ECLI:NL:PHR:2025:615
Conclusie A-G. Medeplegen van diefstal d.m.v. verbreking van elektriciteit t.b.v. hennepteelt. Middel, inhoudende dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte wetenschap had van de diefstal van elektriciteit, faalt. Ambtshalve opmerking over overschrijding van de redelijke termijn in cassatiefase. Conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend...
Parket bij de Hoge Raad 27 May 2025
ECLI:NL:PHR:2025:615
text/xml
public
2025-05-27T17:12:32
2025-05-27
Raad voor de Rechtspraak
nl
Parket bij de Hoge Raad
2025-05-27
23/00442
Conclusie
NL
Strafrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:PHR:2025:615
text/html
public
2025-05-27T14:03:54
2025-05-27
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:PHR:2025:615 Parket bij de Hoge Raad , 27-05-2025 / 23/00442
Conclusie A-G. Medeplegen van diefstal d.m.v. verbreking van elektriciteit t.b.v. hennepteelt. Middel, inhoudende dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte wetenschap had van de diefstal van elektriciteit, faalt. Ambtshalve opmerking over overschrijding van de redelijke termijn in cassatiefase. Conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend w.b. de sanctieoplegging, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. (Samenhang met 23/00441P.)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/00442
Zitting 27 mei 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte
1Het cassatieberoep
1.1
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 26 januari 2023 (parketnummer 20000261-21) de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover het is gericht tegen deelvrijspraken en het heeft het vonnis van de rechtbank ZeelandWestBrabant, zittingsplaats Breda, van 21 januari 2021 (onder verbetering van de bewijsvoering en aanvulling van de overwegingen ten aanzien van het bewijs en de strafoplegging en onder bepaling van het aantal dagen gijzeling bij niet-betaling van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel) bevestigd. Daarmee heeft het hof de verdachte voor 1. medeplegen van hennepteelt in de uitoefening van beroep/bedrijf en 2. medeplegen van diefstal van elektriciteit door middel van verbreking, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair vier maanden hechtenis. Tevens is beslist over de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij.
1.2
Er bestaat samenhang met de (ontnemings)zaak 23/00441P. In die zaak concludeer ik vandaag ook.
1.3
Het cassatieberoep is op 7 februari 2023 ingesteld namens de verdachte. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat in Breda, heeft bij schriftuur van 28 september 2023 één middel van cassatie voorgesteld. Met het middel wordt opgekomen tegen (de motivering van) de bewezenverklaring van feit 2.
1.4
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de duur van de opgelegde taakstraf (en de duur van de vervangende hechtenis), tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf vanwege overschrijding van de redelijke termijn, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2Het middel
2.1
Het middel is gericht tegen (de motivering van) de bewezenverklaring van medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking. Volgens de steller van het middel kan uit de bewijsvoering niet worden afgeleid dat de verdachte wetenschap had van de diefstal van de elektriciteit.
2.2
Voorafgaand aan de bespreking van het middel geef ik eerst de relevante onderdelen van de bewijsconstructie weer.
2.3
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezen verklaard dat hij:
“in de periode van 13 maart 2013 tot en met 27 oktober 2014 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een elektriciteitswerk (meterkast) van een pand gevestigd aan [a-straat 1] te [plaats] heeft weggenomen een grote hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [A] B.V., waarbij verdachte en zijn mededaders de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.”
2.4
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“feit 2
2.1
proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, zaaksdossier
p 18 De stroomvoorziening van de kwekerij is onderzocht door [betrokkene 1] , fraudeinspecteur bij de netwerkbeheerder [A] , in aanwezigheid van mij, verbalisant. Hierbij werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de kwekerij illegaal werd afgenomen. Het bleek dat er voor de kw/h meter een illegale aansluiting was gemaakt achter de hoofzekeringen.
p 19 Vanuit de illegale aansluiting liep er een kabel naar de voorruimte van de kwekerij welke was aangesloten op de verdeel/relais kast die de apparatuur in de kwekerij van elektriciteit voorzag.
2.2
proces-verbaal van aangifte van [A], zaaksdossier
p 90 De fraude-inspecteur constateerde op 27 oktober 2014 verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie en trof het volgende aan:
Illegale aansluiting op onderzijde zekeringhouders.
Deze wijze van illegale aftakking leidt ertoe dat de aangesloten installatie niet beveiligd is met de toegestane hoofdbeveiliging (normaal woonhuis 25-40 Amp.), maar met de beveiliging van de aansluitkabel, die verderop in de straat is aangebracht (100 Amp. of meer).
p 91 De eerdergenoemde fraude-inspecteur zag dat de hoofdbeveiliging ten behoeve van de elektrische installatie verzwaard was. Contractueel hoort er 3 x 25A in te zitten. Hij zag dat er nu zekeringen met een waarde van Onbeperkt geplaatst waren. Door voorstaande werd schade en hinder veroorzaakt aan [A] B.V. omdat de juiste tarievenregeling niet kon worden toegepast. Voorts was het gelijktijdige af te nemen vermogen van de getransporteerde elektriciteit niet meer in overeenstemming met de installatie. Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet correct via de elektriciteitsmeter geregistreerd.
p 96 Foto's geven een indruk van de aangetroffen meterkast in woning/pand en zoals de meterkast is achtergelaten.”
2.5
Het hof heeft ten aanzien van het bewijs c.q. het door de verdediging gevoerde bewijsverweer het volgende overwogen:
“De verdediging heeft zich subsidiair – voor het geval de verklaring van [medeverdachte 1] tot het bewijs wordt gebezigd – op het standpunt gesteld dat uit diens verklaring geen betrokkenheid bij de onder 2 ten laste gelegde diefstal van stroom volgt en dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank heeft omtrent de betrokkenheid van verdachte bij feit 2 het navolgende overwogen en beslist (vonnis pagina 4):
Uit het technisch onderzoek is gebleken dat de elektrische installatie van het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] is gemanipuleerd. De stroom werd illegaal afgenomen doordat er voor de meter een illegale aansluiting was gemaakt achter de hoofdzekeringen. Het is in beginsel een feit van algemene bekendheid dat bij een hennepkwekerij illegaal elektriciteit wordt afgenomen. In samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen over de grootschaligheid en professionele opzet van de kwekerij en de rol van verdachte bij deze kwekerij, kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist dat de stroom illegaal werd afgenomen. Dit leidt tot het oordeel dat ook feit 2 ten aanzien van de kwekerij aan de [a-straat ] te [plaats] wettig en overtuigend bewezen is.
Het hof neemt vorenstaande overwegingen over en maakt deze tot de zijne en overweegt aanvullend.
Voorop dient te worden gesteld dat in het geval van medeplegen van diefstal van elektriciteit niet bewezen hoeft te worden dat de verdachte zelf een wegnemingshandeling heeft verricht als hiervoor bedoeld, maar wel is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met degene die de wegnemingshandeling feitelijk heeft verricht. Indien kan worden bewezen dat de verdachte bij het telen van de hennep zo nauw met de andere betrokkenen heeft samengewerkt dat van het medeplegen van telen kan worden gesproken en tevens blijkt dat de verdachte weet had van de illegale stroomvoorziening, [kan] daaruit in de regel worden afgeleid dat de diefstal van de elektriciteit onderdeel vormde van de nauwe samenwerking en dat de verdachte die diefstal derhalve heeft medegepleegd.
In het licht van deze vooropstelling stelt het hof allereerst vast dat verdachte bij het telen van hennep zo nauw met de andere betrokkenen heeft samengewerkt dat van medeplegen van hennepteelt kan worden gesproken. De wetenschap omtrent de diefstal van de energie leidt het hof af uit de omstandigheid dat hij ten aanzien van de hennepkwekerij in [plaats] betrokken was bij de betaling van de elektriciteitskosten. Verdachte moet naar het oordeel van het hof daarbij hebben waargenomen dat ondanks de hennepteelt de elektriciteitskosten niet toenamen. Het kan in dat licht bezien niet anders zijn dan dat verdachte wetenschap had van de illegale stroomvoorziening. Daaraan verbindt het hof de conclusie dat de diefstal van elektriciteit onderdeel vormde van de nauwe samenwerking en dat verdachte die diefstal derhalve heeft medegepleegd.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.”
2.6
Met het middel wordt, als gezegd, opgekomen tegen (de motivering van) de bewezenverklaring van medeplegen van diefstal van elektriciteit door middel van verbreking. Volgens de steller van het middel kan uit de bewijsvoering niet worden afgeleid dat de verdachte wetenschap had van de diefstal van de elektriciteit, waardoor de voor een veroordeling vereiste ‘nauwe en bewuste samenwerking’ niet kan worden bewezen. Uit de bewijsconstructie van het hof kan (juist) “bezwaarlijk worden afgeleid” dat de verdachte “weet hoe hoog de stroomrekening is en wat er al is betaald en hoeveel er nog moet worden betaald,” aldus de steller van het middel. Het gegeven dat de verdachte op vragen met betrekking tot de stroomrekening antwoordt dat hij dit aan zijn vader moet vragen, leidt ertoe dat de verdachte “er zelf geen kennis van (heeft)”. Daarbij gaat het hier, volgens de steller van het middel, overigens om een “eenmalig verzoek met betrekking tot een kennelijke stroomrekening” (waarvan uit het gebezigde bewijs niet zonder meer volgt dat deze ziet op de onderhavige hennepkwekerij) en niet om een “patroon” van het betalen van stroomrekeningen waaruit iets zou kunnen worden afgeleid in het kader van de vraag of sprake is van (medeplegen van) diefstal van elektriciteit.
2.7
Bij de bespreking van het middel stel ik in algemene zin voorop dat de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. De toets in cassatie is in die zin beperkt dat de aan de feitenrechter voorbehouden selectie en waardering van omstandigheden slechts op hun begrijpelijkheid kunnen worden getoetst.
2.8
In het kader van de beoordeling van de nauwe en bewuste samenwerking c.q. de wetenschap van de verdachte met betrekking tot de diefstal van elektriciteit heeft het hof acht geslagen op (het bewijs ten aanzien van) de rol die de verdachte heeft vervuld in het kader van het (bewezen verklaarde) medeplegen van hennepteelt in de uitoefening van beroep/bedrijf. Aan de hand van deze ‘koppeling’ aan feit 1 heeft het hof (uit de omstandigheid dat de verdachte betrokken was bij de betaling van de elektriciteitskosten) geoordeeld dat de verdachte moet hebben waargenomen dat de kosten, ondanks de illegale hennepteelt, niet toenamen.
2.9
De betrokkenheid van de verdachte bij de betaling van de elektriciteitskosten heeft het hof (kennelijk) afgeleid uit bewijsmiddel 1.8 (p. 210, gesprek 5):
“[medeverdachte 1] vraagt aan [medeverdachte 2] of ergens af kunnen spreken en of dat hij geld voor de stroomrekening heeft of dat zijn vader al terug is. [medeverdachte 2] zegt dat zijn vader allang terug is en gaat het gelijk aan zijn vader vragen. Voor de stroom is het 4 keer 120. 3 keer heeft [medeverdachte 1] al betaald en de laatste moet nog betaald worden.”
2.10
Uit de bewijsvoering kan verder genoegzaam worden afgeleid dat de verdachte intensief betrokken is geweest bij de hennepteelt. Zijn betrokkenheid omvatte meer dan slechts het voor zijn vader invallen als hij met vakantie was. Zo regelde hij (ook) allerlei praktische zaken (onder meer in het kader van de knipwerkzaamheden). Gelet daarop acht ik het oordeel van het hof (in navolging van de rechtbank) dat “het niet anders (kan) zijn dan dat de verdachte wist dat stroom illegaal werd afgenomen” (ondanks het summiere karakter van de bewijsvoering) niet onbegrijpelijk. Dat het hof in het midden heeft gelaten of sprake is van een “patroon” of een “eenmalig verzoek met betrekking tot een kennelijke stroomrekening” doet daar niet aan af.
2.11
Ter voorkoming van misverstanden wil ik benadrukken dat de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepteelt op zichzelf niet impliceert dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit. Voor het bewijs van het medeplegen van diefstal van elektriciteit ten behoeve van een hennepkwekerij is het dus onvoldoende dat uit de bewijsvoering blijkt dat de verdachte betrokken is geweest bij de hennepteelt. Als echter kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt en tevens blijkt dat de verdachte weet had van de illegale stroomvoorziening, dan kan daaruit in de regel wel worden afgeleid dat de diefstal van de elektriciteit onderdeel vormde van de nauwe en bewuste samenwerking en dat de verdachte die diefstal dus heeft medegepleegd. Die diefstal verdient dan wel zelfstandige aandacht in de bewijsvoering. Dit heeft het hof (in navolging van de rechtbank) in de bewijsconstructie c.q. in zijn nadere bewijsoverwegingen niet miskend. Het oordeel van het hof is dan ook toereikend gemotiveerd.
2.12
Het middel faalt.
3Slotsom
3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met een op art. 81 RO gebaseerde overweging.
3.2
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat in cassatie de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dat dient tot strafvermindering te leiden.
3.3
Ambtshalve heb ik geen andere gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.4
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Er bestaat tevens samenhang met de zaken 23/00416P en 23/00417. In die zaken is door de Hoge Raad, bij arresten van 14 januari 2025, reeds uitspraak gedaan, waarbij telkens het beroep van de [medeverdachte 3] (op de voet van art. 437 lid 2 Sv) niet-ontvankelijk is verklaard.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Y. Buruma, rov. 3.8.1; HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1072, rov. 2.3; HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1902, NJ 2023/102, m.nt. J.M. Reijntjes, rov. 3.3.
Zie onder meer de bewijsmiddelen 1.7 (proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] en 1.8 (procesverbaal bevindingen WhatsAppberichten GSM [medeverdachte 1] van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]), waaruit is af te leiden dat de verdachte betrokken was bij de betaling van huur, het regelen van folie bij een growshop en andere aspecten van het bouwen c.q. onderhouden van de kwekerij.
Zie o.a. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:511, NJ 2021/347 m.nt. W.H. Vellinga en HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:994.
Vgl. de conclusie van A-G Knigge (van 9 januari 2018, ECLI:NL:PHR:2018:8) voorafgaand aan HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:390.