PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Zitting 2 april 2024
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 30 september 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 5 “met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen”, onder 3 primair “verkrachting”, onder 8 “gebruikmakende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen, meermalen gepleegd” en onder 9 “een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een beroep of gewoonte wordt gemaakt” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 45 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals in het arrest bepaald.
Namens de verdachte heeft S.F.W. van ’t Hullenaar, advocaat in Arnhem, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het hof voor de bewezenverklaringen onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 primair en 5 omstandigheden redengevend heeft geacht zonder met voldoende mate van nauwkeurigheid de bewijsmiddelen aan te geven waaraan het deze heeft ontleend.
4. Ten laste van de verdachte is onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 primair en 5 bewezenverklaard dat:
“1. subsidiair
hij op één tijdstip gelegen in de periode van 10 maart 2007 tot en met 9 maart 2008 te [plaats] met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1992, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], te weten
- het in haar vagina brengen van zijn penis, vinger
- het in haar mond brengen van zijn penis en
- het in haar vagina brengen van zijn tong (beffen).
2. subsidiair
hij op één tijdstip gelegen in de periode van 10 maart 2007 tot en met 9 maart 2008 te [plaats] met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1992, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het door haar laten aftrekken van zijn penis en
- het op haar mond zoenen en in haar mond brengen van zijn tong (tongzoen) en
- het betasten van haar borsten en/of vagina.
3. primair
hij op één tijdstip gelegen in de periode van 3 augustus 1999 tot en met 2 augustus 2002 te [plaats] door geweld te weten door
- voorbij te gaan aan non-verbale signalen van weerstand en
- het naar zijn penis duwen van haar hoofd,
[slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 1986) heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], te weten
- het in haar mond brengen van zijn penis (pijpen)
5.
hij op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 16 februari 2006 tot en met 15 februari 2008 te [plaats] en/of [plaats], in elk geval in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1992, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten van en knijpen in haar (blote) borsten.”
5. Het hof heeft met betrekking tot het bewijs onder meer overwogen:
“Het hof stelt voorop de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs te achten. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de aangeefsters consistent zijn in hun verklaringen. Zij zijn meerdere keren gehoord en leggen, ondanks het tijdsverloop, in grote lijnen steeds dezelfde verklaringen af. Als aangeefsters desgevraagd zich bepaalde situaties niet meer kunnen herinneren, geven zij dit aan. De aangeefsters dikken hun verhalen niet aan, maar benoemen juist ook positieve kanten van verdachte. Dit onderschrijft naar het oordeel van het hof hun oprechtheid.
De suggestie van verdachte dat de aangeefsters hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd omdat zij op een schadevergoeding uit zijn, acht het hof volstrekt onaannemelijk. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 4] al jaren voordat zij aangifte hebben gedaan, hun partners hebben verteld dat zij in het verleden zouden zijn misbruikt. Zij wisten toen nog niet dat hun nichtjes meer of minder vergelijkbare ervaringen hadden met verdachte. Uiteindelijk heeft [slachtoffer 1] op aandringen van haar partner hulp gezocht en is zij op aanraden van haar therapeut als eerste met haar verhaal naar buiten getreden.
Het hof is van oordeel dat de onderlinge overeenkomsten in de verklaringen van aangeefsters juist de betrouwbaarheid van de verklaringen onderstrepen. In casu schetst iedere aangeefster eenzelfde beeld van de handelswijze van verdachte. Zo kregen aangeefsters ieder veel aandacht van verdachte. Ze kregen ook grote cadeaus van hem en mochten mee op vakantie. De jongens uit de familie kregen deze aandacht niet. De aangeefsters beschrijven een patroon waarin verdachte in zijn bejegening en benadering van aangeefsters subtiel te werk ging en steeds een stapje verder ging. Dit gelijke patroon bevestigt de verklaringen over en weer.”
6. In de schriftuur wordt geklaagd dat het hof niet met voldoende mate van nauwkeurigheid heeft aangegeven aan welke bewijsmiddelen het de omstandigheden heeft ontleend dat (i) de aangeefsters ondanks het tijdsverloop in grote lijnen steeds dezelfde verklaringen afleggen, (ii) als de aangeefsters bepaalde dingen niet meer kunnen herinneren zij dit aangeven, (iii) de aangeefsters hun verhalen niet aandikken, maar juist ook de positieve kanten van de verdachte benoemen, (iv) [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] al jaren voordat zij aangifte hebben gedaan hun partners hebben verteld dat zij in het verleden zouden zijn misbruikt en zij toen nog niet wisten dat hun nichtjes min of meer vergelijkbare ervaringen hadden met de verdachte, (v) [slachtoffer 1] op aandringen van haar partner hulp heeft gezocht en op aanraden van haar therapeut als eerste met haar verhaal naar buiten is getreden, (vi) de aangeefsters veel aandacht van de verdachte kregen, (vii) de aangeefsters grote cadeaus van de verdachte kregen, (viii) de aangeefsters met de verdachte mee op vakantie mochten, (ix) de jongens uit de familie deze aandacht niet kregen en (x) de verdachte in zijn bejegening en benadering van aangeefsters subtiel te werk ging en steeds een stapje verder ging.
7. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus – al dan niet in reactie op een bewijsverweer – beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden aan te duiden en (b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.n
HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, NJ 2008/70 m.nt. M.J. Borgers, r.o. 3.3.
8. Het hof heeft de in het middel genoemde omstandigheden aangehaald in een overweging over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters. Het middel miskent dat de hiervoor aangeduide rechtsregel alleen van toepassing is bij de weerlegging van bewijsverweren zoals Meer-en-Vaartverweren – waarbij de feitelijke gang van zaken wordt betwist – maar niet op verweren over de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal.n
HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, NJ 2008/70 m.nt. M.J. Borgers, r.o. 3.3.
9. Het middel faalt.
10. Het middel klaagt dat het hof ten aanzien van de feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair ontoereikend gemotiveerd is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de verklaringen van de aangeefster over haar leeftijd toen zij seksuele handelingen heeft verricht met of bij de verdachte onnavolgbaar, tegenstrijdig en vaag zijn en daarmee te onbetrouwbaar zijn om voor het bewijs te worden gebruikt.
11. Ten laste van de verdachte is onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaard dat:
“1. subsidiair
hij op één tijdstip gelegen in de periode van 10 maart 2007 tot en met 9 maart 2008 te [plaats] met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1992, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], te weten
- het in haar vagina brengen van zijn penis, vinger
- het in haar mond brengen van zijn penis en
- het in haar vagina brengen van zijn tong (beffen).
2. subsidiair
hij op één tijdstip gelegen in de periode van 10 maart 2007 tot en met 9 maart 2008 te [plaats] met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1992, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het door haar laten aftrekken van zijn penis en
- het op haar mond zoenen en in haar mond brengen van zijn tong (tongzoen) en
- het betasten van haar borsten en/of vagina.”
12. De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd:
“Bij pleidooi in eerste aanleg is door de voormalig raadsman namens cliënt uitvoerig uiteengezet op grond waarvan de verklaringen van cliënt bij de politie op dit punt van de leeftijd van [slachtoffer 1] betrouwbaarder zijn dan hetgeen [slachtoffer 1] zelf over dit onderwerp bij de politie heeft verklaard.
Als we de verklaringen van [slachtoffer 1] bij de politie nader bestuderen heeft zij helemaal niet duidelijk verklaard over wanneer welke de seksuele handelingen zijn begonnen c.q. zouden hebben plaatsgevonden en heeft de rechtbank ten onrechte de vaststelling gedaan dat dat vanaf haar vijftiende zou zijn geweest. Ik ligt dit verder toe.
Tijdens het informatiegesprek op 3 september 2018 bij de politie (blz. 163 dossier) vertelt [slachtoffer 1] eerst over een gebeurtenis waarbij zij van cliënt met ontbloot bovenlijf voor de webcam zou moeten gaan zitting en dat cliënt zich hierbij zou hebben aftrokken. Dit zou zijn gebeurd in de computerkamer bij cliënt thuis. Onduidelijk is of ze hier bedoeld heeft te zeggen dat dit de eerste seksuele handelingen waren met cliënt. Ze verklaart dat ze toen ongeveer 15 of 16 jaar was. Kortom, [slachtoffer 1] sluit zelf niet uit dat ze toen 16 jaar was. Bovendien betreft het niet de seksuele handelingen welke onder feit 1 ten laste zijn gelegd, maar onder feit 2. Welnu, als het gaat om feit 1, vraagt cliënt zich af waarom de rechtbank in haar vonnis dan zonder meer van de ten laste gelegde periode vanaf 10 maart 2007 is uitgegaan.
[slachtoffer 1] heeft in het kader van haar aangifte op 5 september 2018 gezegd dat het seksueel misbruik vanaf haar 15e jaar begonnen is. Ze verklaart (blz. 160 dossier):
“V: Wanneer heeft het misbruik met [verdachte] plaats gevonden?
A: Ik weet dat omdat er in het jaar dat ik 16 werd op het Free Your Mind Festival iets is gebeurd.
Dat Festival is begin juni en ik was in [maand] 16 geworden. Ik weet dat het al lang daarvoor, dus
zeker op mijn 15e bezig was.”
Onduidelijk is welke seksuele handelingen [slachtoffer 1] hier allemaal schaart onder seksueel misbruik. Geldt dit – bij voorbeeld - ook voor de onder feit 1 ten laste gelegde seksuele handelingen?
In het kader van haar aangifte op 5 september 2018 (blz. 171 en 172 dossier) wordt zij door de politie specifiek over de “webcamsessies” bevraagd. Over de seksuele handelingen voor de webcam zegt ze (blz. 171 dossier):
“Ik moest met een ontbloot bovenlijf voor de computer gaan zitten. Ik moest
mezelf strelen en betasten.”
Als we uitgaan van hetgeen [slachtoffer 1] in dit verband -webcamsessies- verklaart bij de politie gaat het om seksuele handelingen zoals onder feit 2 ten laste gelegd.
Over hoe vaak en in welke de periode de webcamsessies zouden hebben plaatsgevonden zegt ze:
“V: Hoe vaak is dit gebeurd?
A: Ik denk iets van 5 keer.
V: En in welke periode was dat?
A: Tussen mijn 15e en 17e. Ik weet het niet meer.
V: Hoeveel tijd zat er tussen?
A: Ik weet het niet. ”
Wat de verdediging betreft, kan uit deze verklaring worden geconcludeerd, dat [slachtoffer 1] het niet meer weet hoe oud zij tijdens de vermeende “webcamsessies” was. Ze zegt ook: “Ik weet het niet meer” Er kan dan ook niet zonder meer ervan uit worden gegaan dat de webcamsessies, het zichzelf strelen en betasten, zouden zijn begonnen vanaf het moment dat [slachtoffer 1] nog geen 16 jaar was.
Hetzelfde geldt – wat cliënt betreft - voor het (tong)zoenen, zoals ook onder feit 2 ten laste gelegd.
Over het (tong)zoenen heeft [slachtoffer 1], in het kader van haar aangifte op 5 september 2018 (blz. 170 dossier) verklaard:
“V: Wanneer ben je voor het eerst gezoend door [verdachte]?
A: Dat weet ik echt niet meer.
V: Wat voor zoenen waren dat?
A: Tong , alleen maar tong.”
[slachtoffer 1] weet dus niet meer wanneer ze voor het eerst hebben gezoend. Er kan dan ook niet zonder meer ervan uit worden gegaan dat het (tong)zoenen is begonnen vanaf het moment dat [slachtoffer 1] nog geen 16 jaar was.
Hetzelfde geldt overigens voor andere onder feit 2 ten laste gelegde seksuele handelingen (aftrekken van penis cliënt; haarzelf in haar vagina laten brengen van een voorwerp; betasten van haar borsten en/of vagina).
In het kader van haar aangifte op 5 september 2018 (blz. 170 dossier) verklaart [slachtoffer 1] over het
gebruik van een condoom als volgt:
“Hoe vaak deden jullie het veilig?
A: Volgens mij heeft hij 1 x een condoom gebruikt. Ik was wel aan de pil.
V: Waarom gebruikten jullie geen condoom?
A: Volgens mij deed hij het alleen de eerste keer”
[slachtoffer 1] stelt hier toch heel duidelijk dat cliënt tijdens hun eerste geslachtsgemeenschap een condoom gebruikte en in de periode daarna nooit meer. Verder stelt [slachtoffer 1] dat ze al wel aan de pil was.
Tijdens het verhoor bij de RHC op 29 juni 2021 (blz. 2) verklaart [slachtoffer 1] onder meer:
“Het klopt dat ik in 2008 mijn VMBO-T examen heb gehaald. Ik was toen 16. Ik weet niet meer in welke maand ik mijn diploma heb gehaald. U vraagt mij wanneer het examenfeest was. Er zijn er heel veel geweest. Die zijn in principe als het mooi weer is, einde schooljaar, in de zomer. Als ik mijn diploma in 2008 heb gehaald, dan was dat dus in 2008.
Ik ben 1 keer naar Terschelling geweest, met mijn vriendinnen. Dat was na mijn schoolexamens. Ik ben begonnen met het slikken van de pil toen ik naar Terschelling ging. U vraagt mij waarom. Dat moest van mijn moeder.
U vraagt hoe oud ik was toen ik voor de eerste keer seks had. Dat was met [verdachte]. Dat was nog voor mijn examen. Ik was toen denk ik 15.”
[slachtoffer 1] verklaart hier uitdrukkelijk dat ze 16 jaar was toen ze schoolexamen VMBO- T deed; Dat het examen in 2008 was; zij na het examen naar Terschelling is geweest en toen is begonnen met het slikken van de pil. Desgevraagd stelt [slachtoffer 1] voor het eerst seks te hebben gehad voor haar examen en dat dat met cliënt was. Zij denkt dat zij toen 15 jaar was. [slachtoffer 1] legt evenwel niet uit op grond waarvan zij denkt dat zij toen 15 jaar was. Bovendien is haar verklaring bij de RHC voor wat betreft het slikken van de pil niet te rijmen met haar verklaring hierover bij de politie in het kader van haar aangifte. Immers, bij de politie heeft [slachtoffer 1] verklaart dat zij op het moment dat zij voor het eerst seks had (Dat was volgens haar met cliënt), al de pil slikte. Bij de RHC zegt ze daarentegen dat zij begon met het slikken van de pil toen ze 16 jaar was en al seks met cliënt had gehad. [slachtoffer 1] verklaart hier onmiskenbaar tegenstrijdig. Wanneer is zij nu begonnen met het slikken van de pil? Vanaf welk moment [slachtoffer 1] start met de pil is redengevend, aangezien ze bij de politie (tijdens haar aangifte) heeft verklaard dat cliënt alleen tijdens de eerste keer seks een condoom heeft gebruikt en daarna nooit meer. Dus als we [slachtoffer 1] zouden volgen in haar bewering dat zij 15 jaar was toen ze voor het eerst seks had (dus met cliënt) en we haar tegelijkertijd moeten volgen dat ze op haar 16e met de pil zou zijn begonnen, dan mag het een wonder wezen dat zij niet zwanger is geraakt van cliënt. Wat cliënt betreft, zijn de verklaringen van [slachtoffer 1] over vanaf welke leeftijd zij seks met hem had, tegenstrijdig, vaag/ onnavolgbaar en daarmee te onbetrouwbaar om als bewijs tegen hem te dienen.”
13. Het hof is niet meegegaan met het standpunt dat de verklaringen van [slachtoffer 1] over de leeftijd waarop zij seks met de verdachte had tegenstrijdig, vaag/onnavolgbaar en daarmee te onbetrouwbaar zijn om als bewijs tegen de verdachte te dienen, en heeft daartoe overwogen:
“[slachtoffer 1] heeft verklaard door verdachte te zijn ontmaagd. [slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat haar eerste seksuele ervaring met verdachte voor haar eindexamen is geweest. Dit herinnert [slachtoffer 1] zich nog, omdat zij tijdens de examenfeesten voor het eerst seks heeft gehad met een andere jongen. [slachtoffer 1] had in het examenjaar rond de kerst een gala en verklaart dat zij toen al seks had met verdachte.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij 16 jaar oud was toen zij eindexamen deed. [slachtoffer 1] heeft op 10 maart 2008 de leeftijd van 16 jaar bereikt. Hieruit leidt het hof af dat [slachtoffer 1] eindexamen heeft gedaan in het schooljaar 2007/2008 en dat zij rond de kerstperiode van haar eindexamen dus 15 jaar oud was. Uit de omstandigheid dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij rond de kerstperiode van haar eindexamen jaar al seks had met verdachte, leidt het hof voorts af dat in ieder geval de ontmaagding van [slachtoffer 1] door verdachte heeft plaatsgevonden op het moment dat zij de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt.
Het hof acht het dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van de andere ontuchtige handelingen waar [slachtoffer 1] over verklaart, merkt het hof op dat het hof er niet aan twijfelt dat deze ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Het hof kan echter op basis van de zich in dossier bevindende bewijsmiddelen niet vaststellen dat deze gedragingen hebben plaatsgevonden voordat [slachtoffer 1] de leeftijd van 16 jaar had bereikt. Ten aanzien van meerdere gedragingen heeft zij immers verklaard dat zij rond de 16 jaar was. Nu niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] ten tijde van deze gedragingen de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt, kan het hof deze gedragingen niet plaatsen onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair.”
14. Bewijsmiddel 1 houdt als verklaring van [slachtoffer 1] onder meer in:
“V: Wat is het eerste wat je je op seksueel gebied kunt herinneren tussen jou en [verdachte]?
A: De ontmaagding.
V: Waar waren jullie?
A: Op zijn slaapkamer in de woning op de [a-straat]. Ik ging liggen en hij ging van alles bij me doen. Beffen, vingeren. Ik moest hem pijpen en aftrekken. Toen ging hij bij me naar binnen. Ik durfde niet te zeggen dat ik nog niet eerder seks had gehad.
V: Hoe kwam je op de slaapkamer?
A: We gingen eerst zoenen op de bank. Dat was beneden. Maar daar konden mensen ons zien. Daarna gingen we naar boven.
V: Hoe was jullie relatie op dat moment. Kwam het zo maar in een keer tot seks?
A: Nee, daar ging wel wat aan vooraf. (…) Ik ging op de bank bij hem liggen, hij ging me dan kriebelen. Op mijn hoofd, over mijn borsten en met zijn hand in mijn broek. Daarna gingen we naar boven. Anders konden mensen het zien.
V: Wat voor zoenen waren dat?
A: Tong, alleen maar tong.
Het hof overweegt dat waar aangeefster spreekt over de ontmaagding die plaatsvond nadat zij, aangeefster, hem, verdachte, had moeten pijpen en aftrekken en die door aangeefster is verwoord als “Toen ging hij bij me naar binnen” dit niet anders begrepen kan worden dan dat verdachte met zijn penis haar vagina is binnengedrongen.”
15. In de schriftuur wordt geklaagd dat de verdediging erop heeft gewezen dat de aangeefster heeft verklaard dat zij tussen haar 15e en 17e levensjaar seksuele handelingen heeft verricht met of bij de verdachte, al dan niet via een webcam, en dat onduidelijk is wat de aangeefster onder “het hebben van seks” met de verdachte schaart, terwijl uit de door het hof voor het bewijs gebruikte verklaring van de aangeefster inhoudende dat zij “seks” heeft gehad met de verdachte voor (of tijdens) de winter van haar examenjaar niet is op te maken welke tenlastegelegde seksuele handelingen door de aangeefster worden bedoeld.
16. De onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde gedragingen zijn de gedragingen die door de aangeefster in bewijsmiddel 1 zijn omschreven. Het hof heeft in zijn bewijsoverweging uitgelegd waarom die gedragingen moeten zijn gepleegd toen de aangeefster de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt. Kort gezegd komt die redenering erop neer dat de aangeefster in het examenjaar rond de Kerst een gala had en zij toen al seks had met de verdachte, de aangeefster 16 jaar oud was toen zij eindexamen deed, zij die leeftijd heeft bereikt op 10 maart 2008, en zij rond de kerstperiode van haar eindexamen dus 15 jaar oud was. Die redenering van het hof is niet onbegrijpelijk en daarmee is het standpunt van de verdediging toereikend gemotiveerd verworpen.
17. Het middel faalt.
18. Het middel bevat drie klachten in verband met de bewezenverklaring onder 3 primair. De eerste klacht houdt in dat de bewezenverklaring slechts steunt op de verklaring van één getuige. In het verlengde daarvan houdt de tweede klacht in dat het kennelijke oordeel van het hof dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, onbegrijpelijk is. Tot slot houdt de derde klacht in dat het hof niet heeft gemotiveerd waarom het is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging dat het beeldmateriaal niet redengevend is voor de bewezenverklaring.
19. De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof – voor zover hier van belang – aangevoerd:
“De rechtbank heeft in haar vonnis (blz. 10 e.v.) overwogen dat de verklaring van [slachtoffer 2] over bedoelde incidenten wordt ondersteund door het tijdens de doorzoeking van de woning van cliënt aangetroffen filmpje (blz. 479 e.v. dossier), welke ik hierboven heb besproken. Cliënt kan deze redenering van de rechtbank niet volgen. Wat hem betreft, bevestigt bedoelt filmpje hetgeen hij bij de politie bekend heeft en dat [slachtoffer 2] 16 jaar of ouder moet zijn geweest. Op het filmpje is te zien – de rechtbank citeert notabene de door de politie gegeven beschrijving van wat op dit filmpje is te zien – dat cliënt met [slachtoffer 2] seksuele handelingen verricht, welke onder feit 1 staan genoemd. Niet duidelijk is in welke ruimte, plaats deze handelingen worden verricht. In welke zin deze momentopname, bevestigend c.q. ondersteunend zou zijn voor beweerdelijke dwangmatige seks c.q. seksuele handelingen tijdens verschillende seksuele incidenten, is volstrekt niet gemotiveerd. De rechtbank laat ook in het midden voor welke seksuele handeling in welke periode dit filmpje dan ondersteunend bewijs zou zijn. Bovendien kan uit de beschrijving dan bedoelt filmpje niet zonder meer worden geconcludeerd dat er sprake zou zijn geweest van dwang in welke vorm dan ook. Zoals gezegd, heeft [slachtoffer 2] bij de politie over dit filmpje geen verklaring afgelegd. Bij de RHC verklaart [slachtoffer 2] door de politie niet met een filmpje te zijn geconfronteerd evenmin met de politie over een filmpje te hebben gesproken. [slachtoffer 2] heeft zich bij de politie noch bij de RHC uitgesproken over de vermeende dwangmatige karakter van de seksuele handelingen, welke op bedoelt filmpje zijn te zien.”
20. Ten laste van de verdachte is onder 3 primair bewezenverklaard dat:
“hij op één tijdstip gelegen in de periode van 3 augustus 1999 tot en met 2 augustus 2002 te [plaats] door geweld te weten door
- voorbij te gaan aan non-verbale signalen van weerstand en
- het naar zijn penis duwen van haar hoofd,
[slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 1986) heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], te weten
- het in haar mond brengen van zijn penis (pijpen)”.
21. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, […] voor zover als verklaring
van aangeefster [slachtoffer 2] inhoudende, zakelijk weergegeven:
[…]
V: Tegen wie kom je aangifte doen?
A: Tegen [verdachte].
V: Wanneer heeft het misbruik met [verdachte] plaats gevonden?
A: Ik weet het niet precies. Ik weet dat er een vakantie is geweest in Lhoret de Mar. Ik weet dat het contact met [verdachte] toen intensiever was. (…) Ik zal zo ongeveer 13 zijn geweest.
V: Zijn er nog andere herinneringen?
A: Het autowassen. Voor mijn gevoel was het een paar seconden, maar toen heb ik hem moeten pijpen. Het was in een autowasstraat. We zaten in de auto in de wasstraat. Hij zei: "zuig er maar aan". Ik kan me herinneren dat ik toen echt wel heb tegengestribbeld. Maar hij zei: "Ach, niemand kan ons zien". En hij duwde mijn hoofd naar beneden. Ik heb hem, zijn penis, wel in mijn mond gehad.
V: Hoe stopte het misbruik?
A: Toen ik [betrokkene 1] leerde kennen. Ik was toen rond de 16.
V: Waar heeft het misbruik allemaal plaats gevonden?
A: (…) en in de autowasstraat. dat was ook in [plaats].
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal, […] voor zover als relaas van verbalisant inhoudende, zakelijk weergegeven:
[…]
Over de collectie kinderpornografische afbeeldingen merk ik het volgende op:
De kinderpornografie die is aangetroffen op de gegevensdragers die bij de verdachte in beslag zijn genomen, is op één na allemaal zelf vervaardigd. Het betreft zelf vervaardigde kinderpornografie van een aantal van de nichtjes van verdachte.
Het betreffen (…) en [slachtoffer 2] geboren op [geboortedatum] 1986.
Beschrijving foto: Foto 22 t/m 25 uit fotomap
Soort multimedia: video
Leeftijd afgebeelde: [slachtoffer 2], kennelijk 14-16 jaar
Seksuele gedraging: Betasten van de schaamstreek en borsten van [slachtoffer 2] door een kennelijk volwassen man.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte, […] voor zover als
verklaring van verdachte inhoudende, zakelijk weergegeven:
[…]
V : Ik laat je wat foto’s zien. Wat zou je hier van kunnen zeggen?
(O: Foto 22 t/m 25 uit de Toonmap.)
A: Ja, dat zou kunnen. Dat ik zo’n foto heb gemaakt. Nu herken ik het weer.
V : Kun je dat nog herinneren, dat je het filmpje het gemaakt?
A: Nee, eigenlijk niet .
V: Maar je maakt hem wel?
A: Ja, dat snap ik.”
22. Het hof heeft met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 3 primair vervolgens overwogen:
“[slachtoffer 2] heeft verklaard over een gebeurtenis in de autowasstraat. [slachtoffer 2] zat met verdachte in de auto en moest verdachte pijpen. [slachtoffer 2] verklaart dat ze zich nog kan herinneren dat ze toen heeft tegengestribbeld, maar dat verdachte zei “Ach, niemand kan ons zien” en dat hij toen haar hoofd naar beneden duwde. [slachtoffer 2] heeft toen de penis van verdachte in haar mond gehad.
Volgens [slachtoffer 2] is het misbruik geleidelijk aan begonnen toen ze 13 jaar oud was en gestopt toen zij 16 jaar oud was. [slachtoffer 2] is geboren op [geboortedatum] 1986. Het hof is dan ook van oordeel dat de gebeurtenis in de autowasstraat geplaatst kan worden binnen de tenlastegelegde periode, te weten tussen 3 augustus 1999 tot en met 2 augustus 2002.
Dat [slachtoffer 2] heeft aangegeven dat het misbruik plaatsvond in de auto van verdachte en dat dat een BMW X5 betrof is naar het oordeel van het hof een voor de beoordeling van het bewijs van het tenlastegelegde zedenfeit niet-relevant detail, waar iemand zich na verloop van zoveel jaren makkelijk in kan hebben vergist.
[slachtoffer 2] verklaring over het seksuele misbruik door verdachte vindt steun in het aangetroffen beeldmateriaal waaruit blijkt van verdachtes seksuele interesse in [slachtoffer 2].
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door voorbij te gaan aan non-verbale signalen van weerstand bij [slachtoffer 2] en door haar hoofd naar zijn penis te duwen [slachtoffer 2] heeft gedwongen om penis in haar mond te brengen en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 primair tenlastegelegde feit.”
23. Het hof heeft als steunbewijs aangemerkt een proces-verbaal over door de verdachte vervaardigde kinderpornografie, waaronder vier foto’s waarop de schaamstreek en borsten van de aangeefster worden betast door een kennelijk volwassen man. Daarnaast heeft het hof als steunbewijs gebruikt een verklaring van de verdachte waarin hij over de foto’s zegt: “Ja, dat zou kunnen. Dat ik zo’n foto heb gemaakt.” Het hof heeft over dit steunbewijs overwogen dat het de verklaring van de aangeefster ondersteunt, omdat uit het aangetroffen beeldmateriaal blijkt van de seksuele interesse van de verdachte in de aangeefster.
24. Bij de beoordeling van de klachten is het volgende van belang.n
Zie voor een meer uitgebreid overzicht van de rechtspraak over het bewijsminimum mijn conclusie van vandaag in de zaak 23/01173, ECLI:NL:PHR:2024:356, onder 5-15. HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, NJ 2018/298, m.nt. N. Rozemond, r.o. 2.4. HR 5 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1152, r.o. 2.4; HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, NJ 2010/512, m.nt. M.J. Borgers, r.o. 3.4. Zie mijn conclusie van vandaag in de zaak 23/01173, ECLI:NL:PHR:2024:356, onder 11. HR 31 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1474 (art. 81 lid 1 RO). Als steunbewijs was verder gebruikt een verklaring van de verdachte dat hij de aangeefster advies heeft gegeven thuis te masturberen, en een verklaring dat de verdachte bij de aangeefster thuis is geweest toen haar ouders niet thuis waren.
25. Naar mijn idee falen daarom de eerste twee klachten van het middel. De als bewijsmiddel 1 gebruikte verklaring van de aangeefster wordt voldoende ondersteund door de bewijsmiddelen 3 en 4. Het hof heeft daaruit kunnen opmaken dat de verdachte seksuele interesse in de aangeefster had en dat daarom kennelijk aangenomen dat de verklaring van de aangeefster over de tenlastegelegde gedragingen niet op zichzelf staat en voldoende concrete steun vindt in ander bewijsmateriaal. Daarbij neem ik in aanmerking dat de aangeefster op de foto’s wordt betast en dat de foto’s zijn gemaakt in de tenlastegelegde periode. De redenering van het hof geeft daarmee geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
26. Tot slot houdt de derde klacht nog in dat het hof niet heeft gemotiveerd waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat het beeldmateriaal niet redengevend is voor de bewezenverklaarde dwang. Ook deze klacht faalt, nu het hof die dwang niet heeft afgeleid uit het beeldmateriaal. Uit de bewijsmotivering van het hof blijkt immers dat het hof die dwang bewezen acht omdat de verdachte voorbij is gegaan aan non-verbale signalen van weerstand bij [slachtoffer 2] en haar hoofd naar zijn penis heeft geduwd.
27. Het middel faalt.
28. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
29. Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
30. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG