Nr. 16/04412 A Zitting: 3 oktober 2017 |
Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij strafvonnis van 17 december 2015 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Gemeenschappelijk Hof), wegens 1. subsidiair en 2. subsidiair “met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen”, wegens 3. en 5. “poging tot het opzettelijk bewegen tot ontuchtige handelingen van iemand die de leeftijd van 18 nog niet heeft bereikt, meermalen gepleegd” en wegens 4. subsidiair “met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd” veroordeeld tot 48 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, een en ander met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Voorts heeft het Gemeenschappelijk Hof een aantal inbeslaggenomen harddisks onttrokken aan het verkeer en de teruggave aan de verdachte gelast van een computer en een laptop.
Tegen dit strafvonnis heeft de verdachte op 30 december 2015 tijdig cassatieberoep ingesteld.
Op 31 augustus 2016 zijn de gedingstukken ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Namens de procureur-generaal bij de Hoge Raad is de aanzegging van de binnenkomst van de processtukken, als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv op 8 september 2016 in zowel het Nederlands als het Papiaments verstuurd aan het parket van de officier van justitie van Bonaire met daarbij het verzoek deze aan de verdachte te doen betekenen. Bij de Hoge Raad is tot op heden evenwel geen cassatieschriftuur ingediend.
Dat heeft tot de vraag geleid of de aanzegging aan de verdachte te Bonaire op de juiste wijze is betekend.
De voor de betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv geldende regels in de Koninkrijklanden Aruba, Curaçao en Sint Maarten heb ik in mijn conclusie van 11 april 2017 uitvoerig besproken en onderling vergeleken.n
Conclusie vóór HR 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:709, NJ 2017/247, m.nt. Schalken.
6. Op 10 oktober 2010 is de staatkundige structuur van het Koninkrijk der Nederlanden verregaand gewijzigd. Tot die dag bestond het Koninkrijk uit Nederland, Aruba en de Nederlandse Antillen. De Antillen werden gevormd door Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten. Sinds ‘10-10-10’ is het Koninkrijk krachtens art. 1 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden samengesteld uit vier landen: Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten. De Antillen zijn op die dag opgeheven, zodat de nog dikwijls als ‘Antilliaans’ aangeduide cassatiezaken, waaronder toch al vaak ook Arubaanse zaken werden verstaan, sindsdien eigenlijk de benaming ‘Caribische zaken’ verdienen.
7. Met ingang van dezelfde historische datum is ook de status van de voormalig Antilliaanse eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba – de zogenoemde BES-eilanden – ingrijpend veranderd. Zij zijn op die dag als openbare lichamen in de zin van art. 134 van de Nederlandse Grondwet deel gaan uitmaken van het staatsbestel van het Europese deel van het Koninkrijk.n
Zie daarover uitvoeriger bijv. G.A.E. Thodé, “De plaats van de BES-eilanden in de Nederlandse rechtsorde”, in: P.P.T. Bovend’eert, e.a. (red.), De verhoudingen in het Koninkrijk der Nederlanden, Oisterwijk: WLP 2016, p. 189-200. Zie over die gedachte van gelijkwaardigheid kritisch het recente proefschrift van R.R. Santos do Nascimento, Het Koninkrijk ontsluierd (diss. Groningen/Aruba), Apeldoorn/Antwerpen: Maklu 2017.
8. Voor de nieuwe gewesten heeft dat grote gevolgen. Niet alleen geografisch, maar ook in tal van andere opzichten verschilt de samenleving op de BES-eilanden namelijk aanzienlijk van die in het Europese deel van Nederland. Het kan derhalve wenselijk zijn met de plaatselijke omstandigheden rekening te houden en voor de eilanden eigen, afwijkende regels te stellen. Ingevolge het nieuwe art. 1, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden kunnen daarom specifieke regels en andere maatregelen worden gesteld met het oog op de economische en sociale omstandigheden, de grote afstand tot het Europese deel van Nederland, hun insulaire karakter, kleine oppervlakte en bevolkingsomvang, geografische omstandigheden, het klimaat en andere factoren waardoor de BES-eilanden zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland.n
Op den duur hoort deze tot de interne aangelegenheden van Nederland behorende kwestie overigens niet thuis in het Statuut, maar eerder in de Nederlandse Grondwet. Art. 54 van het Statuut voorziet dan ook in het verval van de bepaling op het moment dat de positie van de BES-eilanden in de Nederlandse Grondwet wordt verankerd. Zie over de verhouding en (potentiële) spanning tussen gelijkheid en differentiatie in relatie tot de BES-eilanden nader I.L.A. Broekhuijse, “Gelijkheid en differentiatie: naar een ‘BES-doctrine?”, in: P.P.T. Bovend’eert, e.a. (red.), De verhoudingen in het Koninkrijk der Nederlanden, Oisterwijk: WLP 2016, p. 169-187, i.h.b. 173-175.
Kamerstukken II 2009/10, 32 213 (R 903), nr. 3, p. 4-5.
9. Van de mogelijkheid tot differentiatie is terstond gebruikgemaakt. De wetgeving die op 10 oktober 2010 op de eilanden van kracht werd, is onder te verdelen in drie categorieën. Ten eerste zijn er volledig nieuwe wettelijke voorschriften die voor de BES-eilanden tot stand zijn gebracht. De Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba voorziet bijvoorbeeld in de bestuurlijke inrichting van de drie openbare lichamen.n
Wet van 17 mei 2010, Stb. 2010, 345, in werking getreden op 10 oktober 2010 en laatstelijk gewijzigd bij Wet van 4 november 2015, Stb. 2015, 426 die in werking is getreden op 1 februari 2016.
10. Zo ook de Wetboeken van Strafrecht en Strafvordering van de Nederlandse Antillen. In de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba vindt men welke Nederlandse en Antilliaanse wettelijke voorschriften vanaf de constitutionele reorganisatie van het Koninkrijk toepasselijk zijn op de BES-eilanden.n
Wet van 17 mei 2010, Stb. 2010, 346, in werking getreden op 10 oktober 2010 en laatstelijk gewijzigd bij Wet van 14 november 2016, Stb. 2016, 471 welke in werking is getreden op 1 januari 2017. Enige, als gevolg van deze wetgevingstechniek optredende, oneffenheden heeft de wetgever gladgestreken door middel van de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, Wet van 17 mei 2010, Stb. 2010, 350. Zie over dit omzettingsproces nader: F.J.E. Krips, “De aanpassing en invoering van de (straf)wetgeving op de BES-eilanden: Antilliaans of Nederlands?”, in: A.L.C. Roos & L.F.M. Verhey (red.), Wetten voor de West, Den Haag: 2010, p. 105-109.
11. Alvorens de voor de onderhavige zaak relevante punten te benoemen waarop het strafprocesrecht van de BES-eilanden verschilt van dat in de rest van Nederland, verdient opmerking dat die verschillen minder groot zijn dan veelal het geval is tussen uit twee verschillende landen afkomstige regelingen van het strafprocesrecht. De Koninkrijklanden hebben elk weliswaar hun eigen strafvorderlijke wetgeving en datzelfde gold destijds voor de Nederlandse Antillen, maar binnen het Koninkrijk wordt er onder meer naar gestreefd om op strafvorderlijk terrein een zekere eenheid te bewaren. Art. 39, eerste lid, van het Statuut onderstreept dit zogenaamde concordantiebeginsel door de landen voor te houden dat een aantal aangelegenheden, waaronder de strafvordering, “zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze” dient te worden geregeld. Dat principe is voor de Caribische landen nader uitgewerkt in de “Samenwerkingsregeling eenvormig procesrecht Aruba, Curaçao en Sint Maarten”, die in art. 3 voorschrijft de strafvordering te regelen bij eenvormige landsverordening. Het resultaat daarvan toont zich in de wetboeken van strafvordering van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, welke nagenoeg woordelijk aan elkaar gelijk zijn.n
Vgl. daarover H. de Doelder, “Algemeen overzicht”, in: H. de Doelder (red.), Strafrecht in de Antillen na '10-10- 10', Nijmegen: WLP 2010, p. 5-10. De in elk van de landen ingevoerde “Landsverordening houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering” regelt aldaar onder meer de invoering van enige bijzondere opsporingsbevoegdheden. Zie daarover J.H.J. Verbaan & RJ. Verbeek, “Bijzondere opsporingsbevoegdheden in Curaçao”, Caribisch Juristenblad, 2012-3, p. 142-151. Deze materie heeft de Nederlandse wetgever voor de BES-eilanden eveneens geregeld, maar niet op dezelfde, eenvormige wijze. In die zin (nog niet-gepubliceerd): H. de Doelder, e.a. (red.), Caribisch Wetboek van Strafvordering. Tweede, aangevuld concept, Oisterwijk: Wolf Legal Publishers 2017, i.h.b. p. 342. Het betreft de tweede, aangevulde concepttekst met toelichting, die is verschenen in januari 2017. Het eerste concept dateerde van 2013.
12. Het streven naar juridische eenheid binnen het Koninkrijk beperkt zich niet tot het terrein van wetgeving. Het concordantiebeginsel is ook voor de rechtspraak van betekenis.n
Zie over de betekenis van dat beginsel voor de in de rechtspraak aan afwijkende wetsbepalingen te geven interpretatie onder andere J.W. Fokkens, “Cassatierechtspraak in de toekomst; een blik vooruit op de cassatierechtspraak na het uiteenvallen van de Nederlandse Antillen”, in: H. de Doelder (red.), Strafrecht in de Antillen na '10-10-10', Nijmegen: WLP 2010, p. 89-96 en T.M. Schalken, annotatie bij: HR 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:709, NJ 2017/247, punt 4 en 5. Rijkswet van 20 juli 1961, Stb. 1961, 212, laatstelijk gewijzigd bij Rijkswet van 13 juli 2016, Stb. 2016, 291. Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk, Deventer: Kluwer 2015, p. 156.
13. Bijgevolg is de in de artikelen 435 en 437 Sv neergelegde procedurele regeling van de aanzegging dat de stukken van het geding door de Hoge Raad zijn ontvangen en de daarmee verbonden termijn voor het indienen van een schriftuur houdende middelen van cassatie op grond van art. 1 van de hierboven genoemde Rijkswet cassatierechtspraak in het gehele Koninkrijk gelijkelijk van toepassing. Die regeling speelt in zaken als de onderhavige een belangrijke rol. Indien binnen zestig dagen na betekening van de aanzegging namens de verdachte geen schriftuur is ingediend, zal de Hoge Raad de verdachte in zijn cassatieberoep zonder meer niet-ontvankelijk verklaren. Aangezien over deze betekening in cassatie niet kan worden geklaagd, rust op de rolraadsheer bij de Hoge Raad de verantwoordelijkheid om steeds ambtshalve zorgvuldig na te gaan of aan (de betekening van) de aanzegging al dan niet een gebrek kleeft. Is dat het geval, of bestaat over de juistheid van de betekening onzekerheid, dan voert de rolraadsheer de zaak van de rol, opdat een nieuwe betekening kan plaatsvinden.n
Zie daarover nader A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk, Deventer: Kluwer 2015, p. 81.
14. Ingevolge art. 11, derde lid, van de Rijkswet rechtsmacht Hoge Raad voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba geschieden aanzeggingen en kennisgevingen als voorgeschreven in titel III van het derde boek van het Wetboek van Strafvordering van het Europese deel van het Koninkrijk op de in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba gebruikelijke wijze, en, voor zover zij moeten uitgaan van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, op diens uitnodiging door de zorg van een procureur-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
15. Voordat ik inga op de ‘gebruikelijke wijze’ van kennisgeving, permitteer ik mij nog een korte opmerking over de zorg van de procureur-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof. De organisatiestructuur van de vervolgingsinstanties in het Caribische gedeelte van het Koninkrijk doet nog enigszins denken aan de vóór 2010 bestaande situatie. Elk van de landen heeft een eigen Openbaar Ministerie, en zo ook Bonaire, Sint Eustatius en Saba gezamenlijk. Er zijn dus in het Caribisch gedeelte van het Koninkrijk vier Openbaar Ministeries en twee procureurs-generaal. Art. VI.21, eerste lid, van de Staatsregeling van Aruba bepaalt enerzijds dat het Openbaar Ministerie bij het Gemeenschappelijk Hof “wordt uitgeoefend” door of namens de procureur-generaal van Aruba.n
De inrichting van het Openbaar Ministerie en de rol van de procureur-generaal daarbinnen zijn voor Aruba nader uitgewerkt in de ‘Landsverordening op het openbaar ministerie’.
16. De ‘gebruikelijke wijze’ van aanzeggen en kennisgeven als bedoeld in art. 11 van de hiervoor genoemde Rijkswet is in de Caribische landen en op de BES-eilanden geregeld in de artikelen 642 tot en met 647 van het eigen Wetboek van Strafvordering. In het licht van het voorgaande verbaast het niet dat deze regelingen onderling niet op wezenlijke onderdelen van elkaar verschillen. In mijn conclusie vóór HR 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:709, NJ 2017/247 kwam de inhoud ervan reeds uitvoerig aan de orde. Deze laat zich hier verkort als volgt samenvatten.
17. Uitgangspunt is dat kennisgeving van gerechtelijke mededelingen per gewone of aangetekende brief geschiedt (art. 642). Betekening vindt alleen plaats als de wet dat voorschrijft (art. 643, eerste lid). Dagvaardingen en aanzeggingen die aan het Openbaar Ministerie zijn opgedragen worden echter steeds betekend (art. 64, tweede lid), hetgeen dus ook geldt voor de hier centraal staande aanzegging van de binnenkomst van de processtukken bij de Hoge Raad. Betekening geschiedt in beginsel door middel van uitreiking van een gerechtelijk schrijven (art. 643, derde lid) door een deurwaarder of politieambtenaar in opdracht van het Openbaar Ministerie (art. 643, vierde lid). Aan hen aan wie op de BES-eilanden in verband met de strafzaak rechtens hun vrijheid is ontnomen, geschiedt de uitreiking altijd in persoon (art. 644, sub a). Aan niet-gedetineerden wordt een gerechtelijk schrijven eveneens in persoon uitgereikt, of, als uitreiking in persoon niet is vereist en het stuk wordt aangeboden aan de woon- of verblijfplaats van de betrokkene in de BES-eilanden en deze persoon daar niet wordt aangetroffen, aan degene die zich in het huis bevindt en zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan de verdachte te doen toekomen.n
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft overigens bepaald dat iemand aan wie op deze wijze een dagvaarding wordt betekend niet kan worden beschouwd als “persoonlijk gedagvaard” of “anderszins daadwerkelijk officieel in kennis gesteld” van het proces, in de zin van art. 4bis, eerste lid, van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel; zie HvJEU 24 mei 2016, zaak C-108/16, ECLI:EU:C:2016:346 (Dworzecki). Voor de geldigheid van de betekening van stukken in Nederlandse strafzaken heeft die uitspraak echter geen consequenties, aldus HR 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:976. Zie HR 28 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1752.
18. In mijn al enkele malen gerefereerde conclusie van 11 april 2017 wees ik er reeds op dat deze betekeningsvoorschriften enkele leemten bevatten. Ik constateerde toen dat er niet uit blijkt wat de juiste wijze van betekening is wanneer de verdachte weigert het aangeboden stuk in ontvangst te nemen en dat evenmin de rechtsgevolgen zijn voorgeschreven indien de op het adres aangetroffen persoon verklaart dat de geadresseerde daar woont noch verblijft.n
Zie punt 17 respectievelijk punt 27 van die conclusie. D.V.A. Brouwer, G.A.E. Thodé & D.H. de Jong, Capita Antilliaans en Arubaans strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 1998, p. 224-225.
19. Dan nog iets over de van de betekening op te maken akte. Ingevolge art. 646 WvSv BES dient, net als krachtens art. 646 van de wetboeken van strafvordering van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, van iedere uitreiking als bedoeld in art. 643 een akte te worden opgemaakt, waarin in elk geval is vermeld: a. de autoriteit van welke het schrijven uitgaat; b. het nummer van het schrijven; c. de persoon voor wie het schrijven bestemd is; d. de persoon aan wie het is uitgereikt; e. de ambtenaar die het heeft uitgereikt; f. de plaats van uitreiking; en g. de dag en het uur van uitreiking. Art. 646, derde lid, laat het aan het Openbaar Ministerie over om een model van die akte vast te stellen.
19. Ondanks de gelijkluidende betekeningsregelingen op de verschillende eilanden in het Caribische gebied van het Koninkrijk en de identieke wettelijke vereisten waaraan de akte behoort te voldoen, bleek mij dat de betekeningsakte in de onderhavige zaak op meerdere punten verschilt van die in de zaak Lawrence op St. Maarten, waarop mijn eerdere conclusie betrekking had. Naar aanleiding daarvan heb ik in de onderhavige zaak enig nader onderzoek naar de betekeningsakten verricht.n
Het betrof ruim honderd akten van betekening. Zaken waarin uitreiking plaatsvond op Sint Eustatius of Saba heb ik daaronder niet aangetroffen.
(i) op Bonaire, Curaçao en Sint Maarten wordt voor gedetineerden een bijzondere betekeningsakte gebruikt, waarop de met uitreiking belaste ambtenaar minder betekeningsopties kan aankruisen dan op het voor niet-gedetineerden gebruikte model, terwijl op Aruba voor gedetineerden dezelfde akte als voor niet-gedetineerden wordt gehanteerd;
(ii) alleen op Sint Maarten is één van de opties dat naast uitreiking aan de verdachte in persoon tevens uitreiking aan de ouders van de verdachte plaatsvindt;
(iii) op de voor niet-gedetineerden bestemde akten die gangbaar zijn op Curaçao en Sint Maarten is één van de aan te vinken opties dat de met de betekening belaste ambtenaar bedoeld gerechtelijk schrijven heeft “gedagvaard om te verschijnen ten tijde, ter plaatse en tot het doel als in de dagvaarding omschreven, door aanplakking van een afschrift hiervan aan de Hoofddeur van de gehoorzaal op het Stadhuis alwaar het Hof zitting houdt.” Deze optie ontbreekt op de Arubaanse akte en op die van Bonaire;
(iv) op elk van de voor niet-gedetineerden gebruikte aktes is de optie opgenomen dat de ambtenaar het stuk niet heeft kunnen uitreiken omdat op het desbetreffende adres niemand werd aangetroffen. Op de akte van Curaçao is voorgedrukt dat de ambtenaar ingevolge art. 643, vijfde lid, een afschrift van dit gerechtelijk schrijven terstond ter hand gesteld heeft aan de officier van justitie of advocaat-generaal. Op die van Aruba staat dat het stuk “in postbus achtergelaten” is. De aktes van Bonaire en Sint Maarten geven niet aan welk gevolg de ambtenaar zal verbinden aan de omstandigheid dat hij op het door hem bezochte adres niemand heeft aangetroffen.
21. Voor deze verschillen bestaat mijns inziens geen duidelijke verklaring. Een onoverkomelijk probleem levert dat niet op, nu de diverse modellen steeds aan de wettelijke vereisten voldoen. Wel is het zo dat niet alle modellen in gelijke mate de met betekening belaste ambtenaar behulpzaam zijn bij het hanteren van de juiste betekeningswijze en het daarbij in acht nemen van de voorgeschreven vormen. Om die reden zou nadere uniformering toch wenselijk kunnen zijn.
22. Terug naar de voorliggende strafzaak. Onder de processtukken bevindt zich een kopie van één akte van uitreiking, waaraan een kopie van de aanzegging en een kopie van de algemene informatie behorende bij de aanzegging zijn gehecht, beide zowel in het Nederlands als in het Papiaments. De akte van uitreiking en annexen zijn blijkens een stempel op de akte binnengekomen op de strafgriffie van de Hoge Raad op 4 december 2016 (om 12:00u). De akte houdt voor zover hier van belang het volgende in:
De officier van justitie te Bonaire.
Akte van uitreiking van gerechtelijk schrijven: instelling cassatie
uitgaande van: Ho[g]e Raad der Nederlanden
voornamen: [voornamen verdachte]
geboren op: [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats]
wonende te: [woonplaats]
adres: [a-straat 1a]
Het hierboven bedoeld gerechtelijk schrijven heb ik, ondergetekende:
heden 18 nov. 2016 te 10.50
(..)
B omdat de geadresseerde niet werd aangetroffen op het bovenstaande adres, uitgereikt aan: Ce[voornaam moeilijk leesbaar, EH] [moeder van verdachte] moeder (naam) die zich op dat adres bevond en die zich bereid verklaarde het schrijven in ontvangst te nemen en onverwijld aan geadresseerde te doen toekomen.
(..)
Deze akte heb ik, ondergetekende, ter plaatse van mijn bevinden en handelingen in persoon opgemaakt op ambtseed en terstond ondertekend.
(..)
Het in deze akte bedoelde gerechtelijk schrijven is aan mij uitgereikt.
Voor ontvangst:
*Ce[voornaam opnieuw moeilijk leesbaar, EH] [moeder van verdachte] [met handtekening, EH]”
23. Beoogd is kennelijk de aanzegging rechtsgeldig uit te reiken overeenkomstig art. 644 sub b WvSv BES.n
Dit art. 644 luidt: “De uitreiking geschiedt: a. aan hen die in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in verband met de strafzaak waarop het uit te reiken stuk betrekking heeft, rechtens hun vrijheid is ontnomen: in persoon; b. aan alle anderen: in persoon of, indien betekening in persoon niet is vereist en het stuk wordt aangeboden in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan hun woon- of verblijfplaats en zij daar niet worden aangetroffen, aan degene die zich in het huis bevindt en die zich bereid verklaart om het stuk onverwijld aan hem voor wie het bestemd is te doen toekomen. Onder woon- of verblijfplaats wordt mede begrepen het adres waarop de persoon voor wie het schrijven bestemd is op de dag van aanbieding stond ingeschreven in het bevolkingsregister.”
“Eiland inschrijving Bonaire
Datum inschrijving 27-01-1992
Functie adres Woonadres
District
Datum aanvang adreshouding 00-00-0000
Straatnaam [a-straat]
Huisnummer [2]
(..)
Ingangsdatum geldigheid 00-00-0000”
Navraag leert dat waar in plaats van een datum een reeks nullen is opgenomen de gegevens onbekend zijn en dus niet in het register zijn terug te vinden. Uit het bovenstaande kan aldus worden afgeleid dat de verdachte op Bonaire staat ingeschreven sinds 27 januari 1992 en dat hij op enig moment het woonadres [a-straat 2] heeft gehad, maar niet dat hij daar – sindsdien en/of thans – woonachtig is.
24. Naast het in het bevolkingsregister vermelde adres [a-straat 2] en het in de akte genoemde adres [a-straat 1a] komt uit de voorhanden zijnde processtukken nog een ander mogelijk woonadres van de verdachte naar voren. Het bestreden arrest van het Gemeenschappelijk Hof houdt onder meer in dat het is gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, van 27 mei 2015, in de strafzaak tegen de verdachte, wonende op [a-straat 1a].
25. Van de verdachte zijn aldus drie mogelijke woon- en/of verblijfplaatsen bekend. Om welke reden de met de uitreiking belaste ambtenaar zich naar het adres [a-straat 1a] heeft begeven, blijkt uit de stukken niet. Een indicatie dat hij het niettemin mogelijk bij het rechte eind had, is dat zich aldaar iemand bevond die zich uitgaf voor de moeder van de verdachte, zich bereid verklaarde het stuk aan de verdachte te doen toekomen en met dezelfde achternaam als de verdachte voor ontvangst van de aanzegging tekende. Meer dan een (onzekere) indicatie is dat echter niet. Daarbij is vooral van belang dat uit de akte niet kan worden afgeleid dat de moeder van de verdachte verklaard heeft dat de verdachte aldaar woonde. Zeker in een relatief kleine gemeenschap als die van Bonaire laat zich goed voorstellen dat autoriteiten ambtshalve van het woonadres van de moeder van de verdachte op de hoogte zijn geweest en zich daarom rechtstreeks naar dat adres hebben begeven. Die mogelijkheid is op grond van de gedingstukken niet uit te sluiten, nu niet blijkt om welke andere reden tot betekening op juist dat adres is overgegaan. Daarnaast is denkbaar dat de mededeling van de aangetroffen persoon niet juist of onwaar is geweest. Dat de wet voorschrijft dat uitreiking alleen plaatsvindt aan een huisgenoot en niet ook elders aan personen die toezeggen het gerechtelijk schrijven te zullen overhandigen aan de betrokkene, wil waarborgen dat het stuk de verdachte daadwerkelijk bereikt. Tegen die achtergrond ligt het dan niet voor de hand in cassatie uit de op enig adres gedane mededeling dat iemand een bloedverwant van de verdachte is, af te leiden dat de verdachte op dat adres zal wonen.
26. Daar komen de andere twee adressen nog bij. Weliswaar kan uit het bevolkingsregister niet met zekerheid worden afgeleid dat de verdachte thans nog woont op [a-straat 2], maar het is wel het laatst bekende adres in dat register. Hoewel het aan het bevolkingsregister in art. 644 sub b WvSv BES toegekende gewicht aanzienlijk kleiner is dan het gewicht dat daaraan in het Nederlandse systeem van art. 588 Sv wordt gehecht,n
Volgens de Hoge Raad vloeit uit dat systeem voort dat aan uitreiking op het GBA-adres bij niet-gedetineerden steeds voorrang behoort te worden gegeven, zie aldus uitdrukkelijk HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, m.nt. Schalken.
27. Er bestaat kortom teveel twijfel of het adres [a-straat 1a] waarop de betekening heeft plaatsgevonden wel een woon- of verblijfadres van de verdachte betreft, terwijl daarnaast niet uit de stukken blijkt dat is gepoogd de aanzegging op het laatste in het bevolkingsregister bekende adres van de verdachte aan hem uit te reiken.
28. Op grond van het voorgaande moet het er dan ook voor worden gehouden dat de aanzegging niet rechtsgeldig is betekend.
29. Ik concludeer dat de zaak [verdachte] van de rol zal worden gevoerd opdat de procureur-generaal bij de Hoge Raad een nieuwe dag-aanzegging voor de behandeling in cassatie doet uitgaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG