
3.3. [
verdachte] is strafrechtelijk vervolgd ter zake van het onder 3.1. genoemde voorval. Bij strafvonnis van 22 november 2022 heeft het gerecht ten aanzien van [verdachte] bewezen verklaard, dat:

hij op 8 mei 2022 te Curaçao, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [geïntimeerde 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte bestuurde auto (met hoge snelheid) tegen [geïntimeerde 1] is aangereden en over het lichaam van die [geïntimeerde 1] heeft gereden, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem verdachte voorgenomen misdrijf niet voltooid.
3.4.
Namens [verdachte] was het verweer gevoerd dat vanwege het bestaan van een ernstige geestelijke stoornis bij hem ten tijde van het plegen van het feit, niet kan worden bewezen dat hij opzettelijk heeft gehandeld. Daarover oordeelde het Gerecht in de strafzaak:

Het Gerecht verwerpt dit tot vrijspraak strekkende verweer en stelt hierbij het volgende voorop. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Rand staat een ernstige geestelijke stoornis slechts aan de bewezenverklaring van opzet in de weg indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Daarvan zal slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Voor de bewijsbaarheid van opzet in juridische zin moet worden gekeken naar de concrete gedragingen van de verdachte, waarbij het in beginsel niet van belang is of die gedragingen hun grondslag vinden in een onjuiste realiteitstoetsing of in een stoornis van andere aard.

De verdachte heeft verklaard dat hij vanwege de mededeling van een in algemeen beschaafd Nederlands tot hem sprekende stem in de veronderstelling verkeerde dat een Nederlander zijn zoon had vermoord en dat hij, omdat hij dit niet kon verkroppen, de keuze heeft gemaakt om op een groepje Nederlanders in te rijden. Het Gerecht komt op grond van deze verklaring tot het oordeel dat, hoewel deze blijk geeft van waandenkbeelden en akoestische hallucinaties, daaruit niet volgt dat bij de verdachte geen inzicht aanwezig was in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan. Integendeel: uit deze verklaring van de verdachte blijkt dat hij - binnen zijn verstoorde realiteitsbesef juist doelbewust heeft gehandeld. Het voorgaande brengt het Gerecht tot de conclusie dat de geestelijke stoornis van de verdachte, waarover de gedragsdeskundigen rapporteren, niet aan een bewezenverklaring van opzet in de weg staat.
3.5.
Op basis van over [verdachte] uitgebrachte psychiatrische en psychologische rapportage heeft het Gerecht in eerste aanleg over diens strafbaarheid overwogen: (…)

Het Gerecht stelt vast dat deze gedragsdeskundigen tot de eensluidende conclusie komen dat het delict in het geheel niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Hiertegenover staat het rapport van psychiater Heijtel van 3 augustus 2022, waarbij de officier van justitie bij het formuleren van haar strafeis aansluiting heeft gezocht. Heijtel adviseert in dit rapport om de verdachte het delict niet of sterk verminderd aan te rekenen en de verdachte grotendeels tot geheel ontoerekeningsvatbaar te verklaren. Anders dan in de hiervoor geciteerde adviezen, ziet Heijtel dus ruimte om het delict in enige mate aan de verdachte toe te rekenen. Deze ruimte houdt geen verband met verdachtes toestand ten tijde van het plegen van het delict: ook Heijtel is van mening dat verdachtes handelen op dat moment volledig werd bepaald door de psychotische toestand waarin hij verkeerde. De ruimte die Heijtel ziet, zit in een mogelijk verwijt dat de verdachte kan worden gemaakt dat hij in deze toestand is komen te verkeren, zo begrijpt het Gerecht.-Dat de verdachte is gestopt met zijn medicatie is de verdachte niet aan te rekenen, maar een terugval in alcoholgebruik mogelijk wel, aldus Heijtel. Het Gerecht stelt echter vast dat onvoldoende informatie voorhanden is om te kunnen vaststellen dat bij de verdachte - die dit zelf met nadruk ontkent - inderdaad sprake is van geweest van een terugval in alcoholgebruik. Daarmee is het - enige - argument van Heijtel om ruimte te laten voor enige mate van toerekenbaarheid, van tafel. Nu de gedragsdeskundigen unaniem tot de conclusie zijn gekomen dat het handelen van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit volledig werd bepaald door zijn ziekelijke stoornis, terwijl niet is gebleken dat de verdachte een verwijt kan worden gemaakt dat hij in deze toestand is komen te verkeren, neemt het Gerecht de conclusie van gedragsdeskundigen Matroos, Wichard en Linkels over, inhoudend dat het bewezen geachte feit in het geheel niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Dit betekent dat de verdachte niet strafbaar is en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.6.
In hoger beroep heeft het Hof bij uitspraak van 13 juli 2023 het vonnis van het Gerecht bevestigd, met de volgende aanvullende overweging over de bewezen-verklaarde opzet:

De verdachte heeft direct ter plaatse tegen verbalisant [verbalisant 1] gezegd dat hij uit wraak heeft gehandeld. In het bijzonder heeft hij verklaard dat zijn zoon een dag eerder door Nederlanders van de Julianabrug was gegooid en was overleden, dat hij een Nederlander wilde 'terug' doodmaken en hij deze vrouw daarom uit wraak heeft aangereden. Bij zijn voorgeleiding kort daarna heeft hij dit 'wraakmotief herhaald tegen verbalisant [verbalisant 2].

Het is het Hof ambtshalve bekend dat de opmerking van de verdachte over diens zoon niet op waarheid berust, maar dit neemt niet weg dat het Hof uit hetgeen de verdachte voorts heeft verklaard, zoals hiervoor weergegeven, gevoegd bij hetgeen het Gerecht al heeft overwogen, afleidt dat het de verdachte daar en toen geenszins heeft ontbroken aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Tevens volgt uit de verklaring van de verdachte dat hij het slachtoffer doelbewust met zijn auto heeft aangereden om 'een Nederlander terug dood te maken', zodat sprake is van vol opzet op de dood van het slachtoffer.
3.7.
Inter-Assure heeft tegenover [geïntimeerden] aansprakelijkheid erkend tot een bedrag van NAf 90.000 en dat bedrag uitbetaald.
3.8.
In artikel 12 sub m van de tussen partijen toepasselijke polisvoorwaarden (verder te noemen de opzetclausule) is het volgende bepaald:

“Uitsluitingen: Niet gedekt is de aansprakelijkheid (…) van degene door wiens opzet, voorwaardelijke opzet of met wiens goedvinden de schade is veroorzaakt.”

Het geschil
4.1.
In eerste aanleg zijn [verdachte] en Inter-Assure, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk veroordeeld tot het betalen van de door [geïntimeerden] geleden schade, op te maken bij staat, Inter-Assure tot een maximum van NAf 150.000, met veroordeling van [verdachte] en Inter-Assure in de proceskosten.
4.2.
Het Gerecht heeft zijn beslissing, voor zover in hoger beroep nog van belang, als volgt gemotiveerd. Nu de gedragsdeskundigen unaniem tot de conclusie zijn gekomen dat het handelen van [verdachte] ten tijde van het plegen van het feit volledig werd bepaald door zijn ziekelijke stoornis, terwijl niet is gebleken dat de verdachte een verwijt kan worden gemaakt dat hij in deze toestand is komen te verkeren, staat voldoende vast dat [verdachte] - ondanks dat hij doelbewust handelde - door zijn geestelijke stoornis het vermogen miste om te kiezen tussen wel handelen en niet handelen en in zoverre niet in staat was zijn wil te bepalen en van de handelingen af te zien. Aldus is niet gebleken dat [verdachte] willens en wetens handelde en het feitelijk ingetreden gevolg van zijn gedraging heeft beoogd. Een beroep op de opzetclausule gaat daarom niet op.
4.3. [
verdachte] heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg.

De grieven

5. In de grieven klaagt Inter-Assure erover dat het Gerecht haar heeft veroordeeld tot schadevergoeding tot een maximum van NAf 150.000 in plaats van tot NAf 90.000 (grief 1), dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat de opzet in casu gericht moet zijn op het gevolg (grief 2), ten onrechte heeft geoordeeld dat [verdachte] ten tijde van het plegen van de handelingen het vermogen miste om te kiezen tussen wel en niet handelen en in zoverre niet in staat was zijn wil te bepalen (grief 3) en ten onrechte de verwijtbaarheid van het niet slikken van zijn medicatie (grief 4) en de mogelijke invloed van alcohol (grief 5) niet voldoende heeft meegewogen in het oordeel.

Beoordeling door het Hof
6.1.
Het Hof zal de grieven, die er alle van uitgaan dat Inter-Assure een beroep toekomt op de opzetclausule, gezamenlijk bespreken.
6.2.
Het Hof stelt voorop dat het bestanddeel opzet in een strafrechtelijke bewezenverklaring moet worden onderscheiden van het begrip opzet in de opzetclausule van de verzekeringspolis. Daarom ontbeert het strafvonnis in deze zaak in zoverre dwingende bewijskracht als bedoeld in art. 140 Rv.
6.3.
In de strafzaak heeft het Gerecht overwogen – en het Hof bevestigd - dat voor de bewijsbaarheid van opzet in juridische zin moet worden gekeken naar de concrete gedragingen van de verdachte, waarbij het in beginsel niet van belang is of die gedragingen hun grondslag vinden in een onjuiste realiteitstoetsing of in een stoornis van andere aard. Dat laatste geldt in het verzekeringsrecht niet (zie o.m. HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:601). In dit verband wijst het Hof ook op de wetsgeschiedenis bij art. 7:952 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek, welke toelichting eveneens geldt voor het begrip opzet: “Geen roekeloosheid is aan de orde in de situatie waarin een verzekerde zich wel bewust is van de schadelijke gevolgen van zijn handelen, maar dit handelen hem op grond van een geestesstoornis niet verweten kan worden. Dit bijvoorbeeld omdat de verzekerde door deze stoornis ieder inzicht mist in het geoorloofde of ongeoorloofde van zijn handelen of door deze stoornis buiten staat was om anders te handelen dan hij heeft gedaan.” (Nadere MvA, Kamerstukken I 2004/05, 19 529, nr. E (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19529-E.html), p 13-15). Op basis van daartoe strekkende multidisciplinaire rapportage over de geestestoestand van [verdachte] ten tijde van het voorval heeft het Hof in de strafzaak, in navolg van het Gerecht, [verdachte] volledig ontoerekeningsvatbaar geacht. Terecht heeft in deze civiele zaak het Gerecht daaraan de conclusie verbonden dat [verdachte] door zijn geestelijke stoornis het vermogen miste om te kiezen tussen wel handelen en niet handelen en in zoverre niet in staat was zijn wil te bepalen en van de handelingen af te zien, zodat Inter-Assure geen beroep toekomt op de opzetclausule. Het Hof sluit zich aan bij dat oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van het Gerecht en maakt die tot de zijne.
6.4.
De stelling van Inter-Assure dat [verdachte] heeft verzuimd zijn anti-psychose medicatie te slikken maakt dat niet anders. Uit het door het Gerecht aangehaalde strafvonnis blijkt dat de psychiater Heijtel heeft geconcludeerd dat het feit dat [verdachte] was gestopt met zijn medicatie hem niet is aan te rekenen. Inter-Assure heeft geen feiten gesteld waaruit afgeleid kan worden dat die conclusie onjuist is.
6.5.
Aan de stelling van Inter-Assure dat [verdachte] ten tijde van het incident mogelijk onder invloed van alcohol was gaat het Hof eveneens voorbij, reeds omdat er niet van kan worden uitgegaan dat [verdachte] toen daadwerkelijk onder invloed van alcohol verkeerde en het in dit verband door Inter-Assure gedane bewijsaanbod (“wellicht dat zijn vrouw en/of buren hierover kunnen verklaren”) onvoldoende concreet is. De enkele vermelding in een door de politie opgemaakt proces-verbaal dat verdachte vermoedelijk onder invloed van alcohol verkeerde is onvoldoende om daarvan uit te gaan.
6.7.
Ten slotte voert Inter-Assure aan dat uit het feit dat [verdachte] zijn daad heeft gepleegd uit wraak en nog wel op een onschuldige derde, blijkt dat hij wel degelijk het vermogen had om te kiezen. Ook als dat zo zou zijn, kan dat er niet aan afdoen dat die keuze, zoals blijkt uit het multidisciplinair onderzoek, is gemaakt onder invloed van een psychiatrische stoornis waardoor bij [verdachte] kennelijk elk realiteitsbesef ontbrak.
6.8.
Onder die omstandigheden is geen sprake van opzet in de zin van de opzetclausule en evenmin van opzet of roekeloosheid als bedoeld in art. 7:952 BW. Dat geldt, anders dan Inter-Assure in grief 2 bepleit, ook voor voorwaardelijke opzet, omdat dat veronderstelt dat [verdachte] willens en wetens een kans voor lief heeft genomen en uit het multidisciplinaire onderzoek volgt dat hij ten tijde van het incident niet in staat was om zijn wil te bepalen.
6.9.
Het Hof concludeert dan ook dat het Gerecht het bedrag waartoe het Inter-Assure tegenover [geïntimeerden] aansprakelijk heeft geoordeeld terecht niet lager heeft vastgesteld dan de verzekerde som van NAf 150.000. In dit verband merkt het Hof nog op dat de Landsverordening Aansprakelijkheidsverzekering Motorvoer-rijtuigen beoogt te waarborgen dat slachtoffers van door motorrijtuigen veroorzaakte ongevallen, hun schade zo veel mogelijk vergoed krijgen.

Slotsom
6.10.
De tegen het vonnis aangevoerde grieven slagen niet. Het Hof zal het bestreden vonnis bevestigen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Inter-Assure worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Aan de zijde van [geïntimeerden] worden die begroot op Cg 5.250,00 aan salaris (1,5 punten tarief 7 in hoger beroep) en Cg 353,50 aan verschotten.
B E S L I S S I N G
Het Hof:

- bevestigt het vonnis waarvan beroep;

- veroordeelt Inter-Assure in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [verdachte] gevallen en tot op heden begroot op Cg 5.250,00 aan salaris voor de gemachtigde en Cg 353,50 aan verschotten met de nakosten in beide instanties van Cg 250,00 zonder betekening en Cg 400,00 ingeval van betekening, vermeerderd met de wettelijke rente over deze proceskosten indien deze niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan;

- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

- wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, C.J.H.G. Bronzwaer en P.J. Duinkerken, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 15 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.

Artikel delen