PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Zitting 21 november 2023
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 18 januari 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 22 november 2019 waarin de verdachte wegens 1 primair ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’ en 2 primair ‘diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, alsmede 1 maand gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Er bestaat samenhang met de zaak 22/00215. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte althans op onbegrijpelijke gronden heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding bij het instellen van hoger beroep niet verschoonbaar is, door te oordelen dat van verschoonbaarheid op psychische gronden slechts sprake is in geval van een gediagnosticeerde psychische stoornis. Daarbij zou het hof hebben nagelaten onderzoek te doen naar de juistheid van het standpunt van verdachte dat zij in de periode waarin het verstekvonnis betekend werd medische hulp heeft gezocht voor psychische problematiek.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
‘De verdachte, ter terechtzitting verschenen, antwoordt op vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [plaats] , [a-straat 1] .
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven.
(…)
De advocaat-generaal deelt het volgende mede.
Het hoger beroep moet tijdig zijn ingesteld. De wet stelt dat je gedurende veertien dagen hoger beroep kunt instellen. Als het hoger beroep later wordt ingesteld zijn er twee situaties denkbaar waarin die termijnoverschrijding verontschuldigbaar kan zijn, namelijk wanneer het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat het hoger beroep later mocht worden ingesteld, of wanneer iemand niet in staat was om hoger beroep in te (doen) stellen, bijvoorbeeld door een psychische aandoening.
Uit de brief van de raadsman heb ik kunnen opmaken dat de verdachte haar moeder heeft verloren maar − hoewel het verlies van een ouder een bijzondere impact kan hebben − zijn rouw en rouwgevoelens op zichzelf geen ziekte. Ze kunnen er weliswaar toe leiden dat iemand zich anders gedraagt, maar juridisch moeten we kijken naar hoe dat was op of omstreeks 24 maart 2020, de fatale datum voor het instellen van hoger beroep, en of er toen sprake was van een situatie waardoor niet van de verdachte verlangd kon worden tijdig hoger beroep in te stellen.
Uit de stukken die ik heb ontvangen zie ik dat u veel hebt meegemaakt. Ik zeg ook niet dat het verlies van een ouder niets voorstelt en ik snap dat dat impact heeft gehad maar ik vind het onvoldoende om daardoor te spreken van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De termijn is ongebruikt verstreken en gelet daarop verzoek ik het hof de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
De advocaat-generaal legt de schriftelijke vordering over aan het gerechtshof, welke als bijlage 1 aan dit proces-verbaal is gehecht.
De verdachte brengt het volgende naar voren.
Mijn hoofd stond er écht niet naar. Mijn moeder is erg belangrijk voor mij geweest.
De voorzitter deelt het volgende mede.
Iedereen begrijpt dat het verlies van een ouder erg kan zijn. De advocaat-generaal heeft in eenvoudige bewoordingen uitgelegd hoe de zaak volgens hem bekeken moet worden, en dat er weliswaar uitzonderingen op de hoofdregel zijn maar dat uw situatie daar volgens hem niet onder valt.
De raadsman brengt het volgende naar voren.
Het ligt niet voor de hand om de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding aan te nemen. Mijn cliënt heeft een groot belang bij de behandeling van haar zaak. Ze stelt ten onrechte te zijn veroordeeld en een onjuiste betalingsverplichting opgelegd te hebben gekregen. De beoordeling laat ruimte voor alle feiten en omstandigheden van het geval. Het overlijden van de moeder van cliënt is één van de factoren maar niet de enige. De belangrijkste factor, waardoor er voor cliënt geen ruimte of structuur was om de gerechtelijke brief te openen, de inhoud ervan tot zich te laten doordringen en vervolgens hoger beroep in te stellen, was de situatie waar zij door deze zaak in was beland.
Dat was zo omdat ze met twee jonge kinderen op straat stond en haar hoofd op de schouders heeft gelegd van de verkeerde mensen. Ze leed al geen gestructureerd en zeker bestaan, maar door die mensen moest ze haar woning uit. Ook is ze eigenaar geworden van een woning door een hypothecair traject, waarbij ze niet eens wist dat ze eigenaar werd maar blind die documenten heeft getekend. Toen begon de ellende. Vervreemding, twee jonge kinderen die op straat staan. Zij is toen van hot naar her met die kleintjes gegaan. Ze kreeg de ene brief na de andere. Ook overleed in die moeilijke periode haar moeder. Dat was de belangrijkste persoon in het leven van mijn cliënt. Haar vader was niet stabiel en had haar hulp nodig terwijl zij daar zelf niet de aandacht voor had. Ze had daarom niet de rust om te begrijpen wat er in de gerechtelijke brief stond. Ze wist ook niet van de veroordeling. Ze heeft mij voor een zaak in Zwolle benaderd. Wij hebben samen haar justitiële documentatie opengeslagen en constateerden dat sprake was van de onderhavige veroordeling. Mijn cliënt gaf aan daar niets van te weten.
Ik kan niet anders dan u vragen om − mede gelet op de in de brief van [A] genoemde omstandigheden − aan te nemen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Op vragen van de voorzitter, deelt de verdachte het volgende mede.
U vraagt mij of ik in de besproken periode zelf nog hulp heb gezocht. Ik zeg u daarop dat ik hulp heb gezocht bij mijn huisarts dokter [betrokkene 1] , voor het verwerkingsproces. Daar ben ik afgelopen december nog geweest.
U vraagt mij of ik zijn hulp ook heb gezocht in de periode waar we het over hebben, te weten maart 2020. Ik zeg u daarop dat ik zijn hulp toen ook heb gezocht. Hij heeft geen diagnose gesteld. Ik heb het ook weggeduwd want ik dacht dat ik het alleen kon. Ik kwam erachter dat mij dat niet lukte. Daarom ben ik uiteindelijk bij [A] terechtgekomen.
De advocaat-generaal deelt het volgende mede.
Ik zie dat er een groot belang is, maar dat doet niets af aan de beoordeling. Sympathie is niet het beoordelingskader. Ik wil zonder meer aannemen dat de verdachte op dat moment niet op haar best was, maar dat is niet voldoende om te kunnen spreken van een verontschuldigbare termijnoverschrijding.
De verdachte brengt bij gelegenheid van het laatste woord het volgende naar voren.
Het gaat er niet alleen om dat mijn moeder is overleden. Ik heb ook veel ellende meegemaakt. Ik heb moeten overleven. Gelukkig ben ik bij [A] terechtgekomen. Ik heb gevochten voor mijn twee prachtige kinderen en ik heb mijzelf daarbij op de achtergrond geplaatst. Ik doe alles voor hen en zolang zij het goed hebben vind ik het ook goed. Wat mij is overkomen is heel erg geweest en het is ook dom geweest, maar daarom had ik wel een dak boven mijn hoofd. Ik heb nu rust en vrede en dat wil ik graag zo houden.
De voorzitter verklaart, na onderbreking van het onderzoek voor beraad in raadkamer, het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.’
6. Het bestreden arrest houdt het volgende in:
‘Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, omdat het hoger beroep tardief is ingesteld.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte wegens een verontschuldigbare overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep kan worden ontvangen in het hoger beroep.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het bestreden vonnis is op 22 november 2019 bij verstek gewezen. Het verstekvonnis (de mededeling uitspraak) is op 10 maart 2020 aan de verdachte in persoon betekend. Ingevolge artikel 408, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de verdachte in een zodanig geval binnen veertien dagen na deze betekening hoger beroep instellen.
Het hoger beroep is pas na het verstrijken van deze termijn ingesteld, namelijk op 10 juli 2020. Daarom dient de verdachte in beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep.
De verdediging heeft bepleit dat deze termijnoverschrijding verontschuldigbaar is. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte zich − op het moment dat het verstekvonnis aan haar betekend is − in een moeilijke periode bevond waardoor zij niet de innerlijke rust had om de inhoud ervan tot zich te laten doordringen, te begrijpen dat zij binnen veertien dagen hoger beroep moest instellen, en daar vervolgens ook daadwerkelijk naar te handelen door het hoger beroep in te (doen) stellen. Zij had haar woning moeten verlaten en stond met twee jonge kinderen op straat. Vervolgens overleed ook haar moeder en werd de verdachte belast met de zorg voor haar vader, aldus de verdediging.
De verdediging heeft ter nadere onderbouwing van dit standpunt verwezen naar de brief van [betrokkene 2] , ambulant begeleider bij [A] maatschappelijke opvang, een stichting voor mensen die dak- of thuisloos dreigen te worden of al zijn geworden en tijdelijk behoefte hebben aan ondersteuning, waarvan de verdachte pas sinds eind september 2020 ambulante begeleiding krijgt. Uit deze brief d.d. 17 januari 2022 blijkt onder meer dat de verdachte in die periode in alle staten was door het overlijden van haar moeder, zij hierdoor de zorg voor haar vader op zich kreeg, zij destijds dakloos was en met haar tweeling in een opvanglocatie verbleef. Verder beschikt de verdachte naar het oordeel van [betrokkene 2] niet over een hoog intellectueel niveau.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat in geval van het niet tijdig instellen van het hoger beroep, de daar op gestelde sanctie van niet-ontvankelijkheid uitsluitend kan worden gepasseerd indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan binnen de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een ander tijdstip aanvangt of aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend.
Van dergelijke omstandigheden is het hof in dit geval niet gebleken. Dat de verdachte zich in een moeilijke periode bevond, laat onverlet dat de verdachte bekend was − of bekend kon zijn − met het vonnis van de rechtbank. Naar het oordeel van het hof is de situatie waarin de verdachte zich bevond niet voldoende om te kunnen spreken van een psychische stoornis en dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend, mede vanwege het feit dat het hof niet over objectieve informatie van bijvoorbeeld een psychiater of psycholoog beschikt die steun biedt aan de aanwezigheid van een psychische stoornis ten tijde van of na de datum waarop de mededeling uitspraak aan de verdachte in persoon is betekend.
Daarnaast mag de verdachte in het algemeen bekend worden verondersteld met de termijn voor het instellen van hoger beroep, nu dat een termijn is van openbare orde en deze termijn is opgenomen in de wet.
Enige andere verontschuldigbare omstandigheid is gesteld noch gebleken.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Nu niet van een verontschuldigbare termijnoverschrijding is gebleken, leidt dit ertoe dat de verdachte niet in haar hoger beroep kan worden ontvangen. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.’
7. In het algemeen wordt strikt de hand gehouden aan termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen.n
Vgl. HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:231, NJ 2014/108. Zie nader G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 1054-1055; B.F. Keulen en G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2020, p. 670-671. Vgl. HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1553. Vgl. HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1534.
8. Dat het geestelijk en/of lichamelijk functioneren van de verdachte mee kan brengen dat een overschrijding van de termijn voor het aanwenden van rechtsmiddelen verontschuldigbaar is, kan bijvoorbeeld worden afgeleid uit een arrest van Uw Raad van 12 juni 2001.n
HR 12 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2064, NJ 2001/696 m.nt. De Hullu.
9. Annotator De Hullu trok een vergelijking tussen dit arrest en een arrest van Uw Raad van 7 april 1998.n
HR 7 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:AB9757, NJ 1998/577.
10. In het arrest van 7 april 1998 wordt gesproken over een geestesgesteldheid. De Hullu sprak in zijn noot onder het arrest van 12 juni 2001 van een psychische stoornis. De term ‘psychische gesteldheid’ wordt gebruikt in een arrest van 6 januari 2004.n
In HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587, NJ 2004/181. Vgl. HR 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1161; HR 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2065; HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2397. Zie ook HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1082, NJ 2019/315.
11. Ook in een arrest van 15 maart 2011, waarin een beroep was gedaan op een ‘depressieve stoornis’, werd deze formulering gebruikt en naar dit arrest verwezen.n
HR 15 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2429, NJ 2011/136.
12. Het arrest van 15 maart 2011 doet de vraag opkomen of alleen een psychische gesteldheid die meebrengt dat de verdachte niet in staat is om te beoordelen of hoger beroep diende te worden ingesteld kan meebrengen dat een termijnoverschrijding niet aan de verdachte wordt toegerekend. Ook in een arrest van 26 mei 2015 overwoog Uw Raad dat het hof had moeten doen blijken ‘een onderzoek te hebben ingesteld naar de vraag of en zo ja gedurende welke periode na het vonnis van de Politierechter de verdachte in een zodanige psychische gesteldheid verkeerde dat hij niet in staat was te beoordelen of hoger beroep diende te worden ingesteld. Een termijnoverschrijding gedurende een zodanige periode zou de verdachte niet kunnen worden toegerekend.’n
HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1345.
13. In een arrest van 21 december 2021 heeft Uw Raad nog in een ander geval aangenomen dat van verontschuldigbare termijnoverschrijding sprake was.n
HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1943, NJ 2022/24.
14. In het bestuursrecht blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift ‘op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest’ (art. 6:11 Awb). Verschoonbaarheid van termijnverzuim is ook wel aangenomen buiten situaties waarin sprake is van een psychische gesteldheid die meebrengt dat de betrokkene niet in staat was te beoordelen of hoger beroep diende te worden ingesteld. In een uitspraak van de Afdeling van 14 april 2020 had appellant ‘uiteengezet en met schriftelijke verklaringen ondersteund, dat hij tijdens zijn vakantie het slachtoffer is geweest van geweldpleging waardoor hij gewond is geraakt en ziek is geworden’. De Afdeling sloot niet uit ‘dat de geweldpleging en de daaruit voortvloeiende ontregeling van appellant tot het oordeel kunnen leiden dat in dit geval sprake is van verschoonbaarheid’. De zaak werd teruggewezenn
ABRvS 14 april 2000, ECLI:NL:RVS:2000:AM2329, AB 2000/323, m.nt. Verheij.
15. A-G Widdershoven wijst er in een conclusie van 7 september 2023 op dat de wettelijke bepalingen over de tijdigheid van een bezwaar- en beroepschrift dwingend van aard zijn, maar dat zij niet meer van openbare orde zijn (randnummer 4.3).n
CBb 7 september 2023, ECLI:NL:CBB:2023:476. Widdershoven verwijst naar CRvB 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500, AB 2021/237 m.nt. Ortlep; HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1153, AB 2021/243 m.nt. Koenraad (belastingkamer) en ABRvS 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1730, AB 2021/269 m.nt. Koenraad. Verwezen wordt onder meer naar CRvB 29 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2017:4110; ABRvS 28 december 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU8730; CBb 22 mei 2018, ECLI:NL:CBB:2018:222; CBb 3 maart 2020, ECLI:NL:CBB:2020:130. Widdershoven vermeldt ook dat in CBb 16 augustus 2022, ECLI:NL:CBB:2022:522 het overlijden van een broer reden voor verschoonbaarheid was; deze uitspraak is niet gepubliceerd, Verwezen wordt naar CRVB 25 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:896; CRvB 8 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7220; ABRvS 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:53. Widdershoven wijst op Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Weten is nog geen doen. een realistisch perspectief op zelfredzaamheid, Den Haag 2017. Het voorgestelde art. 6:11 Awb wil dat niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien ‘het geschrift wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden die de indiener betreffen niet tijdig kon worden ingediend’ of ‘wegens andere redenen redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest’. Zie https://open.overheid.nl/. Art. 6 EVRM dwingt, zo begrijp ik (ook) Widdershoven, niet tot de voorgestelde verruiming. Widdershoven bespreekt onder meer EHRM 31 mei 2016, nr. 17280/08 (A.N. v. Litouwen) en EHRM 1 september 2016, nr. 24062/13 (Marc Brauer v. Duitsland), waarin psychische omstandigheden van de betrokkene een rol speelden (randnummer 5.4). Vgl. ook nog EHRM 8 december 2016, nr. 24003/07 (Frida, LLC v. Oekraïne), par. 33, waar het EHRM (in een wat andere context) niet alleen waarschuwt tegen ‘excessive formalism’ maar ook tegen ‘excessive flexibility which would result in removing procedural requiirements established by law’.
16. Dat in het bestuursrecht een ‘ruimhartigere’ koers wordt overwogen bij het aannemen van verontschuldigbaarheid bij termijnoverschrijdingen zou aanleiding kunnen vormen om ook in het strafrecht de rechtspraak op dit terrein te heroverwegen. Eén van de aanleidingen voor de heroverweging in het bestuursrecht, het inzicht dat burgers om allerlei redenen een beperkt ‘doenvermogen’ kunnen hebben, is ook voor het strafrecht relevant. Tegelijk zijn er goede gronden om uit dat inzicht niet te snel (vergaande) consequenties te trekken voor het strafrecht. Bij de termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen in het strafrecht speelt niet (alleen) het rechtszekerheidsbelang van het openbaar ministerie een rol, maar ook het belang dat de samenleving en slachtoffers, al dan niet als benadeelde partij, bij rechtszekerheid hebben. Een regime waarin wordt gedifferentieerd tussen zaken waarin het slachtoffer zich als benadeelde partij heeft gevoegd en andere zaken komt voorts weinig aantrekkelijk voor.n
Ik attendeer in het bijzonder op ontnemingsprocedures. Het slachtoffer kan zich daarin niet als benadeelde partij voegen, in de bijbehorende strafzaak wel. Een gedifferentieerd regime zou kunnen betekenen dat de ontvankelijkheidsvraag in beide zaken aan de hand van verschillende maatstaven beoordeeld wordt.
17. Ik merk nog op dat in het voorstel van het nieuwe Wetboek van Strafvordering een bepaling is opgenomen die de rechtspraak inzake verontschuldigbaarheid van termijnoverschrijding in het strafrecht codificeert. Art. 5.1.3, tweede lid, NSv luidt: ‘Het rechtsmiddel is evenwel ontvankelijk indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de desbetreffende procespartij in verzuim is geweest.’ Uit de toelichting blijkt niet dat bij deze bepaling voor ogen heeft gestaan dat in meer en andere gevallen verontschuldigbaarheid van termijnverzuim wordt aangenomen dan thans.n
Kamerstukken II 2022/23, 36 327, nr. 3, p. 1128.
18. In het onderhavige geval heeft het hof overwogen dat van een verontschuldigbare termijnoverschrijding sprake kan zijn bij ‘een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend’. Vervolgens heeft het hof overwogen dat daarvan niet is gebleken; de situatie waarin de verdachte zich bevond, door het hof gekenschetst als ‘een moeilijke periode’, is ‘niet voldoende om te kunnen spreken van een psychische stoornis’. Het hof wijst er daarbij op ‘dat het hof niet over objectieve informatie van bijvoorbeeld een psychiater of psycholoog beschikt die steun biedt aan de aanwezigheid van een psychische stoornis ten tijde van of na de datum waarop de mededeling uitspraak aan de verdachte in persoon is betekend’.
18. Dat het hof het woord ‘psychische stoornis’ gebruikt en memoreert dat het niet over objectieve informatie van bijvoorbeeld een psychiater of psycholoog beschikt die steun biedt aan de aanwezigheid van een psychische stoornis, impliceert niet dat het hof als criterium hanteert dat sprake is van een ‘psychische stoornis die als zodanig ook is gediagnosticeerd door een psycholoog en/of psychiater’, zoals de steller van het middel meent. Ik attendeer er in dat verband op dat het hof erop wijst dat objectieve informatie die steun biedt aan de aanwezigheid van een psychische stoornis ontbreekt, en informatie van een psychiater of psycholoog slechts als voorbeeld noemt. Dat het hof ter aanduiding van de psychische gesteldheid die een beroep op verontschuldigbare termijnoverschrijding rechtvaardigt, spreekt over een psychische stoornis, is voorts niet onbegrijpelijk als in aanmerking wordt genomen dat in de benadering van Uw Raad besloten ligt dat niet elke suboptimale psychische gesteldheid een termijnoverschrijding verontschuldigbaar kan maken. Regel is nog steeds, zo begrijp ik, dat de psychische gesteldheid dient mee te brengen dat de verdachte niet in staat was te beoordelen of hoger beroep diende te worden ingesteld.n
Ik attendeer er in dit verband op dat ook Borgers en Kooijmans, a.w., spreken over een psychische stoornis.
20. Daarmee faalt de klacht dat het hof heeft geoordeeld dat van verontschuldigbaarheid op psychische gronden slechts sprake is in geval van een gediagnosticeerde psychische stoornis bij gebrek aan feitelijke grondslag.
20. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 januari 2022 blijkt dat de verdachte op vragen van de voorzitter heeft verklaard dat zij in maart 2020 (de maand waarin de verstekmededeling is betekend) hulp van haar huisarts heeft gezocht maar dat deze geen diagnose heeft gesteld. En dat zij het ook heeft ‘weggeduwd’ omdat zij dacht dat zij het alleen kon. In het bestreden arrest heeft het hof vervolgens overwogen dat het hof niet is gebleken dat, kort gezegd, bij de verdachte sprake was van een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de betrokkene kan worden toegerekend.
20. Daarmee faalt, meen ik, ook de klacht dat het hof heeft nagelaten onderzoek te doen naar de juistheid van het standpunt van verdachte dat zij in de periode waarin het verstekvonnis betekend werd medische hulp heeft gezocht voor psychische problematiek bij gebrek aan feitelijke grondslag.
20. Het hof heeft het beroep op verontschuldigbare termijnoverschrijding in de kern heeft afgewezen omdat de omstandigheid dat verdachte zich in ‘een moeilijke periode bevond’ niet meebrengt dat de termijnoverschrijding verontschuldigbaar was. Het hof heeft het aangevoerde aldus samengevat dat de verdachte haar woning had moeten verlaten en met twee jonge kinderen op straat stond, dat haar moeder overleed waardoor zij belast werd met de zorg voor haar vader, en dat zij daardoor niet de innerlijke rust had om de inhoud van het aan haar betekende verstekvonnis tot zich te laten doordringen. Het hof wijst er in dat verband op dat verdachte volgens een brief van de ambulant begeleider van [A] door het overlijden van haar moeder ‘in alle staten’ was. n
Het hof vermeldt daarbij dat ‘verdachte pas sinds eind september 2020 ambulante begeleiding krijgt’ van [A] . De verstekmededeling is in maart 2020 betekend, het hoger beroep is in juli 2020 ingesteld.
24. Dat het hof heeft geoordeeld dat deze omstandigheden niet meebrengen dat de termijnoverschrijding verontschuldigbaar is, komt niet onbegrijpelijk voor. Ik attendeer erop dat specifieke, de lichamelijke gesteldheid van de verdachte betreffende omstandigheden als welke in het arrest van 21 december 2021 meebrachten dat de termijnoverschrijding verontschuldigbaar was, zich in dit geval niet voordoen.
24. Al met al meen ik dat het hof heeft kunnen oordelen dat in de onderhavige zaak geen sprake is van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn en dat dit oordeel toereikend is gemotiveerd.
24. Het middel faalt.
24. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
24. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG