PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/00171
Zitting 26 september 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte
I. Inleiding
De verdachte is bij arrest van 4 januari 2022 door het gerechtshof Amsterdam wegens “belaging” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, met een proeftijd van twee jaren, alsook tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof de verdachte twee maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid opgelegd en de dadelijke uitvoerbaarheid van de opgelegde maatregelen bevolen, een en ander zoals in het arrest bepaald.
Namens de verdachte heeft A. van der Poel, advocaat te Apeldoorn, een middel van cassatie voorgesteld.
II. Het middel
3. Het middel klaagt dat het hof het verweer van de verdediging strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte voor belaging van de aangever [aangeefster] – omdat niet voldaan zou zijn aan het klachtvereiste als bedoeld in art. 285b, tweede lid, Sr – op onjuiste en/of ontoereikende gronden heeft verworpen en onvoldoende heeft gemotiveerd.
III. De tenlastelegging
4. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
“hij in of omstreeks 1 januari 2016 t/m 01 augustus 2019 te [plaats] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] en /of [slachtoffer 2] , door
- veelvuldig te bellen en/of mailen met bovengenoemde personen en/of
- brieven te schrijven aan [aangeefster] en/of
- langs de woning van bovengenoemde personen te komen en/of de tuin te betreden met het oogmerk die [aangeefster] en/of [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.”
IV. Het verweer van de verdediging
5. De raadsvrouw van de verdachte heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep het woord tot verdediging gevoerd en in dat kader onder meer verzocht tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte voor belaging van de aangever [aangeefster] .n
De verdediging heeft toen tevens verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging voor belaging van [slachtoffer 2] , de dochter van de aangeefster. Het hof heeft in dat verzoek bewilligd en het openbaar ministerie dienovereenkomstig niet-ontvankelijk verklaard. Het middel ziet niet op die beslissing.
“De raadsvrouw voert het woord tot verdediging en voert het volgende aan:
Ik ben bekend met de zojuist door de advocaat-generaal aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad. Ten aanzien van [aangeefster] staat vast dat er geen klacht door haar is ingediend. Twee weken geleden is een aanvullend verhoor van haar hierover opgesteld. In de aangifte van [aangeefster] staat niet aangegeven dat zij geïnformeerd wenst te worden over het verloop van de strafzaak of dat zij zich wenst te voegen voor schade. Op grond van de jurisprudentie zou dit namelijk een aanwijzing kunnen zijn voor een wens tot vervolging. Maar in casu is er drie jaar na de aangifte een aanvullend proces-verbaal opgemaakt. Wat mij in dat proces-verbaal opvalt is dat de aangeefster aangeeft dat zij wenst dat de verdachte vervolgd gaat worden, niet dat hij vervolgd ging worden. En zij zegt bang te zijn dat de verdachte na het eindigen van de strafzaak hen opnieuw gaat lastigvallen. Het ontbreken van de klacht is naar mening van de verdediging niet voldoende gerepareerd.
[…]
Samengevat vraagt de verdediging om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren met betrekking tot beide aangeefsters.”
V. Het oordeel van het hof
6. De beslissing van het hof omtrent de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging houdt het volgende in, voor zover hier relevant:
“Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
[…]
Het oordeel van het hof
Aan de verdachte is tenlastegelegd, samengevat, dat hij wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] en van [slachtoffer 2] in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2016 tot en met 1 augustus 2019. Ingevolge het bepaalde in artikel 285b Sr wordt belaging niet vervolgd dan op klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. Dit klachtvereiste strekt ertoe dat het persoonlijk belang van het slachtoffer, om niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging, de voorrang heeft boven het algemene belang van strafvervolging. Met die gedachte strookt ook dat artikel 164 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ertoe strekt te doen vaststaan dat de tot klachtgerechtigde persoon uitdrukkelijk heeft verzocht een strafvervolging in te stellen. De klacht bestaat ingevolge art. 164 Sv uit een aangifte en een verzoek tot vervolging. Het bestaan van een klacht als omschreven in artikel 164, eerste lid, Sv kan ook worden aangenomen, indien op grond van het onderzoek op de terechtzitting is vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld.
Gelet op de inhoud van de aangifte van [aangeefster] van 15 oktober 2018, haar aanvullende verklaringen van 2 december 2018, 14 februari 2019 en 22 mei 2019 en de verklaring van 9 december 2021, volgt naar het oordeel van het hof dat het niet anders kan zijn dan dat zij ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat vervolging van de verdachte zou worden ingesteld. In de tekst van het aan haar aangifte van 15 oktober 2018 gehechte ‘betredingsverbod’, gericht aan de verdachte, is ook met zoveel woorden vermeld dat van elk wederrechtelijk binnendringen onmiddellijk aangifte zal worden gedaan bij de politie “om zo een strafrechtelijke vervolging mogelijk te maken”. Daarmee is aan het klachtvereiste van artikel 285b Sr voldaan. Gelet op het feit dat de belaging voortduurde was deze verklaring ook tijdig, als bedoeld in art. 66 Sr, mede gelet op de aard van dit delict. Het verweer wordt derhalve verworpen. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
[…]”
VI. De aangifte en de aanvullende verklaringen van de aangever
7. Het hof heeft zijn beslissing tot verwerping van het verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie gegrond op de inhoud van de aangifte van de aangever van 15 oktober 2018 en het daaraan gehechte ‘betredingsverbod’, alsook op de inhoud van haar aanvullende verklaringen van 2 december 2018, 14 februari 2019 en 22 mei 2019 en de verklaring van 9 december 2021. Deze stukken bevinden zich onder de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding en houden onder meer het volgende in:
Aangifte van [aangeefster] van 15 oktober 2018
“[…]
Ik ben [aangeefster] , ik doe aangifte van stalking en verklaar hierbij het volgende:
Ik doe aangifte tegen [verdachte] geboren [geboortedatum] 1975 wonende aan de [a-straat 1] , [plaats]
[verdachte] valt mij en mijn 2 dochters [slachtoffer 1] geboren [geboortedatum] 1993 en [slachtoffer 2] geboren [geboortedatum] 2002 al 9 jaar lastig.
Hij schrijft mij al 9 jaar stelselmatig liefdesbrieven, belt mij tientallen keren per dag, en staat regelmatig in mijn huis of mijn tuin.
Ik heb nooit een seksuele relatie of een liefdesrelatie met [verdachte] gehad.
Op 21 september 2018 heeft politie [plaats] [verdachte] bezocht en hem een aangetekende brief overhandigd. In deze brief staat dat hij op geen enkele wijze contact met mij of mijn dochters mag
opnemen.
zie PL0600-2018427064
Ik ken [verdachte] van de tijd dat ik nog met mijn kinderen in [plaats] woonde aan de [b-straat 1] .
[verdachte] was mijn overbuurman die tijd, ik was bevriend met zijn vrouw [betrokkene 1] zodoende sprak ik [verdachte] ook wel eens.
[betrokkene 1] heeft in die tijd weleens opgenoemd dat [verdachte] verliefd op mij was maar moet zeggen dat dit mij nooit opgevallen was.
Hij was gewoon aardig en behulpzaam als een goede buurman.
In 2008 zijn [betrokkene 1] en [verdachte] gescheiden en [verdachte] kreeg een relatie met [betrokkene 2] .
Tijdens de zwangerschap van [betrokkene 2] sprak [betrokkene 2] mij aan en vroeg mij of ik een relatie had met [verdachte] .
Ik zei haar dat dit niet het geval was. [betrokkene 2] zei mij dat [verdachte] als ware een obsessie voor me had zo liefdevol en veel hij over mij sprak.
In medio 2009 heeft [verdachte] na een escalerende ruzie met [betrokkene 2] de relatie verbroken haar.
Na de breuk moest de woning van [verdachte] openbaar verkocht worden en [verdachte] vroeg hij zijn inboedel mocht opslaan in mijn schuur.
Ik vond dat prima omdat ik in [plaats] ruimte genoeg had.
[verdachte] vroeg mij of hij bij me mocht slapen omdat hij nergens naartoe kon.
Ik heb gezegd dat dit goed was maar dat hij wel op de bank moest slapen.
Uiteindelijk is [verdachte] van 2009 tot 2011 bij me gebleven.
Die tijd is echt een hel voor mij geweest.
[verdachte] kwam iedere nacht naast me in bed liggen. Als ik aan zijn ademhaling hoorde dat hij sliep sloop ik uit bed om op de bank te slapen.
[verdachte] zocht regelmatig toenadering in bed, ik hield me dan stil, in hoop dat hij snel in slaap zou vallen. Het duurde nooit lang voor hij in slaap viel want hij dronk iedere avond overmatig veel alcohol.
Eenmaal heeft [verdachte] me wel verkracht.
Ik heb in de tijd van 2009 tot 2011 regelmatig gevorderd mijn huis te verlaten maar hij weigerde gewoon om weg te gaan.
In die tijd heeft [verdachte] me ook regelmatig vernederd en mishandeld. Hij heeft me regelmatig geslagen en geschopt en schold me uit waar de kinderen bij waren.
Hij zei dan bijvoorbeeld: “Ik hoop dat je kanker krijgt en dat je langzaam doodgaat want dat verdien je wel”
Hij zei dan ook bijvoorbeeld: “Ik ben blij dat je vader dood is want jij verdiend geen vader.”
[verdachte] heeft ook regelmatig spullen in huis voor mijn ogen vernield.
De politie in [plaats] heeft [verdachte] regelmatig op mijn verzoek het huis uitgezet maar iedere keer kwam hij gewoon weer terug.
In 2010 ben ik onder dwang van [verdachte] naar [plaats] verhuist. Ik heb hem toen gezegd dat ik dit wilde.
Hij eiste toen dat ik naar het station [plaats] zou komen en daar gaf ik hem weer te kennen dat ik niet naar [plaats] wilde verhuizen.
[verdachte] pakte toen mijn toen 7 jarige dochter [slachtoffer 2] op en zette haar op de nek. Hij liep met haar naar het randje van het perron.
Ik zag dat de trein eraan kwam en ik was bang dat [verdachte] zijn evenwicht zou verliezen en met [slachtoffer 2] op de rails zou vallen.
Ik vroeg hem [slachtoffer 2] los te laten en toen hij dat niet deed heb ik ten einde raad maar toegezegd met hem mee naar [plaats] te gaan.
Ik heb in [plaats] 3 maal aangifte gedaan tegen [verdachte] :
PL078B/08-175852 Aangifte mishandeling
PL078C/08-087459 Huiselijk geweld
PL0700/09-042935 Huisvredebreuk
Uiteindelijk heeft [verdachte] in 2011 de woning aan de [c-straat 1] te [plaats] definitief verlaten. Dit is met behulp van [verdachte] zijn bewindvoerder gegaan.
[verdachte] werd zo ontzettend kwaad op mij dat hij onder mijn ogen, alle spullen die ik van mijn overleden vader had gekregen vernield.
Dit voorval gaf mij eindelijk de kracht om door te pakken en [verdachte] definitief buiten de deur te houden.
Nadat ik [verdachte] het huis uit had gezet bleef hij me lastigvallen.
[verdachte] bleef me bestoken met liefdesbrieven. Ik denk dat hij vanaf 2009 tot nu honderden liefdesbrieven geschreven.
[verdachte] ging nadat ik hem het huis uit had gezet in mijn achtertuin zitten en weigerde dan weg te gaan en ging in de tuin brieven naar mij schrijven die hij dan voor me achterliet.
Ik voeg de brieven die ik nog van [verdachte] heb toe aan de aangifte en deze mogen voor verder onderzoek gebruikt worden.
[verdachte] belt me sinds 2011 minimaal 50 keer op een dag op mijn huistelefoon. Ik heb expres geen mobiele telefoon genomen vanwege [verdachte] .
De KPN wil de belgegevens niet aan mij afgeven maar deze zijn wel op te vragen door de politie.
Mijn huistelefoonnummer is […].
[verdachte] komt me nog steeds te pas en te onpas lastigvallen. Hij staat regelmatig in de achtertuin en wanneer ik de deur van de woning niet goed heb afgesloten kan het zomaar zijn dat hij ineens in de kamer zitten.
Als hij dan in de woning zit weigert hij dan ook om weg te gaan.
In 2016 is hij een keer in de avond de woning ingerend en toen naar de slaapkamer van [slachtoffer 2] gegaan waar zij al in bed lag. [verdachte] is toen naast [slachtoffer 2] gaan liggen en sloeg een arm om haar heen.
[verdachte] is ook helemaal geobsedeerd door [slachtoffer 2] , hij ziet haar als een dochter. Hij stuurt haar ook allemaal kaartjes en berichtjes via haar telefoon […].
Ook een kopie van de kaartjes voeg ik toe aan de aangifte en deze mogen voor verder onderzoek gebruikt worden.
Ik ben ook nog in het bezit van de originele kaartjes, deze mag de politie ook hebben wat mij betreft.
Afgelopen 23 Juli 2018 stond ik onder de douche en ik hoorde mijn dochter [slachtoffer 2] een intense schreeuw geven vanuit tuin.
Ik ben direct naar beneden gegaan en ik zag dat [slachtoffer 2] de achterdeur dicht hield met haar lichaamsgewicht. Ik hoorde haar zeggen dat ze in de tuin muziek zat te luisteren en dat ineens [verdachte] voor haar stond. [slachtoffer 2] vertelde dat hij een bos bloemen en een kaartje op de tuintafel legde en vervolgens [slachtoffer 2] vast pakte en hij haar zei dat ze groot geworden was.
Zaterdag 28 juli heeft hij weer contact opgenomen door zich voor iemand anders voor te doen op Marktplaats.
Hij deed zich voor als [naam] en hij zou interesse hebben in goederen die ik op marktplaats had aangeboden.
Ik heb het door [naam] opgegeven adres gecontroleerd en bleek het [verdachte] te zijn die op deze wijze contact met mij had opgenomen.
Nadat de politie [plaats] het stop gesprek met [verdachte] heeft gehouden heeft [verdachte] contact met [slachtoffer 2] opgenomen.
Hij heeft haar op zondag 7 oktober 2017 en maandag 8 oktober 2018 in totaal 16 berichtjes naar [slachtoffer 2] gestuurd.
Hij vraag in de berichtjes waarom het op deze manier moet gaan en dat hij van ons houdt.
Deze berichtjes bewijzen mij dat [verdachte] nooit zal stoppen zonder aangifte.
Ik wil dat [verdachte] stopt met het lastigvallen van mij en mijn kinderen. Ik wil mijn leven terug. Ik ben doodsbang, ik ben bang dat hij elk moment voor mij kan staan. Ik ben bang als ik even naar buiten ga maar ben zelfs bang in mijn woning omdat ik altijd bang ben dat hij ineens voor me zal staan.
[…]”
[…]
Waarvan door mij is opgemaakt dit proces-verbaal, dat ik sloot en ondertekende te [plaats] Nh op 15 oktober 2018.”
Kopie bijlage 1 bij proces-verbaal van aangifte van 15 oktober 2018: betredingsverbod voor woning
“ [aangeefster]
[…]
Aan: [verdachte]
[…]
Datum:
Aan de heer [verdachte]
In mijn kwaliteit van hoofdbewoner c.q. rechthebbende op de woning gelegen aan [c-straat 1] [plaats] deel ik u mede dat ik u, vanaf heden c.q. vanaf de datum dat u dit schrijven ontvangt, de toegang tot mijn woning, inclusief eventuele aanhorigheden en bij de woning behorende erven,
ontzeg!
Dit betekent dat u op geen enkele wijzen de aangegeven locatie mag betreden.
Als u dit toch doet maakt u zich schuldig aan het misdrijf huisvredebreuk, strafbaar gesteld in artikel 138 van het wetboek van strafrechten. Van elk wederrechtelijk binnendringen (waaronder valt het simpelweg binnenlopen) wordt onmiddellijk aangifte gedaan bij de politie, om zo een strafrechtelijke vervolging mogelijk te maken. Ook zal alle door u aangerichte schade op u worden verhaald.
Elke communicatie en in directe omgeving van mijn woning en de school van [slachtoffer 2] acht ik een inbreuk op mijn persoonlijke levenssfeer.
Directe contacten zoals aanspreken op straat of in het openbaar acht ik, een inbreuk op mijn persoonlijke levenssfeer.
Ik geef hierbij geen enkele toestemming om mij op straat, op geen enkele wijze dan ook, in mijn vrijheid van beweging te belemmeren of u met één of meer anderen aan mij te blijven opdringen of mij op hinderlijke wijze te blijven volgen. Van de in dit genoemde handelingen wordt te allen tijde
onmiddellijk aangifte gedaan bij de politie ter zake het strafbaar feit van artikel 426 bis van het wetboek van strafrecht (hinderlijk volgen c.q. belemmeren van mijn bewegingsvrijheid). Andere wijze van contact opnemen direct of indirect acht ik, een inbreuk op mijn persoonlijke levenssfeer.
Handelen in strijd met bovenstaande afspraken zal ook aanmerken als opzettelijk inbreuk op mijn persoonlijke levenssfeer, in de zin van strafbare feit belaging, strafbaar gesteld in artikel 285B van het wetboek van strafrecht. Hiervan zal steeds aangifte worden gedaan bij de politie. Overigens behoud ik mij uitdrukkelijk het recht voor, andere handelingen dan bovenstaande, welke er kennelijk op zijn gericht om wederrechtelijk, stelselmatig en opzettelijk inbreuk te maken op mijn persoonlijke levenssfeer, met het oogmerk om mij kennelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel vrees aan te jagen, eveneens als inbreuk maken op mijn persoonlijke levenssfeer aan te merken. Van deze feiten wordt eveneens steeds aangifte gedaan bij de politie.
Zodra mogelijk en noodzakelijk zal ook de rechter worden ingeschakeld voor een (strafrechtelijk) straat- en contactverbod.
De bewoner/rechthebbende [aangeefster]
[…].”
Aanvullende verklaring van [aangeefster] van 2 december 2018
n
De datum van 2 december 2018 betreft vermoedelijk een verschrijving. In het verhoor verklaart de aangever immers over een gebeurtenis op 3 december 2018. Gelet op het slot van de aangifte, waarin de verbalisant aangeeft het verhoor te hebben beëindigd op 9 december 2018, ga ik ervan uit dat de aanvullende verklaring van die dag dateert. Nu het hof de datum van 2 december 2018 hanteert, houd ik het ter voorkoming van misverstanden ook op die datum.
“[…]
Bij aanvang van het verhoor deelde ik aan de aangeefster het volgende mee:
U wilt een aanvullende verklaring geven op uw gedane aangifte.
De aangeefster verklaarde:
“Ik wil graag een aanvulling doen op mijn eerdere aangifte. Ik kwam op maandag 3 december 2018 omstreeks 15:45 uur thuis en trof mijn jongste dochter, [slachtoffer 2] huilend aan. Zij was vanuit [plaats] uit school gekomen met de taxi en werd door de taxi thuis afgezet en is onze woning binnen gegaan. Omstreeks 15:22 uur ging de huistelefoon en [slachtoffer 2] nam de telefoon op en hoorde meteen dat het [verdachte] was, zei herkende zijn stem direct toen hij hallo zei. [slachtoffer 2] heeft toen meteen de verbinding verbroken. Daarna heeft [slachtoffer 2] alle deuren en ramen op slot gedaan en de gordijnen gesloten. [slachtoffer 2] kon mij niet bellen, ik heb namelijk door alles met [verdachte] geen mobiele telefoon meer. Dit is namelijk niet mogelijk, wanneer ik dit wel zou doen dan komt [verdachte] achter mijn telefoonnummer en kan hij via die weg mij weer lastig vallen.
Toen ik omstreeks 15:45 uur weer thuis kwam kon ik de woning eerst niet in, dit omdat [slachtoffer 2] alles had afgesloten. Toen heb ik door de brievenbus naar [slachtoffer 2] geroepen dat ik het was en heeft [slachtoffer 2] mij binnen gelaten. Ik trof haar volledig overstuur aan, zij was helemaal in tranen. Zij heeft daar al die tijd huilend en alleen op de bank gezeten. [slachtoffer 2] is heel erg bang van [verdachte] , hij ziet haar als zijn dochter, maar dat is zij absoluut niet. [slachtoffer 2] vertelde mij wat er deze keer was gebeurd, zij was bang dat [verdachte] naar de woning zou komen. Hij heeft dit namelijk veel vaker gedaan. Zoals ik al eerder heb verteld in mijn aangifte.
Wij, mijn dochters en ik, hebben geen leven door alles wat [verdachte] doet. Alles wat wij doen, maakt niet uit wat en waar. [verdachte] duikt altijd op en saboteert alles wat wij doen. [slachtoffer 2] is 16 jaar en zou, net als haar leeftijdsgenoten, graag een normaal en sociaal leven leiden. Maar door [verdachte] is dit onmogelijk. Graag zou [slachtoffer 2] bijvoorbeeld op social media zitten, maar door [verdachte] is dit onmogelijk. Ik heb er echt genoeg van, ik raak compleet uitgeput door [verdachte] .”
[…]
Ik beëindigde het verhoor op 9 december 2018, omstreeks 18:00 uur.
[…]”
Aanvullende verklaring van [aangeefster] van 14 februari 2019
n
In het proces-verbaal van verhoor staat als datum van het verhoor 12 december 2018 vermeld. Op 18 juli 2019 is door de verbalisant die het verhoor heeft afgenomen een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarin de verbalisant verklaart dat dit abusievelijk niet de juiste datum is en dat de juiste datum van het verhoor 14 februari 2019 is. Daarom houd ik hier, met het hof, laatstgenoemde datum aan.
“[…]
De aangeefster verklaarde:
“Ik wil graag een aanvullende verklaring afleggen over de stalking zaak.
[verdachte] blijft bellen. Met kerst belde hij zeker drie of vier keer per dag. Als het bij KPN opgevraagd wordt, kan alles bekeken worden. Daarvoor belde hij wel vijftig keer per dag. Dat is ook nog in 2018 geweest. Hij belt het meest op ons huistelefoonnummer [telefoonnummer] . Mijn dochter heeft haar nummer veranderd en die heeft hij niet. Ik heb ook geen mobiel telefoonnummer.
U vraagt mij of ik weet met welk telefoonnummer hij belt. Ik weet dat hij met allerlei verschillende nummers belt. Welke dat precies zijn, weet ik niet. Mijn dochter heeft wel berichtjes gehad via een nummer: […].
Ik merk de laatste tijd niet dat hij voor de deur staat.
Ik heb nog wel een brief gekregen. Dat was 28 of 29 december 2018. Ik heb deze brief niet geopend. Maar ik weet zeker dat deze brief van hem is, vanwege zijn handschrift op de enveloppe.
U vraagt mij of ik weet waar hij woont. Dat is nog in […].
In december 2018 ben ik samen met mijn dochter begonnen met de poppenverkoop. De blokkering is toen opgeheven. Wij verkopen daar poppen op en kachels en dat soort dingen. Op een heel dik boek, met zeldzame oude reclame, heeft mijn dochter een berichtje gekregen met een naaktfoto van een vrouw en een tekst eronder. Ik denk dat dit van [verdachte] afkomstig is. Omdat hij hiervoor er ook al voor had gezorgd dat wij werden geblokkeerd op marktplaats. Deze foto wil ik graag mij deze verklaring voegen.
Wij zetten de volste container voor de poortdeur neer. Zo leef ik. Als ik ’s morgens beneden kom, kijk ik eerst in de tuin of hij daar staan. Als er op de deur geklopt wordt, zitten wij recht op. Wij leven in angst.”
[…]”
Aanvullende verklaring van [aangeefster] van 22 mei 2019
“[…]
De aangeefster verklaarde:
“Op 27 maart 2019 was mijn dochter [slachtoffer 2] jarig. Zij heeft toen een kaartje met een hele grote pot drop gekregen van [verdachte] . Op het kaartje staat: ‘Lieve [slachtoffer 2] , van harte gefeliciteerd met alweer je 17e verjaardag. Een hele fijne dag toegewenst! Liefst, je vader […].” Het kaartje voeg ik bij de aangifte.
Ongeveer twee weken geleden kwamen [slachtoffer 2] weer in haar oude e-mail. Zij kon hier heel lang niet in omdat de wachtwoorden waren gewijzigd. [slachtoffer 2] heeft via haar tablet weer het programma geïnstalleerd. Hoe zij dit precies doet, weet ik niet. [slachtoffer 2] is daar heel handig in. Vanavond stuurt [slachtoffer 2] u de mail toe die [verdachte] haar gestuurd heeft. [verdachte] heeft namelijk een mail gestuurd in december 2018 met het liedje van Ed Sheeran – Perfect. Tevens had hij nog een liedje gestuurd van Ali B, ik huil alleen in jou armen.
Ik heb een advocaat in de arm genomen. [verdachte] eist namelijk allemaal spullen op, die lijst wordt steeds langer. Ik ben gedagvaard door [verdachte] . Dit was voor de spullen die in een oude aanhanger staat voor mijn woning. De zitting was 15 mei 2019.
Afgelopen zondag werd ik door [verdachte] gebeld. “ [aangeefster] kunnen wij niet samen praten en onderling regelen”. Ik zei hier niks op en hang de telefoon op. Daarna belde hij weer 3 a 4 keer. Ik heb de telefoon gewoon laten gaan. Ik kan niet zien met welk nummer hij belt. Die week ervoor op zondag had hij ook gebeld. Toen hoorde ik alleen gemompel. Maar zodra ik [verdachte] zijn stem hoor, hang ik erop. Hij begint vaak aardig. Vaak of wij even kunnen praten. Als ik de telefoon dan ophang, wordt hij steeds bozer.
Maar ik wil eigenlijk nog iets kwijt. Ik ben bewust alleenstaande moeder. Ik had een relatie met [betrokkene 3] . Ik werd zwanger van hem. Toen ik net wist dat ik zwanger was, ben ik bij hem weggegaan. [betrokkene 3] wist dat ik zwanger was. Toen [slachtoffer 2] een jaar of twee was heeft hij haar gezien. Voor de rest keek hij niet naar [slachtoffer 2] om. Hij heeft haar ook niet erkend. De enige die van deze situatie afweten zijn mijn dochters en [verdachte] . Ik heb het ooit, toen ik tegenover [verdachte] woonde, hem verteld. Heel lang geleden, nog in [plaats] , zag ik [verdachte] zijn laptop staan. Ik had toen gezien dat [verdachte] contact had gezocht met [betrokkene 3] . Via de e-mail. Wat er precies is gegaan, weet ik niet meer. Het is te lang geleden. Ik heb toen tegen [verdachte] dat het mijn privé zaken zijn en dat hij zich daar niet mee mag bemoeien.
[slachtoffer 2] en ik hebben een geheim adres. Als iemand dit bij de gemeente opvraagt, wordt dit ook niet gegeven. Vorige week kwam er een kaart binnen. Ik zag dat het een foto kaart was. Ik zag een foto van [slachtoffer 2] toen zij 2 jaar oud was. [betrokkene 3] heeft toen een foto gemaakt van [slachtoffer 2] . Dat is deze foto. Op de kaart staat: “ [slachtoffer 2] lieverd, kleine prinsesjes worden jongedames. Van harte gefeliciteerd. Lieve knuffels papa. Ik zou heel graag contact willen (ons geheimpje), […].” Ik voeg een foto van de kaart bij de aangifte.
[slachtoffer 2] en ik schrokken enorm van de brief. Ik heb [slachtoffer 1] gevraagd of zij contact heeft gezocht met [betrokkene 3] . Maar dat had zij niet. Dus [verdachte] is de enige die contact heeft kunnen zoeken met [betrokkene 3] en ons adres heeft gegeven.
Afgelopen tijd heeft [verdachte] een brief gehad van mijn advocaat. Hierin staat dat hij moet stoppen en dat hij de spullen, die in de aanhanger staat, binnen twee weken op moet halen. Maar [verdachte] blijft beweren dat ik spullen heb. Na dat hij die brief had gehad van mijn advocaat, kreeg [slachtoffer 2] de kaart van haar vader.
Mijn advocaat is […].
U vraagt mij hoe dat toen is gegaan met het stopgesprek. Ik heb een brief gestuurd. Deze zit als bijlage bij mijn eerste aangifte (bijlage 1). Ik heb deze brief vorig jaar zomer 2018 verstuurd. De politie heeft deze bij [verdachte] gebracht. Ik heb toen van de politie een bericht ontvangen waarin stond: “Na herhaaldelijk verzoek is de brief niet ondertekend.” [verdachte] heeft de brief dus nooit ondertekend en begon daarna weer met bellen dat het allemaal onzin was.
Op zaterdag 11 mei 2019, omstreeks 21:30 uur, stond ik in de woonkamer en [slachtoffer 2] zat op de bank. Ik hoorde dat er hard op de deur werd gebonsd en vervolgens op het raam. Ik had gelijk het idee dat het [verdachte] was. De buren kloppen niet zo bij ons aan. Zij weten van mijn situatie af. Ik ben vervolgens nog naar boven gelopen. Maar ik zag niks meer. Maar ik heb geen bewijs dat het [verdachte] was.
U vraagt mij of ik nog meer bewijs heb van de whatsapp gesprekken. Dat heb ik niet. Wij schermen alles zo goed mogelijk af.
Ik ben ondertussen wel bang voor [verdachte] . [slachtoffer 2] is echt als de dood voor hem. Ik vind dat ook dat hij zich fixeert op haar. Hij ziet het echt alsof hij haar vader is. Dat is hij helemaal niet. Dat [verdachte] [slachtoffer 2] haar biologische vader opspoort is echt onmogelijk. Ik vroeg mij echt af hoe [verdachte] haar dat aan kan doen. Dan ben je gewoon ziek. Ik heb nog steeds geen rustig leven hier. Ik sluit 's avonds alles af, containers binnen in de poort, ik sluit de gordijnen om 18:00 uur. [slachtoffer 2] wilt niet alleen thuis zijn, terwijl zij al 17 jaar oud is. Zij is van de week voor het eerst naar haar eigen kamer gegaan. Om te slapen. Dat was de eerste keer sinds twee jaar. [slachtoffer 2] wil graag bij de marine. Alleen dan moet zij mij achterlaten. Dat doet zij liever niet. Ik stimuleer het juist dat zij dat wel moet doen. Zij is super stoer en helemaal niet bang. Behalve voor [verdachte] . Er is teveel gebeurd. Ik ben geslagen, uitgescholden. Zij heeft teveel gezien. Maar dit moet niet haar toekomst worden. Het moet ophouden.”
[…]”
Verklaring van [aangeefster] van 9 december 2021
“[…]
Bij aanvang van het verhoor deelde ik aan de aangeefster het volgende mee:
Had u, toen u aangifte deed tegen [verdachte] , de uitdrukkelijke wens dat hij strafrechtelijk vervolgd zou worden?
De aangeefster verklaarde:
“Ik heb meerdere aangiftes gedaan tegen [verdachte] .
Ik heb de uitdrukkelijke wens dat [verdachte] strafrechtelijk vervolgd word.
Hij heeft mij en mijn dochter [slachtoffer 2] zoveel schade aangericht. Hij is al zo lang bezig. Hij heeft echt ons hele leven verpest.
Wij zijn wel bang dat na de rechtszaak hij ons weer lastig gaat vallen.”
[…]”
De bespreking van het middel
8. Belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr betreft een klachtdelict. Ingevolge het tweede lid van art. 285b Sr vindt een vervolging wegens belaging niet plaats dan op klacht van hem of haar tegen wie het misdrijf is begaan. Een klacht bestaat, zo bepaalt art. 164, eerste lid, Sv, in een aangifte bij de bevoegde ambtenaar met het verzoek tot vervolging. Bevat de aangifte geen uitdrukkelijk verzoek tot vervolging, dan kan alsnog het bestaan van een klacht worden aangenomen indien op grond van het onderzoek ter terechtzitting wordt vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken daarvan de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld. Die bedoeling volgt niet uit het enkele feit dat aangifte is gedaan.n
HR 11 januari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC8448, NJ 1994/278, m.nt. Van Veen en HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1198, NJ 2016/346, m.nt. Keijzer. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1677, NJ 2020/412 en HR 13 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7555. In lijn met mijn ambtgenoot Aben en mijn voormalig ambtgenoot Vellinga meen ik dat deze termijn rekbaar is in het geval van een aangifte voor belaging. Er is immers pas sprake van belaging wanneer gedurende een bepaalde periode herhaaldelijk inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijk levenssfeer van de klachtgerechtigde. In zo een geval ligt het voor de hand het moment van beëindiging van de belaging als aanvang van de termijn te hanteren. Zie de conclusie van Aben van 5 april 2022, ECLI:NL:PHR:2022:326 vóór HR 31 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:799 en de conclusie van Vellinga van 6 maart 2018, ECLI:NL:PHR:2018:172 vóór HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:667, NJ 2018/311, m.nt. Kooijmans. HR 31 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:799 en HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2242, NJ 2019/297, m.nt. Rozemond. Vgl. ook mijn conclusie van 12 december 2017, ECLI:NL:PHR:2017:1550 voorafgaand aan HR 6 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:305.
9. Naar het oordeel van het hof is in het voorliggende geval voldaan aan het klachtvereiste van art. 285b Sr. Daartoe heeft het overwogen dat het – gelet op de inhoud van de aangifte van de aangeefster van 15 oktober 2018, haar aanvullende verklaringen van 2 december 2018, 14 februari 2019 en 22 mei 2019 en haar verklaring van 9 december 2021 – niet anders kan dan dat de aangeefster ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat vervolging van de verdachte zou worden ingesteld. Het hof wijst in het bijzonder op de tekst van het aan de aangifte van 15 oktober 2018 gehechte ‘betredingsverbod’, gericht aan de verdachte, waarin is vermeld dat van elk wederrechtelijk binnendringen onmiddellijk aangifte zal worden gedaan bij de politie “om zo een strafrechtelijke vervolging mogelijk te maken”. De klacht is, gelet op de aard van het delict en de omstandigheid dat de belaging voortduurde, ook tijdig in de zin van art. 66 Sr, aldus het hof.
10. Uit de door het hof genoemde aangifte en verklaringen van de aangeefster kan het volgende worden afgeleid. De aangeefster heeft op 15 oktober 2018 aangifte gedaan tegen de verdachte van belaging. Voorafgaand daaraan heeft zij, blijkens haar verklaring van 22 mei 2019, in de zomer van 2018 een brief gestuurd, die de politie bij de verdachte heeft gebracht. De aangeefster doelt daarbij op het als bijlage 1 aan het proces-verbaal van aangifte van 15 oktober 2018 gehechte betredingsverbod. Blijkens de gedingstukken heeft de politie deze brief tijdens een stopgesprek op 21 september 2018 aan de verdachte overhandigd. In het (ongedateerde) betredingsverbod staat onder meer: “Van elk wederrechtelijk binnendringen (waaronder valt het simpelweg binnenlopen) wordt onmiddellijk aangifte gedaan bij de politie, om zo een strafrechtelijke vervolging mogelijk te maken”. Ook staat in de brief vermeld dat de aangeefster, zodra de verdachte weer contact met haar zoekt, aangifte zal doen van het hinderlijk volgen c.q. belemmeren van de bewegingsvrijheid als bedoeld in art. 426bis Sr en van belaging zoals strafbaar gesteld in art. 285b Sr. De verdachte weigerde volgens de politie de brief te ondertekenen. Na dit stopgesprek heeft de verdachte toch weer contact gezocht met de dochter van de aangeefster. Deze dochter woonde thuis bij de aangeefster. Dat heeft de aangeefster er kennelijk toe gebracht aangifte tegen de verdachte te doen. Zij verklaart in haar aangifte van 15 oktober 2018 immers: “Deze berichtjes bewijzen mij dat [verdachte] nooit zal stoppen zonder aangifte”. Voorts verklaart zij dat zij wil dat de verdachte stopt. Die boodschap klinkt ook telkens door in haar latere verklaringen, waaronder de verklaring van 2 december 2018, waarin ze zegt er “echt genoeg” van te hebben. Mogelijk had de aangeefster voor ogen met deze aanvullende verklaringen wederom aangifte te doen tegen de verdachte. In het aanvullende verhoor van 22 mei 2019 verklaart zij immers, wanneer zij een kaartje van de verdachte overhandigt aan de verbalisant: “Het kaartje voeg ik bij de aangifte.” In haar verklaring van 9 december 2021 heeft de aangeefster verklaard meerdere aangiftes tegen de verdachte te hebben gedaan en heeft zij vervolgens uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat zij de wens heeft dat de verdachte strafrechtelijk wordt vervolgd.
11. Het hof heeft – al het voorgaande in ogenschouw nemend – binnen het juiste rechtskader en voorts niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de aangeefster ten tijde van het opmaken van de aangifte(s) de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld. De aangeefster heeft immers voorafgaand aan haar aangifte van 15 oktober 2018 een betredingsverbod opgesteld waarin zij de verdachte te kennen geeft dat zij aangifte tegen hem zal doen “om zo een strafrechtelijke vervolging mogelijk te maken” ingeval hij haar nogmaals benadert of haar huis betreedt. Dat het betredingsverbod niet is gedateerd doet, in weerwil van de toelichting op het middel, daaraan niet af. Uit het feit dat het als bijlage is gehecht aan het proces-verbaal van aangifte van 15 oktober 2018 volgt dat het stuk in ieder geval dateert van vóór de aangifte. Het hof heeft daaruit kennelijk – en niet onbegrijpelijk – opgemaakt dat de aangeefster met het daaropvolgend doen van aangifte de daad bij het woord heeft gevoegd en een strafrechtelijke vervolging van de verdachte teweeg heeft willen brengen. Evenmin doet ter zake dat niet is vast komen te staan dat die brief daadwerkelijk in handen van de verdachte terecht is gekomen en dat hij hier kennis van had, zoals de steller van het middel betoogt. Het bepaalde in art. 285b, tweede lid, Sr vereist immers niet dat de verdachte van de wens van de aangeefster dat de verdachte strafrechtelijk wordt vervolgd op de hoogte is. Daarvoor is voldoende dat is gebleken dat de aangeefster ten tijde van de aangifte de bedoeling heeft dát een vervolging zal worden ingesteld. Het feit dat de aangeefster nog meermaals aanvullend op haar eerdere aangifte heeft verklaard, draagt mijns inziens verder bij aan de gevolgtrekking dat die bedoeling bij de aangever bestond. Anders dan de steller van het middel betoogt, zien die aanvullende verklaringen niet enkel op de belaging van haar dochter. Zoals in de verklaringen valt te lezen beschrijft de aangeefster daarin namelijk diverse keren hoe ook zijzelf door de verdachte wordt lastiggevallen.n
Overigens zie ik niet in waarom het stelselmatig lastigvallen van de dochter van de aangeefster onder omstandigheden (de dochter woonde bij de aangeefster thuis) niet ook tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster als bedoeld in art. 285b Sr zelf zou kunnen leiden. In de toelichting op het middel wordt op het laatst overigens nog gesteld dat de onjuiste en onbegrijpelijke verwerping van het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging ertoe leidt dat “de bewezenverklaring rechtens onjuist en onbegrijpelijk is”. Een dergelijke gevolgtrekking kan ik, gelet op het beslissingsschema van de artikelen 348 en 350 Sv, niet volgen en heb ik dan ook buiten beschouwing gelaten.
VIII. Slotsom
12. Het middel faalt.
13. Ten overvloede merk ik op dat in de voorliggende zaak de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. Namens de verdachte is immers op 18 januari 2022 beroep in cassatie ingesteld, terwijl de stukken van het geding op 4 oktober 2022 ter griffie van de Hoge Raad zijn binnengekomen. Daarmee is de inzendtermijn met een aantal weken overschreden. Nu hierover in cassatie niet wordt geklaagd, meen ik dat eventuele strafvermindering achterwege kan blijven.
14. Gronden waarop de Hoge Raad (wel) gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG