Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:PHR:2022:445

11 May 2022

Jurisprudentie – Uitspraken

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 21/04257

Zitting 8 april 2022

CONCLUSIE

M.H. Wissink

In de zaak

[eiseres]

tegen

[verweerster] B.V.

Partijen worden hierna verkort aangeduid als [eiseres] respectievelijk [verweerster] .

Uitgangspunten

1.1Deze in cassatie op de voet van artikel 80 van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: RO) te beoordelen zaak wordt voor de tweede keer aan de Hoge Raad voorgelegd.n

HR 12 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:374, NJ 2021/106, JBPr 2021/37 m.nt. Th.G. Lautenbach, JIN 2021/68 m.nt. M.H. Gardien.

Voor de feiten en het procesverloop tot aan het eerste arrest van de Hoge Raad verwijs ik naar dat arrest. In het kort gaat het om het volgende.

1.2 [eiseres] vordert betaling van het aan haar toekomende salaris over september 2014. [verweerster] stelt dat zij dit contant aan [eiseres] heeft betaald. Bij tussenvonnis van 19 juni 2019 heeft de kantonrechter [verweerster] toegelaten bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit valt af te leiden dat een bedrag van € 991,37 ter zake van salaris over september 2014 contant aan [eiseres] is betaald (hierna: het probandum). Na het horen door de kantonrechter van twee getuigen aan de zijde van [verweerster] en twee getuigen aan de zijde van [eiseres] , hebben beide partijen een conclusie na enquête genomen.

1.3 [eiseres] heeft daarin verzocht om heropening van het afgesloten getuigenverhoor. Zij heeft dit, samengevat, als volgt gemotiveerd. [eiseres] heeft contact gezocht met een oud-collega die het bedrijf van [verweerster] in 2015 heeft verlaten, na ruzie met de directeur van [verweerster] . De verklaring van de oud-collega onderschrijft de zienswijze van [eiseres] , die ook wegens ruzie op stel en sprong moest vertrekken bij het bedrijf, zonder haar loon over september 2014 uitbetaald te krijgen. De verklaringen van de door [verweerster] voorgebrachte getuigen zijn ongeloofwaardig. De oud-collega kan als getuige duidelijkheid verschaffen en het horen van deze getuige is in het belang van de waarheidsvinding. [eiseres] kon deze oud-collega niet eerder als getuige voorbrengen omdat het haar pas onlangs is gelukt de personalia en adresgegevens van de oud-collega te achterhalen.n

HR 12 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:374, rov. 3.1.2. Zie de conclusie van A-G Wesseling-van Gent, onder 2.10, voor een citaat van de desbetreffende passage in de genoemde conclusie na enquête.

1.4Bij eindvonnis van 15 januari 2020 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verweerster] is geslaagd in het opgedragen bewijs, en heeft de vordering van [eiseres] afgewezen.

1.5De Hoge Raad heeft bij arrest van 12 maart 2021 dit eindvonnis van de kantonrechter vernietigd (onder meer) omdat de kantonrechter geen kenbare aandacht had besteed aan het verzoek om heropening van het getuigenverhoor. De Hoge Raad overwoog onder meer:n

HR 12 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:374 (voetnoten weggelaten).

“3.1.3 (…) Met het oog op het belang van een voortvarende procesvoering is in het algemeen gewenst dat een procespartij alle getuigen ten aanzien van wie redelijkerwijs valt te verwachten dat hun verklaringen tot het door haar te leveren (tegen)bewijs kunnen bijdragen, voorbrengt alvorens het verhoor aan haar zijde wordt gesloten. Daartegenover staat evenwel het belang van de waarheidsvinding in rechte, welk belang kan vereisen dat ook na de sluiting van enquête en contra-enquête nog getuigen worden gehoord.

Gezien dit laatste belang dient een partij in het algemeen de bevoegdheid toe te komen heropening van het verhoor te verzoeken, zij het dat deze bevoegdheid, mede gelet op het belang van een voortvarende procesvoering, haar begrenzing vindt in de eisen van een goede procesorde. De rechter die met een beroep op deze eisen een verzoek om heropening afwijst, dient evenwel gemotiveerd aan te geven waarom die eisen in het betrokken geval, mede gezien een op dat geval toegespitste afweging van de hiervoor bedoelde belangen, aan inwilliging van het verzoek in de weg staan.

De kantonrechter heeft in het eindvonnis geen kenbare aandacht besteed aan het verzoek om heropening van het getuigenverhoor. Gelet op het hiervoor in 3.1.3 overwogene, is het eindvonnis derhalve niet naar behoren gemotiveerd. Hier komt nog bij, zoals het onderdeel stelt, dat hetgeen de werkneemster bij haar bewijsaanbod heeft aangevoerd, inhoudt dat de verklaringen van de aan de zijde van [verweerster] gehoorde getuigen ongeloofwaardig zijn en dat het horen van de oud-collega mede daarop betrekking heeft. Nu bewijslevering zich ook kan uitstrekken tot het ontzenuwen van eerder afgelegde getuigenverklaringen door de betrouwbaarheid daarvan aan te tasten, kon de kantonrechter ook om deze reden niet zonder motivering aan het bewijsaanbod voorbijgaan.

Het onderdeel is dus gegrond.”

1.6In de procedure bij de kantonrechter (na terugverwijzing) hebben beide partijen een akte genomen, waarna vonnis is bepaald. De kantonrechter heeft bij eindvonnis van 14 juli 2021 het verzoek van [eiseres] om heropening van het getuigenverhoor afgewezen. Na in rov. 2.1 uit het eerste arrest van de Hoge Raad in deze zaak te hebben geciteerd, overwoog de kantonrechter: n

Eindvonnis van de kantonrechter van 14 juli 2021 (zaaknummer: 7556126 \ CV EXPL 19-1051).

“2.5. (…) Bij de beslissing of een partij de gelegenheid moet krijgen het getuigenverhoor te heropenen, zal een afweging moeten plaatsvinden van enerzijds het belang dat die partij heeft bij het bijbrengen van dat bewijs en de redenen waarom hij dit niet in een eerdere fase van de procedure heeft gedaan, en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang. Daarbij gaat het in de eerste plaats en vooral om de feiten zoals die aan de orde zijn.

Op 22 oktober 2019 heeft [verweerster] BV twee getuigen doen horen en heeft [eiseres] in contra-enquête eveneens twee getuigen doen horen. De enquête en de contra-enquête zijn na het horen van de getuigen gesloten. In de conclusie na getuigenverhoor heeft [eiseres] gevraagd om heropening van het getuigenverhoor. Zij geeft aan dat zij na een lange zoektocht contact heeft gevonden met een oud-collega die met ruzie en zonder betaling van het laatste salaris is vertrokken. Ter onderbouwing legt [eiseres] een chatbericht over dat afkomstig is van de echtgenoot van [de getuige] . Hierin staat:

“We willen absoluut niets meer te maken hebben met die familie (lees: [familie] )

en

Nee wij zijn daar gelukkig weg sinds 2015. Natuurlijk net zoals iedereen met ruzie vanuit hun kant”.

Uit die berichten blijkt enkel dat genoemde getuige met ruzie is vertrokken. Over het niet betalen van het salaris vermeldt deze getuige niets, en het is verder ook niet door [eiseres] aangetoond of aannemelijk gemaakt dat deze getuige daar wel wat over zou kunnen verklaren. Gelet op de inhoud van de bewijsopdracht had het voor de hand gelegen dat hierover met de getuige ge-sproken zou worden, maar dit is niet gebeurd. Reeds om die reden kan deze getuige niets bijdragen aan het bewijsprobandum wat in het onderhavige geschil aan de orde is.

Over de vraag of de eerder aan de zijde van [verweerster] BV gehoorde getuigen geloofwaardig hebben verklaard kan deze getuige dus evenmin verklaren, nu niet blijkt dat zij met dezelfde problemen zou zijn geconfronteerd als waar het in de procedure tussen [eiseres] en [verweerster] BV om gaat.

2.6. [eiseres] heeft niet althans onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de getuige kan verklaren met betrekking tot het probandum. Dit leidt er vervolgens toe dat het verzoek om heropening van het getuigenverhoor wordt afgewezen.”

1.7 [eiseres] heeft tijdign

De procesinleiding is op 14 oktober 2021 ingediend in het portaal van de Hoge Raad.

cassatieberoep tegen het vonnis van 14 juli 2021 ingesteld. Tegen de niet verschenen [verweerster] is verstek verleend.

Bespreking van het cassatiemiddel

Het cassatiemiddel bevat twee onderdelen. Onderdeel 1 is gericht tegen rov. 2.5 en 2.6 van het eindvonnis, onderdeel 2 is louter voortbouwend.

Artikel 80 lid 1 RO

2.2Ik stel het volgende voorop. Het gaat hier om een vonnis van de kantonrechter dat, gezien de hoogte van de vordering waarover de kantonrechter diende te oordelen, niet appellabel was en dus in hoogste ressort is gewezen.n

De appelgrens bedraagt € 1.750,– (artikel 332 Rv).

Tegen een dergelijk vonnis kan slechts cassatie worden ingesteld op de voet van artikel 80 lid 1 RO.

2.3De gronden voor cassatie zijn in artikel 80 lid 1 RO beperkt tot schending van de (met nietigheid bedreigde) vormvereisten dat (a) de uitspraak de gronden dient te bevatten waarop de uitspraak berust en (b) dat de uitspraak in het openbaar is gedaan. Voorts is cassatieberoep mogelijk in geval van (c) onbevoegdheid van de kantonrechter en (d) overschrijding van de rechtsmacht van de kantonrechter. Aan deze door de wetgever als limitatief bedoelde vier gronden heeft de Hoge Raad in 2007 schending van fundamentele rechtsbeginselen (dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken) als vijfde grond toegevoegd.n

A.E.H. van der Voort Maarschalk & A. Knigge in: Van der Wiel (red.), Cassatie 2019/49, onder verwijzing naar HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1490, NJ 2007/637 m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.7.2.

Als de cassatieklachten geen van alle gebaseerd zijn op een van de vijf gronden, wordt het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard.n

A.E.H. van der Voort Maarschalk in: Van der Wiel (red.), Cassatie 2019/87, onder verwijzing naar HR 3 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8199, NJ 2001/148, rov. 3 en 4.

Indien een deel van de cassatieklachten op grond van artike 80 RO niet aan de orde kan komen en een deel onder artikel 80 RO valt, maar ongegrond is, dient het cassatieberoep in zijn geheel te worden verworpen.n

Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/196.

Gezien de door artikel 80 lid 1 RO toegelaten cassatiegronden, is beroep in cassatie tegen een niet appellabel vonnis van de kantonrechter wegens schending van het recht uitgesloten.
Het is niet mogelijk om onder de vlag van een motiveringsklacht klachten over rechtsschending aan te voeren. Evenmin staat de Hoge Raad toe een niet appellabel vonnis van de kantonrechter aan te vallen met motiveringsklachten die niet kunnen worden beoordeeld zonder daarin mede te betrekken de juistheid van de rechtsopvatting waarvan de kantonrechter is uitgegaan.n

Zie onder meer de conclusie van A-G Wesseling-van Gent vóór HR 3 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8199, NJ 2001/148, onder 2.2.

Zo faalt de klacht dat een bewijsaanbod ongemotiveerd is gepasseerd, indien die te veel noopt tot een niet-toelaatbare beoordeling van rechtsoordelen (onder meer de vraag of gelegenheid moet worden gegeven tot bewijslevering).n

A.E.H. van der Voort Maarschalk in: Van der Wiel (red.), Cassatie 2019/90, onder verwijzing naar HR 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AC3544, NJ 1989/609, rov. 3. Zie ook HR 3 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8199, NJ 2001/148, met verwijzing naar de conclusie van A-G Wesseling-van Gent (onder 2.3) en HR 16 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5545, met verwijzing naar de conclusie van A-G Strikwerda (onder 8). Zo ook G. de Groot, Getuigenbewijs in civiele zaken (BPP nr. 15) 2015/72.


Artikel 80 RO brengt mee dat als de kantonrechter in zijn beslissing een onjuist rechtsoordeel heeft gegeven, in cassatie van dat onjuiste rechtsoordeel moet worden uitgaan. De Hoge Raad zal zich in deze (in zijn ogen) onjuiste rechtsopvatting moeten verplaatsen teneinde vanuit dat gezichtspunt na te gaan of de kantonrechter zijn uitspraak deugdelijk heeft gemotiveerd.n

Zie de conclusie, onder 2, van A-G Mok vóór HR 30 september 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4651, NJ 1984/93; Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/196; A.E.H. van der Voort Maarschalk in: Van der Wiel (red.), Cassatie 2019/90.

Een onjuist vonnis kan in cassatie niet worden aangetast, als de motivering op zichzelf consistent is, inzicht geeft in de door de rechter gevolgde gedachtegang, ingaat op alle relevante stellingen van partijen, niet onbegrijpelijk, onvolledig of innerlijk tegenstrijdig is, en de daarop gebaseerde conclusie kan dragen.n

Noot sub 1, onder HR 29 juni 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6644, NJ 1979/524 m.nt. W.H. Heemskerk.

De klachten van het middel

2.5 Onderdeel 1 klaagt dat de rov. 2.5 en 2.6 zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk zijn. Ik bespreek deze klacht aan de hand van de vijf subonderdelen van het onderdeel. Ik duid de in de klacht genoemde [de getuige] verder aan als ‘de getuige’.

2.6Volgens subonderdeel 1.1 heeft de kantonrechter de door de Hoge Raad in rov. 3.1.3 van zijn eerste arrest in deze zaak voorgeschreven belangenafweging onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd in het licht van zes in de klacht genoemde (essentiële) stellingen van [eiseres] .n

Zie voor de stellingen van [eiseres] : p. 7-8 van de procesinleiding.


De kantonrechter heeft deze stellingen niet, althans niet expliciet, bij diens belangenafweging in rov. 2.5 en 2.6 betrokken, terwijl honorering van een of meerdere van die stellingen ten minste van belang zou zijn bij de hiervoor vermelde belangenafweging, hetgeen te meer onbegrijpelijk is in het licht van de hoofdregel dat een partij in het algemeen de bevoegdheid heeft om te verzoeken om heropening van het getuigenverhoor, aldus de klacht.

2.7Zoals blijkt uit de verwijzing naar de door de klacht genoemde ‘hoofdregel’, berust de klacht mede op een bestrijding van de rechtsopvatting van de kantonrechter over de belangenafweging in een geval als het onderhavige. De klacht kan daarom niet worden beoordeeld zonder daarin mede te betrekken de juistheid van de rechtsopvatting waarvan de kantonrechter is uitgegaan. In zoverre stuit de klacht af op de grenzen die artikel 80 lid 1 RO stelt aan de controle in cassatie van het oordeel van de kantonrechter. Hetzelfde moet worden gezegd over de veronderstelling van de klacht dat bepaalde stellingen van [eiseres] als essentieel moeten worden aangemerkt voor de in deze zaak te verrichten belangenafweging.

2.8Ik merk nog op dat uit de vermelding van het standpunt van [eiseres] in rov. 2.3 en uit rov. 2.5 volgt, dat de kantonrechter zich rekenschap heeft gegeven van de stellingen van [eiseres] die in het subonderdeel worden genoemd. De klacht dat de kantonrechter deze stellingen niet bij zijn belangenafweging heeft betrokken, berust daarom op een onjuiste lezing van het vonnis.

2.9 Subonderdeel 1.2 klaagt dat voor zover de kantonrechter diens beslissing tot afwijzing van het verzoek om heropening van het getuigenverhoor (mede) heeft gegrond op het belang van een voortvarende procesvoering en/of de beginselen van een goede procesorde, die beslissing onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd. Enige expliciete motivering over deze aspecten ontbreekt en de kantonrechter is niet ingegaan op de stellingen van [eiseres] dat zij veel moeite heeft gedaan om de getuige te traceren, dat [verweerster] haar verweren heeft aangepast en dat [eiseres] heeft toegezegd verder geen getuigen meer te zullen aandragen, zodat het niet aangaat het belang van een voortvarende procesvoering en de beginselen van een goede procesorde te laten prevaleren boven dat van de waarheidsvinding.

2.10Voor dit subonderdeel geldt hetzelfde als voor subonderdeel 1.1. De klacht kan niet worden beoordeeld zonder daarin mede te betrekken de juistheid van de rechtsopvatting waarvan de kantonrechter is uitgegaan. De stelling dat [eiseres] moeite heeft gedaan om de getuige te traceren heeft de kantonrechter overigens verdisconteerd blijkens rov. 2.3 en 2.5.

2.11Volgens subonderdeel 1.3 zijn, samengevat, rov. 2.5 en 2.6 onbegrijpelijk, omdat de kantonrechter enerzijds bij zijn beslissing belang heeft gehecht aan de omstandigheid dat er los van de vermelde chatberichten nader contact met de getuige had moeten zijn geweest, maar zich anderzijds bij zijn beslissing over de relevantie van de aangedragen getuige enkel heeft gebaseerd op de chatberichten. De stelling van [eiseres] dat zij pas na een (lange) zoektocht achter de contactgegevens van de getuige is gekomen, laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat [eiseres] ook voorafgaand aan die zoektocht en het chatcontact aanleiding had te veronderstellen dat de getuige een (mogelijk) relevante verklaring zou kunnen afleggen.

2.12Deze klacht berust op een onjuiste lezing van het vonnis. Zij richt zich tegen een overweging die ten overvloede is gegeven. De dragende overwegingen in het vonnis zijn dat door [eiseres] niet aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat de getuige wat zou kunnen verklaren over het niet betalen van het salaris en dat om die reden deze getuige niets kan bijdragen aan het probandum en evenmin kan verklaren over de vraag of de eerder aan de zijde van [verweerster] gehoorde getuigen geloofwaardig hebben verklaard.
Voor zover het subonderdeel verwijst naar subonderdeel 1.1, faalt het om de redenen die zijn gegeven bij de bespreking van subonderdeel 1.1.

2.13Volgens subonderdeel 1.4 is onbegrijpelijk dat de kantonrechter van belang heeft geacht of is gebleken dat de getuige kan verklaren over de vraag of de aan de zijde van [verweerster] gehoorde getuigen geloofwaardig hebben verklaard, omdat met deze omstandigheid geen voldoende gemotiveerde toepassing aan de vereiste belangenafweging is gegeven. Het is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk dat de kantonrechter kennelijk verlangt dat op voorhand duidelijk is waarover de getuige precies kan verklaren. De vraag aan de getuige of zij met dezelfde problemen is geconfronteerd als [eiseres] – welke vraag naar het oordeel van de kantonrechter op voorhand zou moeten zijn gesteld – zou bij uitstek in het getuigenverhoor aan de getuige moeten worden voorgelegd.
Mede in het licht van het feit dat een getuigenverklaring er ook toe kan strekken dat de betrouwbaarheid van eerder afgelegde verklaringen wordt ontzenuwd – zoals ook expliciet blijkt uit het eerdere arrest van de Hoge Raad in deze zaak –, is de beslissing van de kantonrechter dat de getuige niet kan verklaren of de eerder gehoorde getuigen geloofwaardig hebben verklaard, onbegrijpelijk, omdat dit niet volgt uit hetgeen door [eiseres] (of [verweerster] ) naar voren is gebracht en evenmin uit hetgeen door de kantonrechter is vastgesteld.

2.14Blijkens rov. 2.5 betreft de door de kantonrechter te verrichten belangenafweging onder meer het belang bij het bijbrengen van het bewijs, en gaat het bij die belangenafweging in de eerste plaats en vooral om de feiten zoals die aan de orde zijn.
Tegen deze achtergrond onderzoekt de kantonrechter hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd ter motivering van haar belang om alsnog de getuige te doen horen. De kantonrechter omschrijft dit in rov. 2.5 als volgt: “Zij geeft aan dat zij (…) contact heeft gevonden met een oud-collega die met ruzie en zonder betaling van het laatste salaris is vertrokken.” De kantonrechter oordeelt vervolgens, kort gezegd, dat hetgeen [eiseres] ter onderbouwing van deze motivering heeft aangevoerd alleen ziet op de ruzie, maar niet op het niet betalen van het salaris.
De kantonrechter leidt hieruit af dat de getuige niet zal kunnen verklaren over het probandum en over de geloofwaardigheid van de eerder aan de zijde van [verweerster] gehoorde getuigen.

2.15De klacht van het subonderdeel komt er in de kern op neer dat de kantonrechter niet mag verlangen dat op voorhand duidelijk is waarover de getuige precies kan verklaren. Deze klacht kan niet worden beoordeeld zonder daarin mede te betrekken de juistheid van de rechtsopvatting van de kantonrechter, hetzij ten aanzien van de elementen die relevant kunnen zijn voor de in een geval als het onderhavige te maken belangenafweging, hetzij ten aanzien van eisen die kunnen worden gesteld aan een (aanvullend) aanbod tot tegenbewijs door middel van het horen van getuigen. In zoverre stuit de klacht af op de grenzen die artikel 80 lid 1 RO stelt aan de controle in cassatie van het oordeel van de kantonrechter.

2.16Anders dan het subonderdeel aanvoert, is de bestreden overweging niet onbegrijpelijk in het licht van de stellingen van [eiseres] , zoals deze blijkens rov. 2.5 door de kantonrechter zijn opgevat. Voor zover het subonderdeel verwijst naar subonderdeel 1.1, faalt het om de redenen die zijn gegeven bij de bespreking van subonderdeel 1.1.

2.17 Subonderdeel 1.5 klaagt over de begrijpelijkheid van rov. 2.5 voor zover moet worden aangenomen dat de kantonrechter daarin heeft beslist dat het verzoek om heropening van het getuigenverhoor slechts voor toewijzing in aanmerking kan komen als aangetoond of aannemelijk zou zijn dat de getuige zonder laatste salarisbetaling zou zijn vertrokken, omdat de getuige alleen dan zou kunnen bijdragen aan het probandum. Indien de getuige niet zou kunnen verklaren zonder laatste salarisbetaling te zijn vertrokken, zou zij desalniettemin een zodanige verklaring kunnen afleggen dat de betrouwbaarheid van de eerder aan de zijde van [verweerster] afgelegde getuigenverklaringen daardoor wordt aangetast. Althans heeft de kantonrechter niet toegelicht waarom dit niet het geval zou kunnen zijn en heeft zijn beslissing derhalve onvoldoende gemotiveerd, aldus de klacht.

2.18Deze klacht gaat niet op. De kantonrechter heeft blijkens rov. 2.5 de stellingen van [eiseres] aldus opgevat, dat zij betrekking hebben op “een oud-collega die met ruzie en zonder betaling van het laatste salaris is vertrokken.” Aan deze lezing van de processtukken ligt kennelijk de overweging ten grondslag dat een getuige die zou kunnen verklaren over een vertrek zonder laatste betaling bij dezelfde werkgever, licht kan werpen op de geloofwaardigheid van de eerder aan de zijde van [verweerster] afgelegde getuigenverklaringen over de contante betaling van het laatste salaris aan [eiseres] . De kantonrechter heeft vervolgens onderzocht of [eiseres] deze stellingen heeft onderbouwd en geoordeeld dat dit niet het geval is (zie hiervoor in 2.14). Tot een nadere motivering was de kantonrechter niet gehouden.

2.19 Onderdeel 2 behelst een algemene voortbouwklacht en deelt in het lot van onderdeel 1.

2.20De slotsom is dat het cassatieberoep dient te worden verworpen.

Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden

Plv.

Artikel delen