PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/05007
Zitting 11 april 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte
1.1De verdachte is bij arrest van 1 december 2021 door het gerechtshof Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
1.2Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte. Namens de verdachte heeft H. Bakker, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
1.3Het eerste middel richt zich tegen het oordeel van het hof dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. Het tweede middel behelst de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het daarop gebaseerde arrest nietig zijn nu uit het van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2021 niet blijkt dat aan de verdachte het recht is gelaten om het laatst te spreken.
1.4Voordat ik begin met een bespreking van het eerste middel, geef ik eerst het procesverloop weer.
2.1Uit de stukken van het geding blijkt het volgende.
2.2De “Akte van uitreiking” van de dagvaarding in eerste aanleg houdt in dat op 19 april 2021 om 11:45 uur [verbalisant], hoofdagent van Politie Eenheid Amsterdam, geprobeerd heeft de bijbehorende gerechtelijke brief, te weten de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van de politierechter op 29 april 2021 om 16:25 uur, aan de verdachte uit te reiken, maar dat dit niet is gelukt omdat de verdachte heeft geweigerd de dagvaarding in ontvangst te nemen.
2.3Vervolgens is op 19 april 2021 om 13:00 uur de dagvaarding in eerste aanleg uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie. Diezelfde dag is een afschrift van de dagvaarding verzonden naar het adres van de verdachte.
2.4De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 29 april 2021 de verdachte in de strafzaak met het parketnummer 13-026936-21 bij verstek vrijgesproken wegens het onder feit 1 tenlastegelegde en veroordeeld wegens feit 2 “overtreding van artikel 165, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994” tot een geldboete van € 500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door tien dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter beslist op de vordering van de benadeelde partij, een en ander zoals nader bepaald in de aantekening mondeling vonnis.
2.5De “Akte instellen hoger beroep” houdt in dat de verdachte op 14 juli 2021 ter griffie van de rechtbank Amsterdam is verschenen en heeft verklaard hoger beroep in te stellen tegen bovengenoemd eindvonnis van 29 april 2021.
2.6De “Akte van uitreiking” van de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van de enkelvoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam op 1 december 2021 om 14:30 uur houdt in dat deze dagvaarding op 19 oktober 2021 om 17:08 uur aan de verdachte in persoon is uitgereikt.
2.7Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2021 houdt in:
“De raadsheer deelt mee dat de verdachte op 29 april 2021 is veroordeeld, dat namens de verdachte hoger beroep is ingesteld op 14 juli 2021 en dat allereerst de vraag aan de orde is of de verdachte kan worden ontvangen in het hoger beroep.
De verdachte verklaart desgevraagd als volgt:
Het klopt niet dat er politieagenten aan mijn deur kwamen. Ik had de indruk dat het buitengewone opsporingsambtenaren waren. Zij kwamen langs en zeiden: we hebben een gerechtelijk stuk voor u. Zij vroegen mij vervolgens of ik mij wilde legitimeren. Ik heb toen gezegd dat dat niet nodig is in mijn eigen huis. Onder bepaalde omstandigheden moet je je legitimeren, maar niet in je eigen huis. Toen zeiden zij dat ze het stuk niet mochten overhandigen. Ik heb dit eerder gehad. Ze hadden het gerechtelijk stuk gewoon kunnen overhandigen. Op die manier is het ook gegaan met de dagvaarding in hoger beroep. Ik heb niet geweigerd om het stuk in ontvangst te nemen, zij hebben geweigerd om het af te geven.
Ik wist niet dat er een zitting was bij de rechtbank. Ik heb onmiddellijk hoger beroep laten instellen toen ik op de hoogte raakte van de uitspraak.
De advocaat-generaal voert aan:
Meneer zegt dat er politiemensen aan de deur zijn geweest. Hij wilde het gerechtelijk stuk onder zijn voorwaarden in ontvangst nemen. De uitreikende instanties willen weten wie ze voor zich hebben. Dat is relevant voor bijvoorbeeld de dagvaarding. Het niet in ontvangst nemen is voor zijn risico. Het hoger beroep is niet binnen 14 dagen ingesteld, dus moet de verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
De verdachte verklaart vervolgens:
Het zijn niet mijn voorwaarden. De ambtenaren hebben dit zelf bedacht, dat ik me moest legitimeren. Wat de officier van justitie nu stelt over de termijn van 14 dagen snap ik niet.
De raadsheer deelt mee dat als de dagvaarding in persoon is uitgereikt dat u dan wist van de zitting en dat u in dat geval 14 dagen, te tellen vanaf de datum van de uitspraak, de tijd had om hoger beroep in te stellen.
De raadsheer onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad in raadkamer.
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De raadsheer spreekt het arrest uit.”
2.8Het hof heeft op de zitting van 1 december 2021 direct uitspraak gedaan. Het mondeling arrest is ex art. 425 lid 3 sub c Sv aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2021 en houdt het volgende in:
“Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 29 april 2021 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. Blijkens de akte van uitreiking heeft de verdachte geweigerd de dagvaarding voor de zitting van 29 april 2021 in ontvangst te nemen. hetgeen betekent dat de dagvaarding aan de verdachte op 19 april 2021 in persoon is betekend.
De verdachte is op 29 april 2021 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft de verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 14 juli 2021.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal de verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
[…]”
3.1In het eerste middel wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat de verdachte niet binnen de daartoe gestelde wettelijke termijn hoger beroep heeft ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk is. Aangevoerd wordt dat het oordeel van het hof dat de dagvaarding van de verdachte om op de terechtzitting van de politierechter te verschijnen aan de verdachte in persoon is betekend, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting dan wel ontoereikend gemotiveerd is.
3.2Voor de beoordeling van het eerste middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- Art. 36b lid 1 aanhef en onder a en 2 Sv:
“1. De kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen, als voorzien in dit wetboek en het Wetboek van Strafrecht, geschiedt door:
betekening;
[…]
2. Betekening van een gerechtelijke mededeling geschiedt door middel van uitreiking of elektronische overdracht, op de bij de wet voorziene wijze. Indien betekening door elektronische overdracht niet of niet binnen een redelijke termijn mogelijk is, geschiedt betekening door uitreiking.”
- Art. 36c lid 1 Sv:
“1. De kennisgeving van gerechtelijke mededelingen behoeft alleen door betekening te geschieden in de bij de wet bepaalde gevallen. Dagvaardingen en aanzeggingen die aan het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad zijn opgedragen, worden steeds betekend, tenzij de wet anders bepaalt.”
- Art. 36d lid 1 en 3 Sv:
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt door een postvervoerbedrijf als bedoeld in de Postwet 2009 dan wel door een hiertoe bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst of andere instelling van vervoer.
[…]
3. Het openbaar ministerie kan indien dit wenselijk is de uitreiking opdragen aan een ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, dan wel aan een andere ambtenaar of functionaris, voor zover die ambtenaar of functionaris daartoe bij ministeriële regeling is aangewezen.”
- Art. 36e lid 1 en 2 aanhef en onder b Sv:
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;
aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
[…];
b. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van deze uitreiking en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.”
- Art. 36h lid 1, 2 en 3 Sv:
“1. Van iedere uitreiking als bedoeld in artikel 36b, tweede lid, wordt een akte opgemaakt, waarin zijn vermeld:
a. de autoriteit van welke de gerechtelijke mededeling uitgaat;
b. het nummer van de gerechtelijke mededeling;
c. de persoon voor wie de gerechtelijke mededeling bestemd is;
d. de persoon aan wie de gerechtelijke mededeling is uitgereikt;
e. de plaats van uitreiking;
f. de dag en het uur van uitreiking.
2. Wordt met de gerechtelijke mededeling gehandeld overeenkomstig de tweede volzin van artikel 36e, tweede lid, aanhef en onder b, dan vermeldt de akte de dag van aanbieding van het stuk aan het adres van degene voor wie het is bestemd.
3. De akte wordt door hen die met de uitreiking zijn belast, ieder voor zover het zijn bevindingen en handelingen betreft, van die bevindingen en handelingen naar waarheid opgemaakt en ondertekend. Zo mogelijk wordt de identiteit van de persoon, bedoeld in het eerste lid, onder d, vastgesteld aan de hand van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.”
- Art. 408 lid 1 en 2 Sv:
“1. Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was;
de dagvaarding of oproeping binnen zes weken nadat door de verdachte op de voet van artikel 257e verzet is gedaan, rechtsgeldig aan de verdachte is betekend met inachtneming van artikel 36g en in eerste aanleg geen onvoorwaardelijke straf of maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt dan zes maanden.
2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.”
3.3Bij de bespreking van het eerste middel moet het volgende worden vooropgesteld. De wet bepaalt in welke gevallen en binnen welke termijn een rechtsmiddel kan worden ingesteld. Deze termijnen zijn van openbare orde.n
HR 28 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC9983, NJ 1995/500, m.nt. T.M. Schalken, rov. 5.3. Vgl. HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587, rov. 3.4; HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5706, rov. 3.3; HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6059, rov. 2.4; HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1557, NJ 2014/179, m.nt. T.M. Schalken, rov. 3.4.
3.4Ingevolge art. 408 lid 1 Sv moet de verdachte binnen veertien dagen na de einduitspraak hoger beroep instellen indien a. de dagvaarding in eerste aanleg in persoon is betekend, b. de verdachte op de terechtzitting is verschenen, c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was of d. de dagvaarding binnen zes weken nadat de verdachte verzet heeft aangetekend rechtsgeldig is betekend en in eerste aanleg geen onvoorwaardelijke straf of maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming van langere duur dan zes maanden meebrengt. Ingevolge art. 408 lid 2 Sv moet de verdachte in andere gevallen dan de in lid 1 genoemde gevallen hoger beroep instellen binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid voordoet waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.
3.5Voor een geldige betekening van een dagvaarding in persoon is vereist dat de dagvaarding daadwerkelijk aan de verdachte is overhandigd.n
HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7912. Zie met name de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Vellinga voorafgaand aan dit arrest onder de punten 13 en 14. Vgl. G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 944. Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken voorafgaand aan HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:380. In de zaak die heeft geleid tot dit arrest was de dagvaarding door de verbalisant overhandigd aan de verdachte, maar had de verdachte deze teruggegeven c.q. niet meegenomen. Spronken nam in haar conclusie aan dat ook als de dagvaarding door de verdachte in ontvangst is genomen, al is dit maar voor een korte tijd, is voldaan aan de vereisten voor een rechtsgeldige betekening in persoon. Dat de verdachte geen kennis heeft genomen van de inhoud van de dagvaarding, doet daaraan niet af. De Hoge Raad deed die zaak af met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5251, rov. 2. HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7912, rov. 3.4. HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7912, rov. 3.4. HR 27 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1160, NJ 2017/354, m.nt. T. Kooijmans, rov. 2.4.
3.6Uit de hiervoor onder 2.2 weergegeven “akte van uitreiking“ heeft het hof afgeleid dat politieagent [verbalisant] er niet in is geslaagd de dagvaarding in eerste aanleg aan de verdachte ter hand te stellen, omdat hij heeft geweigerd de dagvaarding in ontvangst te nemen. In zoverre verschilt het onderhavige geval van de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 17 maart 2020, waarin de dagvaarding door de verbalisant wel was overhandigd aan de verdachte, maar de verdachte kort daarna de dagvaarding niet had meegenomen.n
HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:380.
3.7In de onderhavige zaak is het hof ondanks het voorgaande van oordeel dat zich de situatie van art. 408 lid 1 aanhef en onder a Sv voordoet. Echter, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.5 is overwogen, heeft de uitreiking van de dagvaarding in eerste aanleg niet te gelden als een uitreiking in persoon. Het andersluidende oordeel van het hof getuigt derhalve van een onjuiste rechtsopvatting.
3.8Aan het voorgaande voeg ik nog toe dat de verdachte in eerste aanleg niet op de terechtzitting is verschenen (art. 408 lid 1 aanhef en onder b Sv), dat uit geen van de aan de Hoge Raad toegezonden stukken blijkt dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting van de politierechter de verdachte desalniettemin tevoren bekend was (art. 408 lid 1 aanhef en onder c Sv) en in de onderhavige zaak door de verdachte geen verzet ex art. 257e Sv is aangetekend, waardoor zich niet de situatie voordoet dat de verdachte binnen veertien dagen na de einduitspraak van de politierechter hoger beroep had moeten instellen.
3.9Nu mijns inziens het eerste middel slaagt, hetgeen zal dienen te leiden tot vernietiging van het bestreden arrest, behoeft het tweede middel geen bespreking. Indien de Hoge Raad hierover anders oordeelt, dan ben ik uiteraard bereid ten aanzien van het tweede middel aanvullend te concluderen.
4.1Het eerste middel slaagt. Het tweede middel behoeft geen bespreking.
4.2Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG