Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:PHR:2024:557

21 May 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 23/00065

Zitting 12 maart 2024

CONCLUSIE

T.N.B.M. Spronken

In de zaak

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,

hierna: de verdachte

Het cassatieberoep

1.1De verdachte is bij arrest van 5 januari 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens onder 1 "met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat zij verzorgt of opvoedt als behorend tot haar gezin, meermalen gepleegd" en onder 2 ”mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd.

1.2Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

1.3Het middel bevat de klacht dat het onder 1 bewezen verklaarde feit slechts op de verklaring van de aangeefster steunt en dus niet aan het bewijsminimumvereiste als bedoeld in art. 342 lid 2 Sv is voldaan. Daartoe is aangevoerd dat beide bewijsmiddelen “die steun zouden moeten geven aan de bewezenverklaring […] geen informatie [geven] die als redengevend kan worden aangemerkt voor de onder 1 bewezen verklaarde ontuchtige handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen”.

Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen

2.1Ten laste van de verdachte is, voor zover in cassatie van belang, bewezen verklaard dat:

“1.

zij op tijdstippen in de periode van 28 augustus 2014 tot en met 27 april 2017 te [plaats] met (haar pleegkind) [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2001, zijnde die [slachtoffer] een kind dat zij verzorgde of opvoedde als behorend tot haar gezin

die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het meermalen telkens brengen van één of meer vinger(s) en de tong en een (voorbind)dildo

in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en die [slachtoffer] laten brengen van één of meer van haar vinger(s) en haar tong en een dildo in haar, verdachtes, vagina en tussen de schaamlippen en het betasten van de borsten en de billen van die [slachtoffer] en het tongzoenen van die [slachtoffer];”

2.2De bewezenverklaring van het onder 1 bewezenverklaarde feit berust op de volgende bewijsmiddelen:

“1. Een proces-verbaal van aangifte, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], verbalisanten, gesloten en ondertekend op 23 december 2019 […] voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Ik doe aangifte van seksueel misbruik tegen [verdachte] , mijn pleegmoeder/stiefmoeder. Ze is van [geboortedatum]-1990. Het is gebeurd in de woning aan de [a-straat 1] in [plaats].

Daarna was het zo dat ze me een kus gaf en toen ging het verder helaas. Ik bedoel met een tong erbij.

Ik ging naar bed, ik had mijn vader beneden een kus gegeven. Toen ging ik naar boven en gaf [verdachte] ook een kus, in de slaapkamer van mijn vader en haar. Toen pakte zij mij vast en trok ze mij op haar want ze wilde mij een knuffel geven. Ze begon mij te zoenen. Daarna pakte zij mij bij mijn kont vast. Toen trok ze mijn nachtjapon omhoog en moest ik mij omdraaien. Toen heeft zij mij gevingerd en ik haar ook.

Ik was zelf 14 jaar en impulsief. Een kutrelatie met vader en moeder en alleen zij was er voor me. Toen is dat een tijdje doorgegaan, de relatie. Toen zijn er ook vaker dingen gebeurd op seksueel gebied.

Bij ons op zolder, mijn vader is masseur, hadden wij een massagetafel. [verdachte] had veel last van haar rug. Ze vroeg of ik haar wilde masseren. (...) Ik heb [verdachte] gemasseerd. Toen zijn er seksuele handelingen uitgevoerd. Ik moest het doen en zij ook bij mij. Toen heb ik haar ook weer gevingerd zeg maar.

De datum dat ik uit huis ben geplaatst is 10 april 2018.

De laatste keer was 10 april 2018, dat was de laatste keer van het seksueel misbruik door [verdachte].

Ik had geen keus, dus ik moest wel. Toen zijn we naar boven gegaan naar mijn kamer. Toen heeft ze mij gebeft en met een voorbinddildo heeft zij mij geneukt, seks met mij gehad.

V: Die tongzoen, wanneer was dat?

A: Die eerste keer. Ik was toen 13 jaar oud.

V: Hoe pakte ze je bij je kont?

A: Ze pakte mijn kont vast en toen moest ik me omdraaien. Ze heeft mijn onderbroek aan de kant geschoven, opzij. Ze ontblootte mijn vagina en hield mijn onderbroek opzij met haar hand. Met haar andere hand vingerde zij me. Gewoon met haar vinger er in, in mijn vagina.

V: 1 vinger of meerdere?

A: 1

V: Hoe is dat 69?

A: Ik zit op mijn knieën met mijn kont naar [verdachte] toe, die ligt gewoon op haar rug.

V: Waar bevindt je kont zich

A: Vlak bij haar gezicht.

V: Op het moment dat ze je vingert?

A: ja

V: Wat deed jij?

A: Ik heb haar ook gevingerd, met 2 vingers op dat moment.

V: Je vertelde over de massagetafel. Wat voor seksuele handelingen zijn er uitgevoerd?

A: Ik heb haar gevingerd en gebeft. Zij heeft alleen mijn borsten aangeraakt en mijn billen.

A: Ik weet wel dat ik hier net 14 jaar was.

V: In het gesprek heb je verteld over het tweede voorval op seksueel gebied wat [verdachte] bij jou doet.

A: [verdachte] en ik waren in hun slaapkamer. Ze liet mij zien wat ze allemaal had, welke dildo’s. Ik was nog 13. Ik weet dat ik op mijn rug lag en dat ik mijn benen ook opgetrokken had en dat [verdachte] tussen mijn benen zat. Toen heeft ze die dildo gebruikt.

V: Wat deed [verdachte] met die dildo?

A: Heen en weer gaan. Met de dildo heen en weer in mijn vagina.

V: Wat voor seksuele handelingen moest jij bij haar doen?

A: Ik heb bij haar ook de huidkleurige dildo moeten gebruiken.

V: Hoe regelmatig of hoe vaak gebeurden er seksuele handelingen tussen jou en [verdachte]?

A: Per week zou ik zeggen tussen de 3 en 5 keer, nadat we een relatie kregen volgens [verdachte].

V: is het nog op andere plekken gebeurd?

A: ja, het is 1 keer in het bos gebeurd, we waren aan het lopen in het bos en toen trok ze me mee in het bos. Het was op mijn 14 e jaar, toen ik nog dacht dat het normaal was. Toen hebben we seks gehad.

V: Wat voor seks?

A: Gewoon vingeren. Beiden bij elkaar.

[…]”

2. Een proces-verbaal van verhoor [getuige 1], opgemaakt door [verbalisant 1], verbalisant, gesloten en ondertekend op 6 januari 2020 […] voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Ik ben de moeder van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum]-2001.

Ik heb een keer toen [slachtoffer] 15 of 16 jaar was een afspraak gemaakt met [verdachte] en [slachtoffer] in een eetgelegenheid in Vaassen om te praten. Ik heb op de man af gevraagd aan [verdachte]: Ben je verliefd op mijn dochter? Toen zei ze: Ja, ik heb heel veel gevoelens voor haar.

3. Een proces-verbaal van verhoor [getuige 2], opgemaakt door [verbalisant 1], verbalisant, gesloten en ondertekend op 22 januari 2020 […] voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

[verdachte] kwam [slachtoffer] heel vaak brengen naar school. Ik zag dat er kussen op de mond werden gegeven. Er werden door [verdachte] opmerkingen gemaakt tegen [slachtoffer] dat ze er goed uitzag, een mooie kont had.

[…]”

2.3Verder heeft het hof het volgende overwogen:

“Aangeefster heeft bij de politie uitgebreid en gedetailleerd verklaard. De verklaring van aangeefster bij de raadsheer-commissaris komt grotendeels overeen met hetgeen zij eerder heeft verklaard. Het hof acht de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en geloofwaardig. De aangifte van aangeefster wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1]. [getuige 2] heeft een aantal dingen van aangeefster gehoord, maar heeft ook zelf het een en ander waargenomen. [getuige 2] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de verdachte en aangeefster elkaar kussen op de mond gaven, dat de verdachte haar hand hoog op het been van aangeefster legde en dat de verdachte opmerkingen maakte tegen aangeefster zoals dat aangeefster er goed uit zag en een mooie kont had. […] [getuige 1] heeft verklaard dat zij aan de verdachte heeft gevraagd of zij verliefd was op aangeefster. De verdachte antwoordde toen bevestigend en zei dat zij heel veel gevoelens had voor aangeefster.”

Bespreking van het middel

3.1Het bewijsminimumvereiste als bedoeld in art. 342 lid 2 Sv – dat ziet op de tenlastelegging als geheel en niet een deel daarvann

HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6458, NJ 2012/250, m.nt. Schalken (noot is te vinden onder NJ 2012/252), rov. 3.3.

– behelst zowel een kwantitatieve vereiste, namelijk of een andere bewijsbron aanwezig is naast de unus-verklaring, als een kwalitatief vereiste, te weten of deze bron voldoende steun biedt aan de unus-verklaring.n

HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1095, rov. 2.3, met verwijzing naar HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515, m.nt. Borgers. Zie in dit verband ook N. van Gelder, Een steeds helder wordende bewijsminimumregel? TPWS 2018/63, p. 163-168.

De steller van het middel beroept zich op de kwalitatieve component van het bewijsminimumvereiste en stelt kort samengevat dat het door het hof gebezigde steunbewijs te weinig aanknopingspunten biedt om als bewijs te dienen voor de tenlastegelegde handelingen.

3.2Of het steunbewijs in een te ver verwijderd verband staat van de bewezen verklaarde gedragingen, is in zijn algemeenheid niet te beantwoorden en afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het gaat er in de kern om of de unus-verklaring op concrete en wezenlijke punten wordt bevestigd.n

HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, NJ 2018/298, m.nt. Rozemond, rov. 2.4. Zie voorts de noot van Rozemond (onder 9) bij HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, NJ 2018/298, de noot van Reijntjes (onder 1) bij HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1890, NJ 2013/279 waarin hij schrijft “Dat die steun betrekking heeft op het strafbare feit zelf mag echter niet worden verwacht; het moet gaan om andere, gelet op de context als wezenlijk aan te merken onderdelen van wat het slachtoffer vertelde” en de noot van Vellinga (onder 8) bij HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1594, NJ 2022/32.

Dat betekent niet dat het steunbewijs de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde handelingen moet bevestigen, zoals de steller van het middel kennelijk bedoelt te betogen, maar dat er, om in de woorden van Corstens, Borgers en Kooijmans te spreken een ‘inhoudelijk verband’ moet zijn; die eis strekt ertoe “dat de rechter in het concrete geval feiten en omstandigheden benoemt die op relevante wijze in verband staan met de inhoud van de verklaring van de getuige”.n

G.J.M. Corstens, M.J. Borgers & T. Kooijmans, Het Nederlands Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p.850-851.

3.3Ter illustratie kan worden verwezen naar een recent arrest van de Hoge Raad van 5 september 2023n

HR 5 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1152

waarin de casus en de bewijsconstructie eningszins vergelijkbaar is met die in de onderhavige zaak. Het ging in dat arrest om misbruik van de aangeefster door haar oom. Het steunbewijs bestond uit verklaringen van de moeder van de aangeefster dat “(i) haar dochter toen zij dertien of veertien jaar oud was een paar keer naar haar toe is gekomen en aan haar heeft verteld dat de verdachte bij haar in de kamer was geweest, waarop zij haar dochter heeft gezegd dat deze haar bed voor de deur moest zetten zodat de deur niet open kon en in dat verband (ii) de verdachte handtastelijk is naar jonge meisjes en aan “kleptomanie” lijdt, waaronder zij verstaat dat hij haar dochter “lastig gaat vallen” en “aan dingen gaat zitten waar hij niet aan mag zitten””. De Hoge Raad oordeelde “dat die verklaring – die voor wat betreft de handtastelijkheid van de verdachte naar jonge meisjes mede een feitelijke basis heeft in haar waarneming van dergelijk gedrag – niet in een te ver verwijderd verband [staat] met de verklaring van [aangeefster 3] en […] van schending van artikel 342 lid 2 Sv [dus] geen sprake [is]”.

3.4In de onderhavige zaak bestaat het steunbewijs uit i) de verklaring van [getuige 2] (een vriendin van de aangeefster), inhoudende haar waarneming dat de verdachte de aangeefster op de mond kuste, haar hand hoog op het been van aangeefster legden

Het hof heeft hier in zijn motivering acht op geslagen, maar dit deel van de verklaring van de vriendin van de aangeefster kennelijk abusievelijk vergeten op te nemen bij de bewijsmiddelen. Een blik achter de papieren muur wijst uit dat de getuige dit inderdaad heeft verklaard; derhalve heb ik dit bij mijn beoordeling van de klacht betrokken.

en dat ze opmerkingen maakte tegen aangeefster, zoals dat aangeefster er goed uit zag en een mooie kont had en ii) de verklaring van de moeder van de aangeefster dat de verdachte tegenover haar had toegegeven dat zij heel veel gevoelens had voor de aangeefster.

3.5Naar mijn inzicht heeft het hof hiermee voldoende duidelijk gemotiveerd waarom naar zijn oordeel in de tenlastegelegde periode sprake is geweest van een seksuele relatie tussen de toen nog minderjarige aangeefster en de verdachte, wat meebrengt dat niet kan worden gezegd dat de voor het bewijs gebruikte verklaring van de aangeefster onvoldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal. Daarbij merk ik op dat het op de mond kussen van een stiefkind, zeker in combinatie met de seksueel getinte opmerking die de verdachte maakte, op zijn minst ongebruikelijk is.

3.6Ook de verklaring van de moeder van de aangeefster is wat mij betreft specifiek genoeg om als steunbewijs voor de bewezen verklaarde gedragingen te dienen. De verdachte heeft immers verklaard dat zij heel veel gevoelens had voor de aangeefster en deze verklaring biedt dus steun aan aangeefsters verklaring dat zij “een relatie” met de verdachte had in het kader van welke relatie het seksuele misbruik plaatsvond. Van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring en de bewezen verklaarde gedragingen is hier mijns inziens geen sprake.

Slotsom

4.1Het middel faalt en kan met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.

4.2Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

4.3Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Artikel delen